De oversteek – een verhaal van Gerben Vaillant

Met cowboylaarzen aan en een IKEA-potloodje onder de rand zijn pet, beweegt de debutant in dit verhaal zich als een mysterieus figuur door de literaire scene. Hij wil van zijn langverwachte debuutlancering iets onvergetelijks maken. En dat lukt, op een misschien wat ongebruikelijke manier: 'Een leuning van een theaterstoel breekt af met een knal, en dat is het startschot voor de finale van de avond.' Maker Gerben Vaillant schreef voor ILFU dit korte verhaal over een heet debuut, en een nog hetere lancering.

Tags

Kort verhaal fictie
Beeld: Djanlissa Pringels

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

De Oversteek

Ik debuteer als niemand het meer van me verwacht. Ik heb eigenlijk tot dan toe nooit een tekst afgemaakt. Mijn schrijverschap hield voornamelijk in dat ik rondhing in de scene. Ik had kenmerkende zwarte cowboylaarzen en een versleten zwarte pet die ik droeg op alle literaire events. Onder de rand van mijn pet stak een IKEA-potloodje uit en in mijn hand hield ik voor de vorm een A6-notitieboekje. Ik kwam altijd op het juiste moment binnen, ging in het mooiste licht staan en liet zo min mogelijk over mezelf los. Zo probeerde ik het mysterie een beetje zijn werk te laten doen. Ik had niet veel beters te doen.

Ik had geen werk, maar had het geluk een mooie jonge man te zijn – sorry – een mooie jonge homoman te zijn. Het zou je verbazen hoe goed je daar van rond kan komen. Er waren maanden waarin ik elke dinsdagochtend ontbeet tussen de witte overhemden bij Café de Flore in Parijs om op zondagochtend wakker te worden met een vast groepje ravers in de modder op het kleine eiland in de Moldau naast een Praagse club die Bike Jezus heet. Tussen die momenten in was alles mogelijk. Ik hoefde me er niet druk over te maken. Ik hoefde er ook zeker niet voor te betalen. Wat, als ik eerlijk ben, misschien nog wel meer zegt over hoe genereus oude homo’s zijn dan over hoe knap ik ben – sorry – was. 

Knap-zijn is relatief, dat weet ik, maar mijn gezicht leent zich niet goed voor ouderdom. 

Het komt me niet goed uit. Ook financieel niet.

Ik lag in bedden naast mannen die met hun rimpelige vingers over de eerste groeven rondom mijn ogen gleden, met in hun ogen een combinatie van vertedering en opluchting. In een veel te groot wit bed van een duur hotel zei een van die mannen ooit: J'ai déjà traversé la rivière, ik ben de rivier allang overgestoken. Ik zag hem slikken. Ik heb alle lichten aangedaan en hem me daarna laten nemen, opnieuw en opnieuw en opnieuw totdat we allebei doorweekt waren van het zweet. Vlak voordat hij in slaap viel, ging hij nog met zijn oude hand door mijn doorweekte haren en mompelde iets grappends over zweet en la rivière. Tamelijk walgelijk, maar ik liet hem.

De dag daarna kreeg ik van hem die cowboylaarzen. Ze waren onbetaalbaar. 

Het leer begint te verslijten. 

~

Om mijn debuut te lanceren heb ik een literaire avond samengesteld. In het theater staat alles klaar. Er is een tafel neergezet waarop de boeken liggen van een paar jonge schrijvers die ik heb uitgenodigd om voor te dragen. Mijn eigen bundel heb ik achteraan gelegd. 

De avond verloopt succesvol, maar als de presentatrice de laatste dichter afkondigt en vraagt om een extra applaus voor alle voordrachten van de avond, ben ik nog niet aan de beurt geweest. Uitloopmuziek. Mensen pakken hun tassen onder de stoelen vandaan, praten nog even na op de tribune of lopen langs de tafel waar de boeken te koop zijn naar de uitgang van de zaal.

Die is dicht.

Bij de deur is een extra bewaker komen staan die het publiek binnenhoudt. Hij is groot en kaal, met tattoos in zijn nek. 

Er wordt wat ongemakkelijk gelachen tot een vrouw met mooi opgestoken haren haar stem verheft en zegt dat ze eruit wil, dat ze naar de wc moet, maar de bewaker lijkt geen Nederlands en ook geen Engels te spreken. 

Dan schiet het tl-licht aan. Ik sta op uit het publiek en loop naar de microfoon. Hij piept hard als ik hem vastpak. Iedereen valt stil en kijkt verward mijn kant uit. Bij de signeertafel valt een balpen. Ik schraap mijn keel en begin. Het is mijn enige gedicht en bovendien niet helemaal van mij, want het is wel erg geïnspireerd op Laatste Liefdesgedicht van Eddie Azulay, wat een erg goed gedicht is. Ik zit er lekker in. Mijn stem zweept op, begint te trillen.

Wanneer ik oogcontact maak met de technicus bij de techniektafel, knikt hij. Hij draait de bas omhoog waardoor het metaal van de tribune met mijn stem begint mee te trillen. De technicus pakt een smintje en draait zijn hoofd links en rechts bij wijze van opwarming. Dat hadden we zo afgesproken. ‘Je moet voorzichtig zijn met je nek,’ had hij gezegd, ‘daar zitten erg gevoelige spieren.’

De tekst wordt seksueler, explicieter dan Eddie’s origineel. Een man vooraan in het publiek heeft een bumbledate meegenomen. Op haar profiel droeg ze een katoenen tasje met ‘books are the new tits’ erop en hij dacht daarom dat een literaire avond een goed idee voor een date zou zijn, maar wat er nu gebeurt op het podium is simpelweg niet chill. Hij tikt dat meisje aan om weg te gaan. Dat meisje snapte überhaupt niet waarom ze naar een literaire avond gingen. (Het tasje, ja, maar dat had ze ook maar gekregen bij een bestelling van things I like, things I love.)

Ze staan op, ze willen weg,  al is het met geweld – er is nog genoeg tijd om iets leuks te gaan doen, een cocktailbar of een arcadehal of iets. Op het moment dat ze opstaan komt de technicus vanaf bovenaan de tribune naar beneden gestormd, en rent vlak voor ze langs, waardoor ze allebei terug op hun stoelen vallen. 

De technicus sprint het podium op, duwt mij ruw van de microfoon weg, pakt dan met zijn grote hand mijn achterhoofd vast en trekt mijn gezicht hard naar het zijne toe om me te zoenen.

De bumbledate kijkt geschrokken. Net als de rest van de zaal trouwens. Het zoenen ziet er gemeend uit. Vurig. 

De technicus – gespeeld door Bojan, een Kroatische jongen met veel meer literair talent dan ik, maar te weinig zelfvertrouwen om er iets mee te kunnen doen – heeft een uitmuntende kwaliteit in overgave. De microfoon leunt nu – schijnbaar per ongeluk tegen zijn achterhoofd aan terwijl we zoenen. Dat levert een zacht schurend geluid op. Het geluid dat je ook hoort als er iemand ruw door je haren gaat wanneer iemand je echt echt graag wilt.

Een oude vrouw in het publiek legt haar tasje op haar rok. Ze spant haar bekkenbodem aan en aan en aan in een ritme dat past bij het schuivende geluid van de microfoon. 

Bojan en ik draaien. Ik trek zijn shirt omhoog en ik voel zijn vingers onder mijn broekrand. ‘Be interested, not interesting,’ leerde hij me in de repetities. ‘Om gemeend te zoenen op het toneel moet je weten wat je lekker vindt, niet wat je denkt dat er lekker uitziet,’ dus trek ik hem aan zijn shirt mee naar de muur, en ik dwing zijn hand op mijn keel. Hij duwt me tegen de muur, bezitterig en hard. Ik kan geen kant op. De huid rondom mijn lippen begint te branden door zijn stoppelbaard.

Een oude man met een bruin corduroy jasje en een bezweet voorhoofd begint iets met overslaande stem te roepen, iets over fatsoen, maar ik geloof dat de sfeer in de zaal dan al aan het omslaan is. Onze opengetrokken riemen hangen los, zwaaien als zwepen tegen de muur wanneer we draaien en elkaar hardhandig meter voor meter door de ruimte duwen. Onze broeken zakken naar beneden.

Dan komt de grote kale bewaker vanaf de deur met volle vaart op Bojan afgerend. Door de duw knalt die tegen een muur verderop en zakt op de grond. Even staat de bewaker stil voor hem. Hij ziet er dreigend uit. Dan loopt hij op Bojan af, trekt hem met één hand aan zijn shirt omhoog, duwt zijn grote lichaam tegen het zijne aan en beweegt zijn heupen op en neer. Iets in zijn rug ontspant. Ze zijn sterk en erg acrobatisch aangelegd. In de repetities is het Bojan een paar keer gelukt tijdens het zoenen met zijn voeten tegen de muur op te lopen, en ja hoor, daar gaat hij. Ik probeer nog wat in de nek van de bewaker te kussen, maar die heeft het te druk met Bojan, dus laat ik ze gaan.

Even sta ik met lege handen op het toneel. Ik kijk naar de tribune.

Daar zit Daniel in het exacte midden van de derde rij. Wanneer we oogcontact maken knikt hij kort, staat dan resoluut op en trekt met een zwaai zijn T-shirt uit. Hij draait zich om met zijn rug naar het podium en spreidt zijn armen. Ik zie zijn rug van spieren en pezen. De aders die zo zichtbaar over zijn getrainde armen lopen kan ik zelfs vanaf hier zien kloppen. Het ziet er op een of andere fucked up manier bijna bijbels uit, hoe de mensen daar zo met ontzag naar hem kijken. Even valt er een nieuwe stilte, wat begrijpelijk is, Daniel is veruit de mooiste man die ik ken en zo’n cliché als adembenemend kun je in dit geval vrij letterlijk nemen. Een slimme jongen ook. 

In het voorgesprek zei hij ongeveer dit: ‘Er zijn grofweg twee manieren van zoenen. Het verschil zit hem in hoe de lippen op je huid komen. Een kus van lust neemt geen genoegen met je huid, wil dwars door het vel, het vlees, door je botten heen. Het wil overal zijn, tegelijkertijd, tussen alle vezels in, tot je kapotgescheurd in stukken in een onopgeruimde kamer op de grond ligt en je niets meer bent dan het verscheurde bezit van iemand anders. Onklaar gemaakt voor iedereen die nog volgt. De kus van liefde daarentegen bevestigt precies de huid op de plek waar het zit. Alsof het allemaal precies goed is, zo, die huid daar en die nek en dat voorhoofd daar. Het moet volgens degene die je kust allemaal precies zijn op de plek waar het moet zijn. En dat is het hele punt. Je bent precies niet waar je moet zijn, dat zou je wel willen.’ En dan is er nog een derde manier van kussen, dacht ik er achteraan: die vanuit compassie of uit medelijden. Hij keek me aan alsof hij me had horen denken en vroeg me waar het me eigenlijk om te doen was, al dat gezoen op dat literaire event. Hij was de enige geweest die die vraag had gesteld. Ik had hem eerlijk geantwoord. ‘Tja,’ zei hij, ‘vroeg of laat staan we allemaal aan de andere kant.’  

Dat voorgesprek met Daniel duurde langer dan gepland. We liepen door het park en bij de vijver had hij zijn vingers in die van mij gehaakt. Ik trakteerde hem op eten, nam hem mee naar een (voor mij) te duur restaurant aan de rand van de stad, en aan het eind van de avond liep hij die eindeloze weg met mij mee naar huis. Ik had gewild dat hij bleef slapen. Dat vroeg ik hem ook. Helaas moest hij de laatste trein naar huis echt echt halen. Hij omhelsde me, maar op zo’n manier dat zijn bovenlichaam op afstand bleef alsof hij zijn ribben voor mij had dichtgeritst. Daarna bleef ik staan kijken totdat hij de hoek om was verdwenen, ging naar bed, trok me af, viel in slaap. Ik droomde dat ik natte sokken had, dat ik in het water stond, dat de stroming sterker werd naarmate ik verder waadde, dat het water niet koud, maar angstaanjagend lauw was, dat de groeven onder mijn ogen donkerder en dieper werden tot ze als zwarte lijnen mijn gezicht doorstreepten.

Iemand in de zaal slaakt een zucht. Er klinkt zacht klassieke muziek. Daniels wijde armen zeggen ‘kom hier’, en dat aan niemand in het speciaal. Borst, armen, nek, rug, alles aan hem vouwt zich open als een eindeloze inademing, een uitnodiging, een je bent welkom en je mag blijven.

De oude vrouw met de tas gaat staan en werpt zich van een aantal stoelen verderop op Daniel. Je hoort haar nog net zeggen ‘oh fuck it’, voordat ze met beide armen om zijn middel stort en haar gezicht in de haartjes boven de broekrand van zijn joggingbroek drukt. Hij wankelt. Ze vallen. Een leuning van een theaterstoel breekt af met een knal, en dat is het startschot voor de finale van de avond.

In de hoek van de zaal werpen een paar creative writing studenten zich over elkaar heen. Bojan en de bewaker zijn gekaapt door Hidde en Lucy die nu als een kluitje van vier verder rollen en steeds meer kleren achterlaten. Iemand met groen haar heeft daarop diens kleren uitgescheurd en loopt met gesloten ogen de grijpende handen van een groepje podcastmakers tegemoet. De oude man in het corduroy jasje van het goede fatsoen zit nu met zijn bezwete voorhoofd naar een vrijend jong triootje te kijken ergens bovenaan de tribune en vergeet even dat hij in het theater is. Hij steekt een sigaret op, waarop niet veel later het brandalarm afgaat. Van schrik valt de sigaret. 

Iets vat vlam. De sprinklers gaan aan en alle deuren slaan automatisch open. 

Er waait wind naar binnen, laat haren waaien en voedt het vuur. 

Als je op dat moment vanaf de parkeerplaats de openstaande nooduitgang van het theater in zou kijken, zou je een schilderij zien van over elkaar heen golvende lichamen die zich aan elkaar geven. Het ene lichaam niet meer van het andere te onderscheiden.

De tijd lijkt even stil te staan. Een gewichtloos en tijdloos drijven. 

~

Een naakte vrouw loopt door de nooduitgang naar buiten en laat zich op de parkeerplaats op de grond zakken, haar make-up is uitgelopen, van tranen of zweet, ik weet het niet. Ze beeft. Haar handen vallen open op de grond. Ze laat haar hoofd in haar nek vallen en begint te huilen. 

Ik loop zoekend rond. Ik kan Daniel niet ontdekken in de massa. Bij de zaaldeur kronkelen de naakte lichamen over elkaar heen richting de foyer. Ik vermoed dat hij daar ergens tussen ligt. Ik twijfel om hem te roepen. Bojan heeft zich losgetrokken uit zijn kluwe mensen en legt een hand op mijn schouder. ‘Kom,’ zegt hij. Hij houdt een lege AH-shopper in zijn hand. We pakken de boeken van de signeertafel. Ze zijn een beetje nat geworden door de sprinklers. ‘Laat maar liggen.’ zeg ik als hij de stapel met mijn bundels als laatste in de tas wil doen.

We lopen langs de huilende vrouw op de parkeerplaats – er zijn meer mensen bij komen zitten, ze huilen samen onder het witte licht dat buiten bij de nooduitgang hangt – en stappen in zijn auto.

Onderweg praten we tot we uitgepraat zijn. Bojan zal de autoradio aanzetten - iets klassieks, Purcell ofzo. We rijden naar zijn huis. We bestellen eten en kijken wat tv. Ik mag blijven slapen. Hij heeft een slaapbank - doe alsof je thuis bent - en als hij naar zijn slaapkamer vertrokken is, val ik met betraande ogen in slaap.  Ik droom die nacht dat ik door een modderige oever richting het gras kruip. Mijn lichaam beeft van het zwemmen. In de weerspiegeling van het water zie ik nog net de zwarte groeven die mijn gezicht doorstrepen. Als ik opkijk zie ik een stoet doorweekte lichamen voor me uitlopen, de velden in.

Djanlissa Pringles

Djanlissa Pringels illustreert voor artikelen, boeken en commerciële projecten. Ook animeert ze illustraties voor video’s. Daarbij fotografeert ze ook voor de artikelen die ze zelf schrijft.

Meer over Djanlissa