Ingrid Biesheuvel voor Roman van Heinric en Margriete van Limborch door anoniem (Athenaeum)
De Roman van Heinric en Margriete van Limborch geldt als de grootste Nederlandse ridderroman. Het werk dateert uit het begin van de veertiende eeuw. De oorspronkelijke tekst is verloren gegaan, maar er zijn twee handschriften bewaard gebleven: een Middelnederlandse tekst van 21.000 versregels en een Ripuarische van 23.000 versregels (Ripuarisch is een Nederduits dialect uit de regio Aken). Als de auteur, wiens naam we niet met zekerheid weten, de jonge held Heinric introduceert, lezen we in het Middelnederlands:
Si en saghent soe utermaten gherne,
Dat si liever hadden tontberne
Etens dan dat kint te siene;
En waren int land niet tiene
Die nie slin gheliic saghen
Jawel, er is in zevenhonderd jaar veel gebeurd met de Nederlandse taal. We mogen ons dan ook gelukkig prijzen met het feit dat mediëvist Ingrid Biesheuvel ons een glasheldere, spannende, vindingrijke en buitengewoon onderhoudende prozavertaling in modern Nederlands heeft geschonken – en we met een glimlach de typering van de jonge Heinric kunnen lezen:
Hij zag er zo innemend uit dat iedereen, of het nu mannen waren of vrouwen, het een lust vond naar hem te kijken. Nog liever sloeg men een maaltijd over dan zijn aanwezigheid en aanblik te moeten missen. (18)
De veertiende-eeuwse tekst van de Limborch is berijmd. In die dagen was het gebruikelijk dat de ridderroman in delen publiekelijk werd voorgedragen. Biesheuvel biedt ons een leesversie en heeft daarbij, naar wij menen geheel terecht, gekozen voor een prozavertaling. Veel meer dan de uiterst zakelijke Albert Verweij, die in 1937 ook een prozavertaling van de Limborch maakte, presenteert Biesheuvel ons de geuren en kleuren, de schavuitenstreken en het wapengekletter, de schurken en monsters die bij het genre horen: ‘Zijn naam was Polifemus, en de duivel moet hem eigenhandig daar gebracht hebben! […] Benen zo dik als de spil van een molen, voeten nog breder dan de grootst denkbare houten trog… nog nooit had een mens zo’n afzichtelijk schepsel gezien!’ (p. 310). Maar Biesheuvels vertaling levert ons ook de mijmeringen en gedetailleerde bespiegelingen die deel uitmaken van dit epische verhaal, dat uiteindelijk toch vooral over de liefde gaat.
De Limborch begint als de dertienjarige Margriete verdwaalt tijdens een jachtpartij. Haar drie jaar oudere broer Heinric gaat naar haar op zoek, reist half Europa door en beleeft vele avonturen. In veel opzichten is het boek een Bildungsroman waarin twee onschuldige en soms onbezonnen kinderen een groeiproces doormaken en uiteindelijk, na een grote reeks avonturen, de volwassenheid en de liefde vinden. Het werk telt honderden personages (de vertaler geeft een indrukwekkende namenlijst achterin het boek). In haar verantwoording legt ze overtuigend uit hoe ze te werk is gegaan en waarom ze bepaalde keuzes heeft gemaakt, bijvoorbeeld uit de twee beschikbare maar van elkaar verschillende handschriften. Ingrid Biesheuvel heeft met deze vertaling een herculische prestatie geleverd. Om de verteller te citeren: ‘Wie me niet wil geloven gaat daar zelf maar naartoe om het met eigen ogen te zien. Hij zal het daar precies zo aantreffen’ (p. 460).
Jan van der Haar voor Daar op het plein is niemand van Dolores Prato (De Arbeiderspers)
Een kin was ‘een baard’, al zaten er geen haren op, als ze er wel op zaten, was dat dubbelop. ‘Een kinnebak’ was een reusachtige uitstekende kin. Een kinnebak vond ik zo akelig dat ik het terecht vond dat ze hem zo noemden. De naburige kaken waren kakementen.
In die woorden, in die frasen van het dorp was de stem hun ziel. De stem beeldhouwde die gemeenplaatsen die zijn gebleven als beelden die door de afstand niet op een afstand worden geplaatst. (221)
Het zijn de woorden van Treja, een dorp in Midden-Italië, vlak na de Tweede Wereldoorlog. Het zijn de woorden van Dolores Prato (1892-1983), die er als onwettig en ongewenst kind opgroeide. Daar op het plein is niemand beschrijft de jeugd van een eenzaam kind dat de wereld om zich heen observeert en woorden wikt en weegt. Het boek is een zevenhonderd pagina’s tellende inventaris van indrukken, emoties en herinneringen – van een plot is nauwelijks sprake. De rode draad in de roman is de taal zelf. Voortdurend reflecteert Prato op uitdrukkingen en zegswijzen die passen bij de verschillende bevolkingsgroepen: de volkse schoonmaakster versus Nonkeltje, de pastoor bij wie ze opgroeit bijvoorbeeld.
Een roman die drijft op spreektaal of dialect is geen sinecure voor een vertaler. In de oorspronkelijke uitgave zijn dialectwoorden gecursiveerd en is achterin een verklarende woordenlijst opgenomen – maar hoe ga je daarmee om in vertaling? Een rake vondst is om Nonkeltje met ‘ge’ en ‘gij’ te laten spreken. Dat is een potentieel gevaarlijke keuze, omdat het ervoor kan zorgen dat een personage een karikatuur wordt. In het geval van Nonkeltje oordeelde Van der Haar echter juist: door hem met een zachte g te laten spreken, rijst een zachtaardige, overtuigende pastoor uit de pagina’s op. Waar in de oorspronkelijke tekst onderscheid wordt gemaakt tussen Standaarditaliaans en dialect, heeft Van der Haar niet één dialect gekozen als substituut. Hij benut de Nederlandse taal echter in alle facetten en komt met veel treffende synoniemen uit verschillende registers op de proppen: ‘Alle anderen hadden arken, geen hutkoffers zoals wij en ze hielden ze bij de meubels. […] De armen bewaarden er hun beddengoed en noemden hem kist zoals de middenklasse, terwijl de boeren ark bleven zeggen. Als er een rugleuning en armleuningen aan zaten, werd het een kistbank’ (p. 33-34).
Behalve een lofzang op een verloren tijd en een poging grip te krijgen op herinneringen, is Daar op het plein is niemand van Dolores Prato een bijzondere leeservaring. Dankzij Van der Haars voetnoten, nawoord en secure vertaling meandert de lezer mee met Prato’s mémoires. Je leert een roman kennen die het particuliere of puur Italiaanse overstijgt (Wat is ons bijgebleven uit onze jeugd en hoe duiden we de wereld?) en een echte aanwinst is voor het Nederlandse vertaallandschap. Van der Haars vertaalinspanningen doen ons inzien hoe rijk het Nederlands eigenlijk is – en dat zevenhonderd prachtige pagina’s lang.
Anne Sytske Keijser, Mark Leenhouts & Silvia Marijnissen voor De droom van de rode kamer van Coa Xueqin (Athenaeum)
Vier kloeke delen beslaat deze klassieker uit de Chinese literatuur, waarin het verhaal wordt verteld van een rijke familie en hun bedienden en waarin – volkomen vanzelfsprekend – uitstapjes worden gemaakt naar de wereld van feeën, voorouders en sprekende stenen. Het is, zoals de vertalers zelf zeggen, een soort Chinese Downton Abbey uit de achttiende eeuw. Het verhaal, waarin vrouwen een grote rol spelen, zit vol intriges en roddels, rijkdom en armoede, liefde en seks, en ook de dood klopt aan. Maar het is, anders dan Downton Abbey, ook een boek over mystiek, schijn en werkelijkheid.
De tweeduizend pagina’s zijn een monument voor de samenwerking van vertalers. Lang niet altijd werkt een vertaler in zijn eentje; soms is het teamsport. De drie vertalers hebben er vele jaren met elkaar aan gewerkt.
De vertaling van zo’n klassieker vergt uiteraard veel nazoekwerk. Wat zijn dat allemaal voor planten in de tuin, en welke materialen, medicijnen, kleren, voorwerpen en dranken beschrijft de auteur nu precies? De vertalers lichten het toe in hun nawoord. Het drietal maakte allerlei weloverwogen keuzes om de afstand in cultuur en tijd te overbruggen zonder het verhaal te vernederlandsen. De hoofdpersonen behouden overigens hun Chinese naam (zoals de jongen Baoyu), maar de namen van de bedienden en feeën worden vertaald in het Nederlands (zoals de fee Ontnuchtering of de dienstmeisjes Bekoring en Witveertje). Dat is een goede keuze. Als we vanwege een kwinkslag toch de betekenis van een Chinese naam moeten weten, staat er een korte voetnoot. De ene vertaler had misschien meer gevoel voor dialogen, de ander was goed in beschrijvingen, weer een ander boog zich graag over de poëzie en raadsels in het boek en een enkele keer overlegden ze met emeritus hoogleraar Wilt Idema, van wie ze alle drie les hebben gehad. Ze namen ook een formulering van hem over (‘Als schijn de waarheid speelt, wordt waarheid schijn / Als niet-zijn zijn verbeeldt, blijkt zijn niet-zijn te zijn’). Zo brachten hun gezamenlijke krachten deze vertaling tot grote hoogten.
De droom van de rode kamer zit vol spiegelingen, sprookjesachtige passages, wisselingen van toon en register, satire en drama. Deze roman is geen soap maar grote literatuur en ontstijgt zijn tijd. Dat geldt ook voor de vertaling. Je merkt aan alles dat de vertalers een goed gevoel voor de toon hebben ontwikkeld – en voor de wisselingen van die toon.
Hij had zijn ogen nog maar net gesloten of Baoyu zakte al in een soort droomtoestand weg. Het leek of hij Kequing nog altijd voor zich zag, en met lome trage passen volgde hij haar naar een onbekende plek. Daar zag hij vermiljoenen balustrades, jaden trappen, groene bomen en heldere beken – een plaats waar nooit mensen kwamen en waar zelden stof neerdwarrelde. Blij verrast dacht hij in zijn droom: ‘Wat een plek! Hier zou ik mijn hele leven wel willen wonen, zelfs zonder familie, liever dit dan elke dag door mijn ouders achter mijn vodden te worden gezeten.’ (77)
Dat je zo makkelijk met Baoyu in de bovennatuurlijke wereld belandt, is te danken aan het meesterwerk dat deze vertaling is.
Jacques Meerman voor De geuren van de wereld van Harold McGee (Nieuw Amsterdam)
Wat een imposante, soepele en weloverwogen vertaling is De geuren van de wereld, een boek van Harold McGee (*1951) over alles wat we kunnen ruiken. Dat de naam van de vertaler slechts in het colofon voorin vermeld staat en niet op het titelblad doet geen recht aan zijn prestatie. Jacques Meerman is al geruime tijd actief als vertaler en bewerker van (veelal) culinaire boeken, meest uit het Engels maar ook uit het Duits, en heeft honderden vertalingen op zijn naam staan. En hier spreekt uit elke alinea het vertaalmeesterschap dat hij tot in de finesses beheerst, meer in het bijzonder de opvallende kunst van de herschikking en transformatie. Zie bijvoorbeeld wat hij doet met de geur van kaas:
The rinds of Comté and Gruyère cheeses from the Jura Mountains are washed with brine during the initial period of maturing, and they develop a rich aroma with meaty, oniony, earthy, and sweet aspects. Swiss Appenzeller is notably strong in sweaty-foot branched acids. (567)
De korst van comté en gruyère uit het Jura-gebergte wordt in de eerste rijpingsfase gewassen met pekel. Ze ontwikkelen een rijk aroma met de zoete, aardse roosternuances van vlees en uien. De Zwitserse appenzeller heeft door vertakte zuren een sterke zweetvoetengeur. (525)
Dat is vertaalvaardigheid in dienst van de leesbaarheid, van belang bij een boek dat gewoon over geuren en stank gaat, maar wel op basis van wetenschappelijke kennis. Het colofon vermeldt ook de namen van de tekstredacteur, redactioneel adviseur en corrector, wat nog niet heel gebruikelijk is en er vast op duidt dat ook zij in belangrijke mate bijdroegen aan de totstandkoming van dit goed geschreven boek. McGee voert de lezer door de gehele zogeheten osmokosmos: van het ontstaan van geuren op moleculair niveau, langs die van flora en fauna en van het land en het water op onze planeet, naar door de mens geliefde geuren in reukstoffen, voedsel en dranken. De vertaler moest op zoek naar gangbare vertalingen voor specialistische termen en jargon uit de kosmologie, geologie, biochemie, voedselchemie, bedrijfschemie, parfumerie, vinologie enzovoort. Tegelijk moest hij passende equivalenten bedenken voor McGees beeldende taal (Opperkok, Koolstofheld, Suikercentrale) – en soms diens Amerikaanse enthousiasme wat temperen. De vertalingen van barnyardy (‘boerenerf’), catty (‘katten’) en cocoa-sweaty (‘cacao, zweet’) lijken misschien niet vindingrijk, maar de omzetting naar een andere woordsoort is dat wel degelijk. Weloverwogen zijn ook uitbreidingen als ‘wortels, bladeren en stengels’ voor ‘roots and stems’ en de vertaalkeuzes in passages over etymologie. Voor de vertaling van alcohol-acid esters met ‘esters van een alcohol en een zuur’ is kennis van zaken nodig, net zoals je maar moet weten dat deze esters het aroma van azijnzuur ‘afronden’ (fill out). Dat hier een vertaler – met zijn team – aan het werk is die een bijzonder oog en oor heeft voor het Nederlandse taaleigen en donders goed weet wat hij doet, blijkt woord voor woord, zin na zin. Je kunt de kwaliteit ervan als het ware ruiken.
Djûke Poppinga voor Allah 99 van Hassan Blasim (Jurgen Maas)
Djûke Poppinga heeft meer dan dertig titels uit het Arabisch vertaald, en die ervaring heb je ook nodig om zo’n opmerkelijke roman als Allah 99 te vertalen, een boek van de Iraaks-Finse auteur Hassan Blasim (*1973) die een jaar of tien geleden als politiek vluchteling asiel kreeg in Finland en met dit boek aanschrijft tegen de demonen van de depressie en de drank die hem regelmatig bedreigen. Voor zijn weblog interviewt de verteller een kleurrijk mozaïek van personages, vooral vluchtelingen in Europa; de interviews worden afgewisseld met verhalen uit zijn eigen leven in Finland. Daarmee lijkt het alsof we te maken hebben met een non-fictie boek, maar niets is minder waar. Fictie en non-fictie, bizarre fantasie en barre werkelijkheid lopen voortdurend door elkaar.
De lezer waant zich vaak in Duizend-en-een-nacht, zo vindingrijk zijn de mensen in Allah 99 in de kunst van het overleven, maar vaak lijken hun levens vooral op nachtmerries. ‘Elk geheugen heeft een eigen geluid, geur en smaak,’ zegt iemand tegen de verteller, die vervolgt: ‘Het mijne klinkt als een elektrisch scheerapparaat’ (p. 65). Tijdens zijn studie in Bagdad stapt de verteller ‘straalbezopen’ in een taxi en belandt door toedoen van de chauffeur in de gevangenis waar hij zwaar wordt mishandeld. De volgende ochtend wordt hij vrijgelaten met de woorden: ‘Als we je nog een keer dronken aantreffen terwijl je allerlei shit rondvertelt over de president en de regering, neuken we jou, je familie en je moeder helemaal kapot’ (p. 66). De ontredderde jongen wordt opgevangen door een wildvreemde restauranthouder die tegen hem zegt: ‘Een mens moet wel van ijzer zijn om in dit kloteland te kunnen leven. Probeer het te vergeten. Je bent nog jong en het leven is kort.’ Maar dat valt nog niet mee, want ‘De armoede vertrapte ons leven met zevenmijlslaarzen’ (p. 67-68).
Allah 99 cirkelt rond de vraag hoe te leven in het aangezicht van zo veel geweld en haat: zo ruw en platvloers als de taal van de personages soms is – vaak zijn ze ‘ladderzat’ of ‘strontlazarus’ en vinden het leven alleen maar ‘shit’ –, zo subtiel en beeldend kan zij ook zijn:
Het enige wat ik nog wilde was me storten op de kunst van het maskers maken. [...] Al snel ontdekte ik bij mezelf een talent dat in mijn hart had gesluimerd als een luie kat. (51)
Het antwoord is creativiteit, vooral als Alia aan het woord is. Alia is vertaalster en schrijfster, een zeer belezen vrouw van tegen de tachtig, die met de verteller per e-mail correspondeert en hem onvermoeibaar aanspoort om vooral te blijven schrijven, ook al deelt ze zijn pessimisme.
Allah 99 is een veelstemmige roman met wisselende registers: terwijl de geïnterviewden meestal omgangstaal bezigen, soms tegen het platvloerse en vulgaire aan, zijn de e-mails die de verteller van zijn vriendin Alia krijgt juist in lange, complexe zinnen geschreven. Het is aan Djûke Poppinga te danken dat alle nuances in het Nederlands zo soepel overkomen en dat het de lezer geen enkele moeite kost om zich te verplaatsen in het leven en de wanhoop van de mensen in de roman.
De Filter Vertaalprijs 2022 wordt op 28 september a.s. uitgereikt tijdens het ILFU. De jury bestaat uit Bas Belleman (winnaar FVP 2021), Hans Bouman (criticus bij de Volkskrant), Carlijn Brouwer (vertaler & boekverkoper), Christiane Kuby (vertaler & redacteur Filter) en Caroline Meijer (vertaler & bestuurslid Stichting Filter).