De stille kracht van Louis Couperus (voor het eerst uitgegeven in 1900) is een klassieker uit de Nederlandse koloniale literatuur. De oriëntalistische tweedeling tussen het rationele Westen en het exotische Oosten heeft de tand des tijds niet doorstaan, maar wat blijft is grootse literatuur met als centraal thema het onvermogen elkaar echt te kennen in een onmenselijke situatie.
Zo denkt het personage Léonie dat duistere krachten het op haar hebben voorzien. Een scène die mij altijd bij is gebleven is uit de gelijknamige verfilming (1974): de tropennacht is ingevallen, de muziek zwelt aan en vanuit het niets drup, drup, drup. Bloed spettert op haar vanuit een onbekende bron, wat later sirih sap blijkt te zijn. Ze heeft reden om achterdochtig te zijn: de affaire met haar stiefzoon Theo blijkt niet ongezien of ongestraft te kunnen blijven. Hun verlangen in de afgelegen koloniale residentie, leidt tot gekte, verwijdering en ongeluk.
De kolonie was en is een onnatuurlijke plek, waar zowel de koloniaal als de gekoloniseerde door veranderden. De gekte ontstaat door een cocktail van macht, geweld, tropenhitte, onderdrukking en verlangen. Iedereen in die samenleving draagt de gevolgen van deze onnatuurlijke staat van zijn met zich mee, zo schrijft psychiater en filosoof Frantz Fanon, in lichaam en geest.
Het thema ‘gekte’ is iets dat veel terugkomt in de literatuur. Net als bij De stille kracht zijn het de beelden, sferen en haarscherpe karakters die me bijbleven van de volgende boeken. Ze beschrijven de kolonie als plek van eenzaamheid, omkering en verlangen, die aan de haal gaat met je mentale gesteldheid.