Dagen van bloem
Vandaag moet het gebeuren. Ik sta om half zes op, Lina slaapt nog. Niels had me zachtjes aangestoten toen de wekker ging. Ik zoek in het schemerduister van het tentdoek mijn spullen bij elkaar. De hartslagmeter ligt als een zwarte slang dreigend in een hoek.
Een jaar, een maand en drie dagen geleden. De ochtend lag stil en warm in bed net als ik en onze baby van vijf dagen oud. Het was een wonder dat ze daar lag op haar rug, het borstkastje dat zachtjes op en neer ging, twee knuistjes boven haar broze hoofdje. Ze sliep, ik keek naar haar ragfijne wimpertjes, de perfecte kleine wenkbrauwen, het wipneusje en de smakkende lipjes.
Naast de zwarte slang een tableau vivant van hagelwitte schoenen van carbon, het shirt, de broek, de sokken, het jack, het dunne regenjasje, bananen, vijgen (een voor ieder half uur), mijn fietscomputer, telefoon, rijbewijs, pinpas, wat kleingeld. Op mijn diepste punt denkbaar (houd in hemelsnaam op met denken!) visualiseerde ik het voltooien van deze schitterende en afschrikwekkende rit: honderdachtendertig kilometer, met zo'n 4190 meters hoogteverschil. Terwijl ik een vat vol buskruit was dat elk moment kon exploderen – ik voelde het maar deed niets – kon ik niet stoppen met naar onze dochter te kijken en me op haar ademhaling te concentreren. Terwijl alles om me heen uiteenviel, nam ik me voor een nieuwe, verbeterde versie te worden van mezelf.
Op deze hoogte is onze tent bedekt met een laagje rijp. Ik pak daarom op het laatste moment ook mijn overschoenen uit het blauwe krat, de handschoenen met lange vingers en neem me voor me op mijn eigen ademhaling te richten, twee teugen in, vier teugen uit. Uno, due. Uno, due, tres, quatro. Uno due. Uno due, tres, quarto. Het ritme van weeën wegademen. Iedere vezel in mijn lichaam is gespannen en mijn hoofd wacht tot ik de film helemaal heb teruggespoeld en op play kan drukken. Bij het breken van de vliezen – stop! Hopelijk de laatste keer, al weet ik nu al dat het nooit de laatste keer zal zijn. De illusie van de streep in het zand. Er met z'n drieën overheen springen, maar ik als eerste. Het heilige moeten.
Ik ben slechts op twee dingen gericht. Eén: deze tocht uitfietsen. Twee: de gifbeker helemaal leegdrinken.
Nadat ik de pannenkoeken die Niels voor me heeft gebakken achter de kiezen heb en ik me er klaar voor voel is het inmiddels half zeven. Ondertussen heeft Niels Lina aangekleed en haar een klein pannenkoekje gegeven met een zakje suiker uit een cafeetje waar we van de week waren. Als ik in de auto zit en links over mijn schouder kijk, zie ik Lina in de Maxi-Cosi, hoe tevreden ze op haar duimpje zuigt. Zo meteen begint het met acht en een halve kilometer tegen een percentage van zes komma één gemiddeld tot ik boven op de Campolongo ben. Kan ik hebben. Ik stap uit de auto, wacht tot Niels mijn celeste-kleurige bianchi van het rek haalt. Zijn cadeau voor mijn dertigste verjaardag. Waarom wachten tot je pensioen, we weten inmiddels dat er onderweg van alles kan gebeuren. Bianchi's zijn traditioneel een vreemde combinatie van groen-blauw, een kleur waar ik me als kind sterk tot voelde aangetrokken. Dromen over All Stars, een rugzak, het behang van mijn slaapkamer in dezelfde tint. Misschien is daar en toen mijn liefde voor de Bianchi begonnen zonder er ooit een gezien te hebben. Het turquoise staat ook wel bekend als Tiffany-blauw, al zijn er andere variaties. De mythe wil dat celeste de kleur is van de lucht boven Milaan, en de oogkleur van een voormalige Italiaanse koningin die Tiffany heette, voor wie Eduardo Bianchi een fiets maakte. De gekroonde adelaar (zo te kunnen vliegen!) van het logo van Bianchi zou een adaptatie van de voormalige koninklijke roerplaat zijn. Maar er zijn zoveel meer versies te vertellen over de oorsprong van deze intense kleur. Er zou gemixt zijn met een overschot van militaire verf. Er was gebrek aan de hemelsblauwe kleur (het oorspronkelijke celeste – de latex handschoenen, stop de film!) en men mengde per ongeluk de blauwe verf met een groenere soort waardoor het nieuwe celeste ontstond. Bianchi-lovers en de fora, ik kan me er helemaal in verliezen. Toen ik die intense weken na de bevalling een celeste bus douchegel kreeg associeerde ik de geur van witte jasmijn met vrijheid en controle, alles wat ik nodig zou hebben om die monsterrit uit te fietsen. De benen zijn sterker dan de geest herhaalde ik opnieuw en opnieuw.
Het is tijd om mijn zwarte Nikes uit te trekken en me in de stijve schoenen te wringen, daarna loop ik voorzichtig, zodat mijn plaatjes niet beschadigen, naar de achterkant van de auto. Niels rijdt mijn fiets naar het muurtje aan de bijrijderskant. Het subtiele soepele geratel van het materiaal is een geluid dat ik altijd zou kunnen horen. Het zoemen van de kolf, het draaien van de camera’s. Nee wacht, zet de film nog even stil, duw het weg, parkeer het, je mag bijna beginnen. Terwijl ik mijn haar in een staart bind, de glazen van de meekleurende zonnebril voor de zekerheid nog een keer poets en tegen het licht houd, mijn helm opzet en het riempje vastklik onder mijn kin, heeft Niels Lina uit de auto gehaald en haar op zijn arm meegenomen naar de schommels aan de overkant van de weg. Het is zo stil hier, in mijn ooit uiteengevallen hoofd is alles eindelijk zo helder als de kristallen wijnglazen die oma vroeger in de buffetkast had staan en ik ben slechts op twee dingen gericht. Eén: deze tocht uitfietsen. Twee: de gifbeker helemaal leegdrinken. Ik roep Niels dat ik er klaar voor ben. We hebben op de tweede en de vierde col bovenaan afgesproken voor ravitaillering. Ik wacht tot ze met z'n tweeën de weg over zijn gestoken en zie ze in gefragmenteerde beelden van me weglopen. Daar op dat moment wordt de knop ingedrukt, wordt de montage in gang gezet. Niet door mij zoals gedacht, maar door de ingewikkelde constructie die lichaam en geest is.
Bij het breken van de vliezen en de eerste snerpende weeën was de verloskundige meteen gekomen omdat ze mijn dierlijke uithalen aan de telefoon juist interpreteerde. We haalden nog net de verloskamer, de vroedvrouw stond al in de lange gang naar de lift klaar met haar blauwe handschoenen aan om als het nodig was de bevalling daar te begeleiden wanneer het persen begon. Drie persweeën en ze was er. Ik zat op mijn knieën en kreeg het warme, natte, bebloede lijfje onder mijn benen door aangereikt, hetzelfde paar blauwe handschoenen onder haar okseltjes. Daarna draaide ik me gauw om en ging uitgeput maar stijf van de adrenaline liggen. Als ik dit kon, was ik werkelijk tot alles in staat, de Dolomietenmarathon zou een peulenschil worden. Niels knipte de dikke telefoondraad door waar mijn hoge hartslag nog in klopte. We noemden haar Lina. Binnen een minuut wist ze haar weg naar mijn linkerborst te vinden. De schoonheid en de pijn van deze herinnering. Want het begon als een droom. We sliepen met z'n drieën in de bevallingssuite, een ziekenhuiskamer met zachte tinten en een bed voor de partner, met eigen douche en toilet. Een verlenging van het ziekenhuis mocht er iets gebeuren, en een verlengde van thuis maar dan met alle hulp. We mochten tot de volgende ochtend blijven en reden naar huis in onze kleine Opel Corsa waar de Maxi-Cosi na enig gemorrel veilig werd in gegespt. De zon scheen uitbundig. Iedere bladnerf stak haarscherp af tegen de knalblauwe lucht, de kleur van de plastic handschoenen, de zonnestralen de kleur van de haartjes van het nieuwe mensje achterin. Ik zei steeds: gisteren was ze er nog niet, maar dat klopte niet zei Niels, gisteren zat ze alleen nog in je buik. Dat ze nu op de achterbank lag voelde oneindig ver weg en de eerste nacht dat we gedrieën thuis sliepen schoof ik het door Niels getimmerde wiegje tot aan mijn kant van het bed en hield al die lange uren haar handje vast.
'Kraamvrouwenkoorts, daar stierf je vroeger aan,' zei ik om de sfeer wat te verlichten.
Ik sla mijn been over het zadel, klik links in, dan rechts, terwijl ik vaart maak. 'Castelli, Castelli, Castelli!' hoor ik Niels roepen. Een bijnaam die ik met trots draag. Even kijk ik naar het symbool van de witte kreeft in een rood logo op mijn borst en dijbeen, de kracht die het geeft, de stem van mijn liefste, het trage lege landschap voor me, de stilte waarmee dit lichaam omgeven wordt. De klaarheid van de geest. Het vechtersmechanisme in mij. Ik kijk nog een keer achterom, zie Niels en Lina in het klein langzaam terugkeren naar de auto, hoor het knisperen onder mijn banden, kleine steentjes die wegspringen, een groene hagedis die net op tijd voor mijn wiel wegschiet. De eerste duizend meter zit erop. Ik heb de pauzeknop weer ingedrukt merk ik, maar moet mezelf overgeven aan de playknop. Ondertussen tel ik de slagen die mijn benen maken, van één tot tien en weer opnieuw, net zolang tot er zich weer beeld bij de talloze gedachten voegt. Ik kan de buikpijn zo weer oproepen die drie dagen na Lina’s geboorte op kwam zetten. Mijn lichaam tweeënhalve graad te warm. De verloskundige kwam en verwees me door. Een ontsteking, zo stelden ze in het ziekenhuis vast. Ik werd aan een infuus gekoppeld en moest blijven. De eerste nacht sliep Niels met Lina thuis, de tweede nacht was er een suite vrij en konden we ons daar opnieuw installeren. 'Kraamvrouwenkoorts, daar stierf je vroeger aan,' zei ik om de sfeer wat te verlichten. Nu was het een kwestie van de juiste antibiotica. Wrang was het wel dat ik een infectie had opgelopen door veilig in het ziekenhuis te bevallen – waarschijnlijk tijdens het hechten. Op een ander blauw paar handschoenen hadden zich bacteriën bevonden die zo bij mij naar binnen waren gegaan. Mijn kokendhete hoofd zag stroopwafels door de kamer vliegen en ik had mijn infuus geprobeerd eruit te trekken omdat er een stemmetje was dat me dat oplegde. Ik kreeg iets mee over een delirium, maar ik dronk toch helemaal geen alcohol? Ik zou dat blijven volhouden, en zag mezelf voor me met het eerste biertje in lange tijd, na afloop van die beroemde toertocht in Italië waar ik mijn zinnen op had gezet. Dat ik net een kind, onze eersteling, gebaard had was een vergelijkbare prestatie, daar was ik zeker van, dus wie wilde ik precies overtuigen?
Niels was op mijn verzoek even een kitkat chunky uit de automaat op de gang halen toen de verpleegkundige die Cath heette, binnenkwam. Een vrouw met een lekker makkelijk kortgeknipt kapsel en een bril met een rood montuur dat haar een streng uiterlijk gaf. ‘Mevrouw? Mogen deze mannen even in je kamer kijken, naar de zonwering?’ ‘Ja,’ zei ik twijfelend. ‘Ik wist niet eens dat dat bestond: Zonwering Nederland!’ Ik wist verder niet goed hoe ik moest reageren. Ik vroeg me af of ik het wel goed had gelezen, terwijl die mannen die nu in ons domein stonden, wel degelijk pakken met die tekst droegen. Ik was zo moe. Zo moe van het volhouden, van de focus bewaren. Zou ik ooit nog fietsen? Ik herhaalde steeds in mezelf de volgende woorden: ‘Ik ben Valerie en ik ben moeder geworden. Ik ben Valerie en ik ben moeder geworden’. ‘Is die niet helemaal goed?’ dacht ik een van de mannen te horen fluisteren en toen realiseerde ik me dat ik het hardop uitgesproken had. Ik knikte verontschuldigend, ging het over mij of over de zonwering? Ik verschuilde me achter de krant en las alleen de koppen, ze schreeuwden moord en brand maar dit was een gestolen moment voor mezelf te midden van die mannen en onze slapende dochter. Mijn oog viel op een artikel met de kop: ‘Baby ontvoerd uit ziekenhuis’. Mijn hart ging te keer als een drummer op speed, een heet stroompje zweet liep tussen mijn schouderbladen door en dat werd alleen maar erger toen de mannen de kamer verlieten en ik ze op de gang hoorde praten met Cath. Mijn naam viel en die van Lina, een flard van een gesprek dat eindigde op ‘weggehaald’. Ik had een veel te warme trui aan voor de tijd van het jaar maar met die koorts had ik het steeds zo koud. De zenuwen brachten daar verandering in: als een katapult die klaar stond om af te vuren zo gespannen stond ik, ieder moment kon Lina gaan huilen en begon het allemaal weer van voren af aan. Voeden, eten, slapen, voeden, eten, slapen, mijn lichaam was een machtige machine die bestuurd werd door hormonen. Ik voelde hoe ik ooit weer op mijn Tacx zou zitten, eindeloze trainingsprogramma’s afdraaiend in een virtueel verzonnen land. Trainingen op afstand en met intervallen; na een jaar zou ik ze rauw lusten, die zeven brute beklimmingen plus de muur op het einde. Mij gingen ze er niet onder krijgen! Dan niet en nu niet.
In mijn dagboek dat op het nachtkastje lag, noteerde ik de route die ik op mijn telefoon vond: na de Campolongo zou ik de Pordoi, Passo Sella, Passo Gardena, nog een keer de Campolongo, de Passo Giau en de Valparola voor mijn wielen krijgen, en als je dacht dat je er bijna was kreeg je als toetje nog de Mür dl Giat. Een vreselijke kuitenbijter (driehonderdzeventig meter) met een maximaal stijgingspercentage van negentien procent. De kunst was om dan niet stil te vallen, anders ging je tegen de grond, zeker als je niet op tijd uit klikte. Die schoentjes waren verdomd handig omdat je zowel bij de trekkende als de duwende beweging kracht kon zetten, maar verdomd onhandig als je niet snel genoeg reageerde. Na een tijdje, waar bleef Niels toch? – soms hield ik mijn eigen adem in als die van Lina stokte en haar een klein kreuntje ontsnapte – zag ik dezelfde twee mannen als eerder aan de andere kant van het raam foto’s maken en ik lachte zenuwachtig naar hen, omdat ik niet wist wat ik anders zou moeten doen. Ik hoorde de knapste door het enkel glas zeggen: ‘Die hebben we ook weer afgevinkt.’ Ik begreep niet waar hij op doelde. Had ik zo-even toch het verkeerde antwoord gegeven toen ze vroegen of ze de zonwering mochten controleren? Het was helemaal geen tijd voor zonneschermen, al was het een mooie, droge herfst. Zie je, ze hielden ons in de gaten! Er hingen ook al camera’s in deze kamer. Ik stak mijn middelvinger naar ze op en lachte ongepast hard. Ik stelde me opnieuw voor op de fiets, terwijl mijn onderkantje (zoals de kraamhulp het noemde) pas net gehecht was. De ene pijn was de andere niet.
Inmiddels heb ik de Pordoi en de Gardena gehad en heb ik Niels en Lina nog niet gezien, terwijl we elkaar op de Pordoi zouden treffen. De oude angst die onmiddellijk de kop op steekt, Lina in de kamer achter slot en Niels wist ik niet waar. De totale eenzaamheid. In plaats van de geplande bidonwissel met Niels heb ik de flessen gevuld bij een waterpunt en er Isostar-poeder in opgelost. Ik kauw op de zoveelste vijg die ik met de sportdrank wegspoel. Ik begin aan de Passo Giau, een beest van een klim met negen komma negen kilometer tegen een gemiddelde van negen komma drie procent. Nu zouden Niels en Lina er wel moeten zijn. Ik adem diep in door mijn neus en uit door de mond, ontspan mijn schouders en vind opnieuw de juiste zit. De billen naar achter, maar niet te ver. Mijn herstelde kruis precies in de uitsparing in het dameszadel, zodat de bloedtoevoer in mijn schaamlippen niet bekneld raakt en ze gevoelloos worden. Zo lang mogelijk uitstellen dat de liezen gaan tintelen, de zitbeenknobbels pijnlijke scheuten gaan geven. De juiste hoek kiezen van onderlichaam versus bovenlichaam, het schaambeen net boven de voorste punt van het zadel, de armen licht gebogen, de schouders sterk maar ook ontspannen, het hoofd omhoog, de blik naar voren, maar niet te hoog anders wordt de nek stijf. Hoe overweldigend dit landschap, hoe onbeduidend ik me aan de ene kant voel en me aan de andere kant onoverwinnelijk, als ik de ene na de andere pas bedwing, boven kom op de Passo Giau. Hoe ik Niels en Lina mis, zouden ze bij de schommels gebleven zijn omdat Lina de auto niet meer in wilde? Is dit echt gebeurd als niemand het ziet?
De mannen gingen weer verder met wat het dan ook was waar ze mee bezig waren. Ik las een nieuwe kop; een interview met Douwe Bob, hij bleek bij ons om de hoek te wonen. ‘We’ll stumble through this sad paradise / and play their little game / Maybe someday we’ll meet again / and we’ll dance through the fire / in the pouring rain’. En daar waren de mannen weer, hun werkschoenen lieten een spoor van opgedroogde modder achter. Hun hoofden bliezen tot monsterlijke grootte op, voor ze van vorm veranderden en hun beeltenissen vervlogen. Ze mochten dan wel opgelost zijn, ik hield Lina de hele tijd nauwlettend in de gaten. Mijn hart bonsde nog harder, als een levensgrote box in een concertzaal, ik voelde een band straktrekken om mijn hoofd, iemand duwde eindeloos lang op mijn borstkas waardoor ik geen lucht meer kreeg en out ging. Toen ik wakker werd, lag ik in ander een ziekenhuisbed, in een kamer zonder zonwering. Ik had geen idee wat me te doen stond, tijd en ruimte waren twee kleuren die onherkenbaar vermengd waren. Het licht viel in banen door de kamer, de stofdeeltjes dwarrelden elk hun eigen kant op. Verstard bleef ik kijken tot er iets van realiteit tot me doordrong. Ik moest op tijd aan de start verschijnen. Ik ging op de rand van het verstelbare bed zitten en na enige minuten wist ik mijn gedachten te stapelen: opstaan, me in lycra hullen, stevig ontbijten. Er lag een schrift op het tafeltje naast mijn bed dat ik herkende als mijn dagboek en ik stootte bijna een glas water om. Ik moest me tot het uiterste inspannen om die woorden, die zo vanzelfsprekend leken, te onthouden en onder elkaar te schrijven. Het lijstje met Italiaanse bergpassen gaf me houvast. Maar nadat mijn voeten de grond raakten vergat ik alweer wat ik ging doen. Mijn hersenen voelden als trage draden die zich uitstrekten in een ondoordringbaar oerwoud. Alles wat voorheen vanzelfsprekend was, was zoek. Plassen, mijn wielerkleding niet kunnen vinden, dan toch een onderbroek aan, wijde broek, hemdje, vest. Waar was Niels als je ’m nodig had? Het liefst zou ik weer gaan liggen, mijn loden lichaam en flexibele geest als een gecrashte carbonfiets in elkaar vouwen en oplossen in het niets. Ik zou de tocht missen maar mijn wraak zou zoet zijn.
Ik kende het gevoel, werd al veel langer in de gaten gehouden. Ik zag de camera in de hoek van het plafond hangen, om de zoveel tijd draaide zijn kopje zich, als een zonnebloem naar de zon.
Ik blijf de rondes tellen die mijn benen maken, maar omdat ik steeds opnieuw begin heb ik geen idee hoeveel tijd er inmiddels verstreken is, daarvoor moet ik op mijn fietscomputer kijken. Uno, due, tre, quatro, cinque, seis, sette, otto, nove, diechi. En opnieuw, en opnieuw. Het gemiddelde percentage is verraderlijk met stukken van anderhalf procent, dat moet elders gecompenseerd, met zeven komma negen procent vertelt de kilometerteller me. Van Pocol tot bovenaan de Passo Falzarego is een segment van tien komma vijfentwintig kilometer, met vijfhonderdtweeënzestig hoogtemeters. Terwijl ik klim, speelt de film verder, Joni Mitchells Little green als soundtrack: ‘There'll be icicles and birthday clothes / And sometimes there'll be sorrow’.
De eerste vierentwintig uur waren cruciaal, ik stond onder toezicht. Ik kende het gevoel, werd al veel langer in de gaten gehouden. Ik zag de camera in de hoek van het plafond hangen, om de zoveel tijd draaide zijn kopje zich, als een zonnebloem naar de zon. Ik deed niet heel veel anders dan in bed liggen en op mijn iPad grafiekjes bekijken van de stijgingspercentages. Op gezette tijden brachten ze me Lina om haar de fles te geven. Niels liep in en uit maar hij vergat steeds de bidons voor mij. Het drong nauwelijks tot me door dat ik mijn baby van nog geen week oud het ene moment op schoot had en haar het andere moment weer in vreemde handen moest geven. Grote gedeelten van de dag vergleden in flarden alsof ik in laaghangende wolken fietste. Als ik wakker werd, drukte ik als een bezetene op de bel voor een mecanicien. Ik wilde de fiets op maar de verpleegkundigen herinnerden me steeds aan het kolven. Het gepiep van het apparaat bracht me in trance. Er zou een moment komen dat ik weer zelf kon voeden, daarom hield ik dit vol. Ik had kilo’s aan doorzettingsvermogen, dat was het probleem niet. De opbrengst viel tegen maar ik moest het toch wegspoelen. Lang nadat de kolf uit was, hoorde ik het zachte geratel van mijn Bianchi nog resoneren. Een verpleegkundige kwam binnen om mijn hartslag op te nemen.
Ik kijk op mijn fietscomputer en mijn pols is netjes, maar niet zo laag als ik zou willen. Ik ben een diesel, pas op de Gardena draaide ik warm. Dat gaat me helpen vandaag. Ik kan dit. Trap voor trap, niet verder denken dan de volgende ademhaling, rustig in en zo lang mogelijk uit. Trekken aan die pedalen zodra de trappers naar boven gaan, om en om, zodat er geen kracht verloren gaat. Gebruikmaken van de stijfheid van het carbon, ronde bewegingen maken, een perpetuum mobile. Ik klem mijn handen om het celeste-kleurige stuurlint, knijp er zachtjes in, het geeft gewillig mee. Het geluk van kleine dingen. Het groen aan mijn ogen, de ochtendlucht die fris knispert, de zon die voorzichtig tussen de wolken door komt piepen. Zo lang heb ik niet op mezelf kunnen vertrouwen, maar dit lichaam is opnieuw van mij geworden en doet weer wat ik wil. Mijn benen zijn sterker dan de geest. De geest is een chemisch wonder, maar wat kan het verschrikkelijk misgaan. Neurotransmitters die niet doen wat ze moeten doen, of te veel doen, de totale verwarring die ontstaat, het zelf dat ter discussie komt te staan. Want wat is onze identiteit als blijkt dat die bepaald wordt door de juiste stofjes in de hersenen, als je hebt meegemaakt dat je deels een ander kunt worden, iemand die niet meer weet wat het onderscheid is tussen verbeelding en werkelijkheid. De waarheid verhoudt zich in mijn nachtmerries tot de dromen. Hele scenario's ontvouwen zich achter mijn rapid cycling-oogleden. Overdag speel ik mezelf en dat gaat me aardig goed af. Deze tocht is voelen, voelen, voelen, zijn, zijn, zijn. Mijn billen op het zadel, de rug gebogen en trappen, trappen, trappen. De Giau achter me laten, naar Niels en Lina uit blijven kijken. De twee bijgevulde bidons zijn leeg, ik kan geen vijg meer zien en elf en een halve kilometer later kom ik boven op de Valparola. Weer geen bordeauxrode Opel Corsa. Ik klik uit. Sta op mijn twee benen, mijn herwonnen vrienden die me naar boven hebben gebracht. Nu rest me alleen nog de angstwekkende steilte van de Mür dl Giat.
De dagen waren van bloem, wit als de moedermelk die ik door de gootsteen spoelde. Een dichte massa vulde alles rondom mij, wit en leeg. Ik lag in een bed met witte lakens, een hoofd vol witte watten, nauwelijks in staat adem te halen van de inspanning in mijn hoofd. Met bevreemding keek ik naar de handen die uit de witte mist tevoorschijn kwamen. Waar waren mijn wielerhandschoentjes? Die handen hoorden onmiskenbaar bij mij, ik herkende mijn trouwring, maar waarom voelde alles dan zo vreemd en zo ver weg? Duizend vragen in mijn hoofd en ik wist er niet op één het antwoord. Ik wilde niet angstig zijn, maar waarom was ik het dan toch? Opnieuw bekeek ik mijn handen, ze waren blauw van mijn pols tot mijn pink. Ik herinnerde me gebonk op een deur, geschreeuw. ‘Castelli, Castelli!’ Daarna niks meer. Ik werd wakker op het kille linoleum, moest naar bed geholpen worden. Lina lag op een aparte kamer naast de mijne waarvan ik de sleutel niet had. Toen begon het gehuil dat niet meer leek te stoppen, er ontstonden twee grote natte plekken ter hoogte van mijn borsten en ik vroeg me af waar Niels bleef. Mijn hart kneep samen en even leek het of mijn bloedsomloop stil stond. Dit was het ultieme dieptepunt, vanaf hier kon het alleen maar omhoog. Het duurde lang maar het ging langzaam beter.
‘Castelli! Castelli, Castelli!’ hoor ik Niels roepen. Hij rijdt achter me met zijn raampje open en haalt me dan in voordat ik de duizelingwekkende muur op rijd. Het begint bij acht procent en loopt dan in ruim driehonderdvijftig meter op tot negentien procent. Bij vijftien procent ga ik uit mijn zadel, trek als een malloot aan mijn stuur en duw en trek en duw en trek. Als ik omval, kom ik niet meer boven dus ik moet zorgen dat ik genoeg druk houd op mijn voorste wiel. Ik wil een glimp opvangen van Lina, die ongetwijfeld aan het zwaaien is. Mijn benen verzuren maar in het koppie zit het goed en ik push tot het uiterste. ‘Als je denkt dat je niet meer kan, zit je nog maar op veertig procent’ gaat de uitspraak van het tv-programma Kamp van Koningsbrugge door mijn hoofd. De aftiteling is bijna daar. Ik ben veel te lang in de dichte mist blijven hangen. Nu gauw afsluiten met het filmbeeld van ons drieën in de auto terug naar huis na die tergend lange en eenzame dagen. Ik kom boven op de brute kattenwand en neem de tijd om mijn torenhoge hartslag te laten zakken voor ik de laatste vijfentwintig minuten uitrijd naar de finish in Corvara. Uitgeput maar stijf van de adrenaline als na de bevalling, realiseer ik me: ik ga het halen! Niels staat daar met Lina op zijn arm en als ik ben afgestapt, zet hij haar op het zadel en omhelst ons. Ik voel mijn wangen nat worden.
Na zeven en een half uur heb ik het gefixt; deze cyclo uitgereden en de film helemaal afgespeeld. Voor de foto houd ik Lina op mijn zadel vast en steek mijn andere arm met gebalde vuist boven me uit en wijs daarna naar het officiële spandoek dat er nog hangt van de officiële toertocht een paar maanden terug met Maratona Dles Dolomites erop. Daarboven de aquarel van de avondlucht, met roze, paarse en blauwe penseelstreken. We kijken uit op de een van de vele reuzen die Corvara omgeven en ik voel me nietig en machtig tegelijk.