In de romans van Elisabeth Strout voel ik een enorme ruimte voor mijzelf als lezer. Misschien komt het door de vertrouwelijkheid dat het lezen zo intens voelt. Door de perfecte intieme observaties. Waardoor ikzelf in de nachten na het lezen vaak anders droom. Haar manier van kijken gaat als een kam door mijn geheugen heen en daardoor komen er Strout-herinneringen bij mijzelf boven, momenten die ik totaal vergeten was, maar die plots weer opduiken.
Zo moest ik tijdens Niets is onmogelijk ineens weer aan mijn oma denken. En het moment dat zij mij ooit een foto van mijn opa liet zien. De man van wie zij al decennia was gescheiden, maar over wie wij nooit hadden gesproken. En dat zij aan mij vroeg: Weet jij wie dit is? En dat ik niet wist wat ik mocht antwoorden.
Toen ik negen was, ben ik met mijn ouders een keer bij die opa op bezoek geweest. Ik reed toen alleen met hem in zijn autootje naar een winkel verderop in zijn straat voor een fles melk. Ik herinner me dat we aan de toonbank stonden en dat mijn opa het prijsje traag los pulkte van het glas, de hand van de caissière nam en het daarop plakte. Zij was een paar jaar ouder dan ikzelf. Om dat plakkertje aan te drukken, wreef mijn opa er drie keer overheen. ‘Zo,’ zei hij en liet toen haar hand pas los. En ik herinner me dat dit meisje mij al die tijd aankeek, en dat ik dacht, zij zal wel weten dat dit mijn opa is.
En wanneer deze haarfijne herinneringen ineens weer tevoorschijn komen, krijg ik de neiging om dit aan Lucy Barton te vertellen.
Steeds herlees ik haar romans. In de hoop dat ik zie hoe Strout dit doet, maar ik ontdek het niet, want ik verdwijn er weer in. Misschien gebeurt het door de hypnotiserende nauwkeurigheid waarmee ze schrijft? De perfect gekozen details. Het werkt haast bedwelmend hoe treffend zij observeert en kan invoelen.
Ik zie voor me dat Elizabeth Strout je als lezer meeneemt naar een donkere ruimte waar een verhaal is bewaard. En door er met het licht van haar blik, als een zaklamp op te schijnen, toont ze ons dat verhaal. In eerste instantie verlicht ze de gebeurtenissen. Maar belangrijker nog, door met haar zaklamp te schijnen, toont ze de schaduwen erachter. En hoe die zich steeds anders strekken en rekken door hoe Lucy Barton of Olive Kitteridge er omheen cirkelen. Waardoor uiteindelijk niet zozeer de gebeurtenis belangrijk wordt, maar juist dat wat zich erachter in de schaduwen kan verstoppen. Dat wát zich daar verstopt krijgen we nooit helemaal te zien, maar we kunnen wel proberen in te voelen wat zich daarin kan verschuilen.
Het lezen van haar werk stelt me op een bepaalde manier ook gerust. Zoals Lucy in Ik ben Lucy Barton niet alleen herinnert, maar soms ook kort vooruitblikt, geeft ze me het vertrouwen dat er een heel leven is. En dat we ons ergens in onze levens bevinden. En dat het licht en je blik steeds andere schaduwen achter de verhalen en herinneringen zullen maken. Je leest dat Lucy een schrijfster wordt die gelezen zal worden. Dat ze ooit gescheiden zal zijn van deze William. Dat er ooit een David in haar leven komt. En inmiddels zouden wij als lezers Lucy nog meer kunnen vertellen.
Door hoe het oeuvre groeit, is er ook de geruststelling dat er geen losse verhalen bestaan. Maar dat het een hele wereld is, waarin alles in elkaar haakt. Lucy en Olive cirkelen eerst nog haast met wurgende nabijheid en intimiteit om hun eigen levens, maar later reikt hun empathie steeds weidser. Waardoor er een wereld ontstaat waarin personages elkaar gaan ontmoeten. En ineens de totaal verschillende Olive en Lucy aan elkaar worden voorgesteld. Wat haast net zo spannend voelt als wanneer je twee vrienden uit totaal verschillende delen van je leven tijdens een etentje tegenover elkaar aan je tafel zet. Maar al snel kom je erachter, natuurlijk mogen Lucy en Olive elkaar, want ze zijn allebei dierbaren van Bob Burgess.
Of bijvoorbeeld Isabelle die zijdelings weer opduikt en je kunt lezen hoe zij met jaren afstand de gebeurtenissen rond haar dochter Amy herinnert.
Waardoor ik soms zou willen vragen, wat zou Lucy nu vertellen over haar vader, met nog meer jaren afstand? En tegelijk wil ik met haar meegroeien, horen hoe het met Chrissy en Becka gaat en hoe Lucy als grootmoeder voor Aiden is.
Tot Het verhaal van William en Lucy aan Zee bevonden de romans zich voor mij in een datumloze tijd. Ik stelde me soms de jaren ‘70 voor of de jaren ‘10 van deze eeuw. Maar ineens slaat de actualiteit zich met haakjes in de verhalen. Er is een lockdown, er zijn dorpsgenoten die een clown tot president kiezen. Juist door de kantelingen van onze echte levens, merk ik hoeveel urgenter en noodzakelijker het werk van Strout wordt. Nu de rijkste mens ter wereld empathie als de grootste bedreiging voor de mensheid ziet, zou je iedereen op doktersrecept willen aanbevelen: lees Elizabeth Strout.
Omdat je je zachte krachten moet blijven trainen. Haar romans zijn een sportschool voor je empathie. Met elke roman scherpt ze mijn observatievermogen weer, vergroot ze mijn blik op de mensen om me heen. Met elke roman laat ze mijn mildheid weer wat verder aangroeien.
Twee van de belangrijkste zinnen uit Vertel me alles zijn wat mij betreft afkomstig van Olive en Lucy. Eerst Olive. Wanneer zij haar analyse van een verhaal begint, zegt ze: 'Wat mij betreft is dit het verhaal.'
Want het verhaal beschrijft niet de gebeurtenis. Het verhaal blijkt juist dat ene moment, dat ene detail. Iets dat iedereen had kunnen zien, maar niemand is opgevallen. Een detail dat zulke lange schaduwen blijkt te kunnen hebben, afhankelijk van hoe je blik erop schijnt.
Olive Kitteridge zou trouwens niets moeten hebben van mijn vage, pseudo-poetïsche beschrijvingen en vergelijkingen. Vaak vraagt ze kribbig nadat Lucy haar verhaal vertelt: 'Maar wat is nou de essentie?' Waarop Lucy antwoordt met de tweede belangrijke zin uit deze roman: 'Mensen. Mensen en het leven dat ze leiden. Dat is de essentie.'
Tot slot.
Ik wil graag dat iedereen haar boeken leest, maar tegelijk wil ik haar personages met niemand hoeven delen. Alleen wie me echt dierbaar is in het leven, gaf ik iets van Strout cadeau. En als ik bij vreemden thuis voor de boekenkast sta, herken ik de boekenruggen meteen. Meestal volgt er dan een zeer kort gesprekje. Ik wijs de boeken aan en fluister: ‘Goed hé.’ Waarop die ander dan knikt en onze vriendschap bezegelt met: ‘Elizabeth Strout is de beste.’