'Inkt is het bloed van de schrijver'
Een allerlaatste roman wilde hij toch nog schrijven 'voordat het licht voorgoed wordt uitgedraaid' - en voordat zijn huis in de bossen van Zutendaal met de grond gelijk wordt gemaakt. Maar hij maakt zich allang geen illusies meer. 'Ben je gek. De schrijver hoeft maar dood te zijn of zijn hele oeuvre is volstrekt vergeten.' Een gesprek met Jeroen Brouwers over vijftig jaar schrijverschap, zijn roman Het hout over seksueel misbruik op katholieke kostscholen, en de vloek van het geheugen.
'Ik heb al geen haar meer, mijn gebit bestaat uit implantaten, mijn ogen moeten een bril, ik hijg van ademnood terwijl ik al meer dan tien jaar met een luchtpijpprothese door het leven ga, mijn longen zijn tot op de vezel versleten, ik loop te hompelen met een invalidestok, ruiken is opgehouden, proeven ook, om helemaal nog maar te zwijgen van het inspirerende prachtige vrolijke neuken van weleer. Wat daar nadert is de dood, wat al voldoende onacceptabel is. Woedend vanwege alle voorschotten die ik mijn dood al heb moeten afstaan. Laat ik voor het korte eindje dat er nog is in ieder geval mijn rechterhand kunnen blijven gebruiken. Mijn roman moet af. Daarna is er nog een en ander te schrijven en te voltooien: de laatste zangen van de vertoornde zwaan.'
Zo kondigde Jeroen Brouwers in 2012 in zijn eenmansperiodiek Feuilletons aan dat hij ondanks zijn kwakkelende gezondheid en fysieke ongemakken toch nog aan een allerlaatste roman werkte - zijn elfde. Het hout vertelt het verhaal van seksueel misbruik, sadisme en vernedering in een door franciscaner broeders geleid jongenspensionaat in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Een bestseller dus, dat kan haast niet missen.
U hebt altijd zeer planmatig aan uw oeuvre gewerkt. Hoe lang zat dit boek al in uw hoofd?
JEROEN BROUWERS: Nog niet zo vreselijk lang, hoor. Na mijn vorige roman Bittere bloemen was ik zo uitgeput dat ik dacht: ik kan het niet meer, het is voorgoed voorbij. Ik had eerlijk gezegd niet verwacht dat ik ooit nog een roman zou schrijven. Maar dit boek diende zich aan omdat het onderwerp van jeugdmisbruik in rooms-katholieke jongens- en meisjespensionaten opeens zo actueel werd. Uit Ierland, uit Duitsland, uit Amerika - overal kwamen de verhalen vandaan. Dat bracht mij op het idee om een roman te schrijven vanuit het inwendige van een jongenspensionaat. Niet getreuzeld, Jeroen! Pak de pen en begin te schrijven!
Terwijl u na twee kleine herseninfarcten zelfs geen pen meer kon vasthouden.
BROUWERS: Mijn hele rechterhand was dood, alsof mijn arm bij de pols geamputeerd was. Ik kon zelfs geen aansteker meer pakken. 'Het meest voor de hand liggende is dat u ophoudt met schrijven', zei de dokter empathisch. Ik dacht dat ik gek werd. Wat had mijn leven nog voor zin als ik mijn woorden kwijtraakte omdat ik ze niet meer kon opschrijven? Moest ik dan maar in een schommelstoel in de tuin naar de konijntjes zitten koekeloeren? Vroeger kriebelde ik schriftblaadjes vol met hele kleine lettertjes, maar dat gepriegel lukte ineens niet meer. Ik ben toen behandeld met elektrische schokken en heb als een kind opnieuw moeten leren schrijven. Hele pagina's a, b, c, letter voor letter. Koeien van letters, sommige lukken ook niet meer zo goed. Sedertdien schrijf ik op opengescheurde bakkersvellen - van die bakkerszakken, die je krijgt als je op zondag croissants gaat halen. Nog altijd letter voor letter. Om dan toch nog een boek van bijna driehonderd pagina's te schrijven is op zich al een heldendaad. Wat een leed, hè?
Had u dit boek niet op de computer kunnen schrijven?
BROUWERS: Op zo'n bioscoopschermpje? Volstrekt ondenkbaar. Schrijven is voor mij een lichamelijke daad. De woorden en de zinnen moeten met de hand worden neergeschreven, ze moeten als het ware rechtstreeks uit het lichaam op het papier stromen. Inkt is het bloed van de schrijver.
Hoe autobiografisch is Het hout? U hebt van uw elfde tot uw zeventiende zelf op diverse kostscholen gezeten.
BROUWERS: Het kostschoolsyndroom is een terugkerend motief in mijn oeuvre. Die sadistische broeder Mansuetus uit Het hout komt al voor in mijn debuut Het mes op de keel uit 1964. Ook in Datumloze dagen en in De zondvloed heb ik het over mijn pensionaatsjaren. Maar Het hout is zeker geen autobiografische roman, ook al put je als schrijver natuurlijk altijd wel uit je eigen leven. Je kunt niet schrijven over iets wat volstrekt abstract voor je is.
Het geheugen is de schatkist van de schrijver?
BROUWERS: De schatkist, maar tegelijkertijd ook het riool. Had je maar geen geheugen, denk ik weleens. Tijdens de act van het schrijven heb je er niets aan. Je kunt vanuit je geheugen wel een kostschoolsfeer oproepen en een decor neerzetten, maar het verhaal zul je toch uit je duim moeten zuigen. Dat heeft met fantasie en creativiteit te maken.
Bent u zelf ooit met seksueel misbruik geconfronteerd?
BROUWERS: Nee, iets dergelijks is mij nooit overkomen. Bovendien heb ik er, in de zeven jaar die ik tussen de kostschoolcipiers heb doorgebracht, ook nooit iets over gehoord. Ik kan dus, zoals kardinaal Simonis dat op de Nederlandse televisie deed, met de hand op het hart zeggen: wir haben es nicht gewusst! Dat betekent niet dat het niet gebeurde, maar vriendjes die het wel moeten hebben meegemaakt hielden er hun mond over - ga dat ook maar eens vertellen tegen je vriendjes, wat broeder Suppletius met je heeft uitgehaald. Je schaamt je dood. Wat ik wel aan de bil heb ondervonden, is hoe je geslagen werd met een onthaard stoffertje - 'het hout' uit de roman. Dat soort tuchtigingen was dagelijkse kost. Werd je door de prefect betrapt met een stripblaadje van Mickey Mouse, dat je ouders je per post hadden toegestuurd om je te troosten, dan kreeg je op je sodemieter. Of je werd bij wijze van penitentie in de kolenkelder opgesloten.