Als het water komt – een verhaal van Alma Mathijsen

De hoofdpersoon in dit absurdistische verhaal van Alma Mathijsen eet geen vlees. Toch loopt hij iedere woensdag de slager uit met een forse lading slavinken, tartaartjes en piepkuikens. Altijd in zijn eentje. Waarom? Niemand zou zijn missie begrijpen.

Alma Mathijsen

23-11-23

7 min

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

‘Twintig slavinken,’ zegt Herald.

De slager zoekt vlug naar een papieren zakje.

‘En een kilo speklappen, met zwoerd.’

De slagerij is verder leeg, de witte tegeltjes aan de muren zijn vanochtend nog opgepoetst en blinken in het zonlicht dat binnenvalt. Het vlees glimt net zo hard, sommige stukken hebben zelfs een groenige parelmoeren glans gekregen. Herald tuurt door de vitrine.

‘Dertig saucijsjes, dat heb ik altijd zo’n leuk woord gevonden.’

‘Merie,’ roept de slager.

Een meisje steekt haar hoofd prompt tussen het metalen vliegengordijn van de achterdeur. Zonder iets te zeggen trekt ze zwarte schaaltjes uit de toonbank, ze stalt ze één voor één netjes uit. Daarbovenop legt ze absorberende vellen die het vocht en bloed uit het lekkende vlees moet opvangen. Herald beweegt vrolijk mee met zijn hoofd bij ieder schaaltje dat het meisje neerzet.

‘Anders nog iets?’ vraagt de slager.

‘O, ik was even helemaal niet aan het opletten.’

Herald richt zijn blik weer op de vitrine.

‘Anderhalve pond ossenworst, zo’n groot bakje vol kalfsniertjes en vierentwintig tartaartjes.’

Herald trekt zijn lippen omhoog, zijn bovenlip raakt haast zijn neus, zijn gezicht krimpt inéén.

‘En doe maar alle konijnen.’

In de hoek liggen vijf gevilde exemplaren, hun ogen puilen uit.

‘Hebben jullie ook piepkuikens?’

‘Merie, kijk jij eens.’

Haar stappen maken geen geluid.

‘Jawel,’ klinkt zachtjes van achteren.

‘Ah.’

Herald klapt in zijn handen.

‘Hoeveel had u er gewild?’

‘De vraag zou moeten zijn: hoeveel heeft u er?’

‘Hoeveel zijn het er?’ roept de slager.

Merie telt stilletjes en dan ineens zeer luid: ‘achtendertig.’

‘Verkocht!’

De slager kan het speeksel in zijn mondhoeken niet meer verbergen, het water liep hem al in de mond toen Herald zijn winkel binnenstapte. Want dit is niet zijn eerste keer. Iedere woensdag komt Herald met een gigantische bestelling die hij ter plekke lijkt te bedenken. Er zijn meer dan vier grote boodschappentassen nodig om alles in te vervoeren.

‘Nog iets anders?’ vraagt de slager.

Op dinsdag bestelt hij extra veel om zijn beste klant niet teleur te stellen.

‘Het grootste stuk fricandeau dat u heeft.’

Met moeite tilt de slager een lomp stuk vlees uit de vitrine en laat het op de weegschaal knallen.

‘Drie pond schoon aan de haak.’

Beide mannen hadden Merie niet horen terugkomen, ze houdt een doorzichtige zak in de lucht.

‘Uw piepkuikens, meneer.’

Ze zet ze op de toonbank en trekt haar blauwe haarnetje recht.

Zo gaat het meestal, weet hij, het maakt niet uit hoelang hij ergens komt, hoeveel geld hij uitgeeft, hoe vriendelijk hij zich gedraagt, op een gegeven moment komen de vragen.

‘Wat doet u eigenlijk met al dat vlees?’

‘Merie!’ zegt de slager, ‘let maar niet op haar.’

Er groeit een enorme glimlach op het gezicht van Herald, die maar niet lijkt te stoppen, zijn mondhoeken raken haast zijn oorlellen.

‘Dat was het voor nu,’ zegt Herald dan.

Zo gaat het meestal, weet hij, het maakt niet uit hoelang hij ergens komt, hoeveel geld hij uitgeeft, hoe vriendelijk hij zich gedraagt, op een gegeven moment komen de vragen. Net als de keer dat hij vijf Renaults uit 1998 kocht. Dat waren toch geen oldtimers, die waren rijp voor de sloop, het onderhoud alleen al kostte meer dan de dagwaarde. Het maakt Herald niets uit, hij weet waarom het moet.

‘Geen lamskarbonade?’ vraagt de slager, ‘U weet niet wat u proeft.’

Nu is het genoeg, Herald moest zich inhouden.

‘Nee, nee, hoor.’

‘Schenkel hebben we ook net binnen.’

‘Dat was het voor vandaag.’

Bovendien wil Herald naar zijn auto’s. Inmiddels heeft hij er zesentwintig, allemaal tweedehands gekocht, niet gekozen op uiterlijk, waarde of kilometerstand. Sommige stonden op ruim over de 200.000, de goedkoopste had hem nog geen 200 euro gekost, en de meeste zaten onder de krassen en de roest. Een uur per dag liet hij ze allemaal tegelijkertijd draaien. Sleutel in het stopcontact, achterwielen van de grond gekrikt, baksteen op het gaspedaal, en loeien maar. Hij kan zich er iedere dag opnieuw op verheugen.

‘Heel goed,’ zegt de slager terwijl hij bedragen intoetst op het pinapparaat.

Herald voelt het gewicht van ieder stuk vlees dat hij in zijn shoppers legt.

‘Zeshonderd en achtentachtig euro negenenveertig,’ fluistert de slager.

De rest van de tijd had hij luid en duidelijk gesproken, maar het af te rekenen geld fluisterde hij altijd over de toonbank, alsof het bedrag daarvan lager werd. Onhandig houdt Herald zijn telefoon tegen het scherm van de pinautomaat.

‘Soms voel ik me zo’n enorme boomer,’ zegt hij.

De tassen zijn altijd zwaar geweest, maar deze week trekken die hem nog iets dichter naar de grond toe. Gelukkig hoeft hij er niet al te lang mee te zeulen.

‘Tot ziens,’ zegt de slager allervriendelijkst.

‘Waarom is hij altijd alleen?’ vraagt Merie.

Herald kan het nog net horen terwijl de deur dichtvalt.

‘Tot volgende week!’ roept de slager hoopvol.

Misschien wordt het tijd voor een nieuwe slagerij, denkt Herald. Te veel vragen zijn niet goed.

De kans dat hij geboren was net voordat alles catastrofaal zou veranderen, kan hij simpelweg niet accepteren. Alles zou hij precies op een aantal jaren missen.

Het is hem overduidelijk waarom hij altijd alleen is als hij op missie gaat. Niemand begrijpt hem. Of beter, niemand zou hem begrijpen. Hij heeft nog nooit verteld wat hem bezighield. Met zijn zesenvijftig jaar moet hij haast maken om de toekomst mee te kunnen maken. En hij wil niets liever dan meemaken wat er allemaal te gebeuren staat. Meer dan honderdduizend jaar heeft de mens in relatieve rust op aarde kunnen leven, Herald laat een aantal bloedige oorlogen buiten beschouwing, en nu wordt het voortbestaan van onze diersoort voor het eerst wereldwijd bedreigd. De voorspellingen zijn dat de zeespiegel in 2100 met twee en een halve meter zal stijgen, het leven op aarde zal drastisch veranderen. De kans dat hij geboren was net voordat alles catastrofaal zou veranderen, kan hij simpelweg niet accepteren. Alles zou hij precies op een aantal jaren na missen. Überhaupt is de kans dat je precies nu, op de rand van de afgrond, geboren wordt zo klein. Hij kan het niet verkroppen. Hij wil zien wat er gebeurt als zijn straat volloopt. Zal hij rennen? Zal hij schreeuwen om hulp? Of is hij de man die met een rubberbootje zijn buren van het dak zal helpen? Zal hij met zijn blote handen een kat uit de modder trekken? Hij is jaloers op alle baby’s die nu geboren worden en bewust het einde van de mensheid zullen meemaken. Zijn eigen leven kan hij niet meer oprekken. Daarom gaat hij naar de slager. Zijn spaargeld gebruikt hij om korte afstandsvluchten te kopen. Als je daar strategisch mee omgaat, kan je zo dertig stoelen reserveren voor niet meer dan 300 euro. Op een saaie dinsdagmiddag vloog hij naar Brussel, Pisa, Granada en Menorca terwijl hij in zijn leren bureaustoel rondjes draaide.

Herald klemt de vier tassen in zijn handen. Hij kiest altijd dezelfde sloot. Hier is nooit iemand, niemand die hem tijdens zijn missies ziet. Het water ligt achter een blinde muur van een fabrieksgebouw en voor een verlaten weiland. Hij begint met de konijnen. Met uitgestrekte vingers pakt hij de zijkant van de grootste tas vast. Een karkas glijdt naar buiten en plonst in het bruine water. De andere konijnen vallen erachteraan. Daarna handelt Herald vlug, pakt de tassen onderaan vast, en gooit alles zo snel hij kan de sloot in. Hij eet geen vlees, hij houdt er niet van hoe hij de pezen en spieren tussen zijn kiezen moet malen, en dat er altijd wel een sliertje tussen zijn tanden blijft zitten. Dan dondert de fricandeau naar buiten, het slootwater bolt omhoog, cirkelt buiten zijn oevers, over de nette puntschoenen van Herald heen. Een tinteling verspreidt zich uit over zijn hele lichaam. Zijn sokken zuigen zich vol met slootvocht. Rietstengels vegen over zijn dijen. Hij heeft Nederland nog nooit zo mooi gevonden. Dezelfde glimlach als bij de slagerij groeit op zijn gezicht. De hemel is beplakt met wolken en toch lijkt het of hij rechtstreeks wordt geraakt door een zonnestraal. Het water blijft stromen over de randen, de uiteindes van zijn broekspijpen hebben een andere kleur gekregen. De modder onder zijn voeten is zompiger geworden, hij droomt ervan dat hij langzaam zal worden opgeslokt. En ineens weet hij wat hij zal doen als het water komt. Hij zal, net als nu, blijven staan.