De pup – een verhaal van Megan van Kessel

Op het punt staan je vader te verliezen die je leven lang afwezig is geweest. Dat is de pijnlijke situatie vol tegenstrijdigheden die Megan van Kessel schetst in dit ontroerende verhaal over familiestrubbelingen, moederschap en een miniteckel.

Megan van Kessel

27-10-23

18 min

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

1
Voor de supermarkt komt er een mevrouw naar me toe en legt haar handen zomaar op mijn buik. ‘Een jongen, dat wordt sowieso een jongen. Draai je eens om! Ja hoor, kijk maar. Je ziet het aan die bolling.’ Mopperend schuift ze verder.
            ‘Net wat de wereld nodig heeft.’

2

Ik spoel een bord schoon als mijn moeder vanuit Spanje een bericht stuurt. ‘Heb je zo even tijd om te bellen? Ik moet je iets vertellen.’ 
            ‘Wat is er aan de hand?’ vraag ik tien seconden later aan de telefoon.
            ‘Kan ik je zo even terugbellen? We hebben nóg een teckel gekocht. Een miniteckel, met kleine vlekken op zijn oren. Hele schattige hangoren. Misschien is het een beetje een mix? Die krijg je hier gewoon bij de supermarkt. Maar hij heeft een hoestje. We komen net aan bij de dierenarts.’
            Mijn moeder klinkt ver weg. Bezorgd, of alsof ze midden in een kort gevecht zit. Ik wist al van de teckel, ze had me zeker vijf foto’s gestuurd.
            ‘O, oké, Maar wat is er aan de hand? Gaat hij dood?’
            ‘Nee het gaat niet over de puppy, meid. Ik bel je over vijftien minuten terug.’
            ‘Wat is er dan?’
            ‘Het is je vader. Ik bel je zo.’ 

3

Een zwanger lichaam is streng. Het beperkt de mogelijkheid tot dood-gerelateerde dingen vanwege ongeduld. Oestrogeen blokkeert de weg naar gruwelijke gedachten en maakt niet alleen de baarmoeder zacht maar ook de rest eromheen. Er is niet zozeer sprake van ontkenning, zoals bij het sterven van een goudvis en je snel erachteraan een nieuwe koopt. Ook al zou ik willen treuren, mijn organen, bloed, bewegingen en hersenen zijn er niet toe in staat. Ik sta geprogrammeerd op leven in plaats van dood. Mijn moeder vertelde me dat mijn vader ziek is en dat hij binnenkort doodgaat. Ze heeft hem nooit gemogen. Voor mij is hij als de stift die allang geen kleur meer achterlaat, het vezelige ding dat toch in je etui blijft zitten. Waar je geen zee mee kunt inkleuren, laat staan een zon die erin ondergaat. Ik begreep al vrij snel dat het beter is de stift in de prullenbak te gooien. En ook dat je het subtiele algehele toch niet in een tekening kunt vangen.

4
M. heeft aangeboden om me naar het Zuiden te brengen maar ik heb gezegd dat ik dit alleen moet doen. Ik dacht daarbij iets cowboy westerns uit te stralen. Ik ga mijn vader voor het eerst in tien jaar weer zien. En dan ook meteen voor het laatst. Net zoals dat gaat bij de ontmoeting met een vlieg of een roodborstje. Inmiddels is mijn moeder terug uit Spanje. Ik heb haar gevraagd of ze na het afscheid nemen met mijn vader met me wil koffiedrinken bij het Kantonees restaurant tegenover het station. Ze gaat al met Paulien mijn zusje eten, zei ze. Die met de andere vader. Haar tweede man. Ik kon er niet uit opmaken of ik ook uitgenodigd was.

5
Voordat ik vertrek wacht ik tot M. en de oudste thuiskomen. Ik maak gebruik van het moment om me voor te bereiden op de bevalling. In een boek over mindful bevallen lees ik dat alle cursisten op dag 12 niet mogen praten, eten of echt bewegen. ‘We gaan de hele dag beleven binnenin je innerste.’ Daarna schrijft de cursusleidster dat ze gaan lunchen. Ik lees de bladzijde keer op keer. Het maakt me woedend. Ze komen thuis van de bieb met het boek Het Ontstaan van het Leven. Als ik mijn zoon gedag kus vraagt hij of ik het ontstaan van het leven even kan aangeven. Ik vind dat nogal een verantwoordelijkheid.

6
Eerder deze week beloofde ik je aan de telefoon dat ik zou laten weten hoe laat we precies komen. Ik weet dat dit niet hoeft. Je zult al klaar zitten op je bed. Ik stel me voor dat de kamer klein is en wit. Een eenpersoonsbed waar gladde lakens op liggen met sigarettenas tussen de kreukels. Een kamer voor jezelf.
            Ik smste je: ‘Goed als ik donderdag kom?’ en je schreef terug:
            ‘Natuur
            Lijk’.

Je klonk hetzelfde. Zacht en dromerig. Oud en onvriendelijk. Ik moest huilen, maar dat zei ik niet. In plaats zei ik dat ik verkouden was. 

7
Nadat mijn moeder ophing en de dierenarts de pup ging inspecteren, belde ik mijn broer. Hij was op dat moment op vakantie met zijn twee kinderen en zijn nieuwe vriendin en haar twee kinderen in Zeeland. Het regent, ze zijn ziek, ze hebben ruzie en tweeduizend euro betaald.
            Hij zei: ‘Per toeval kwam ik gisteravond op mama’s Facebook. Iemand had een heel verhaal op haar pagina geschreven, over wat er met papa is gebeurd. Hij heeft zichzelf uitgehongerd en nu gaat hij dood. Eronder schreef mam: Karma is a bitch.’
            ‘Heeft al iemand het ziekenhuis gebeld?’ vroeg ik.
            ‘Nee.’
            ‘Wat ga je nu doen?’
            ‘We gaan zo maar naar Brugge. Het regent nog steeds.’
            ‘O. Oké. Er is daar het bloed van Jezus,’ zei ik.
            ‘Wat?’
            ‘Een relikwie, een lapje stof waar het bloed van Jezus op zit.’
            ‘Ja, we moeten even zien.’ Meteen toen ik ophing, belde ik het ziekenhuis in Maastricht. Daar lag je niet. Ik belde nog een ziekenhuis. Ik weet je volledige naam niet. Je geboortedatum weet ik ook niet. Ik zei:  ‘Is er misschien een man opgenomen? Pierre? Hij is mijn vader. We hebben geen contact meer.’ De huistelefoon nam je niet op. Uiteindelijk kreeg ik je te pakken via het mobiele nummer dat mijn broer me twintig minuten later whatsappt. Je klonk hetzelfde. Zacht en dromerig. Oud en onvriendelijk. Ik moest huilen, maar dat zei ik niet. In plaats zei ik dat ik verkouden was. 

8
De medetreinreizigers lijken bang voor me. Ik wil roepen: ‘Zo somber ben ik niet! De restjes spaghetti in mijn voorraadkast zijn somberder.’ Maar ik verbeeld me dit, niemand is hier natuurlijk mee bezig. De baby slaapt in mijn buik. Hij bereidt zich als een topsporter voor op geboren worden, gevolgd door een lang leven waarin hij zijn lievelingsdrinken ontdekt, waarschijnlijk iets als Fristi. Waarin hij gewend is dat gras pisgeel is vanwege die almaar warmer wordende zon. Een klein elleboogje in mijn zij. Een traan rolt over mijn wang, ik drink water en kijk naar de maan. Die was laatst ook al te zien in de strakblauwe lucht. De oudste had er vol verbazing naar gewezen en gevraagd:
            ‘Huh mama woont de maan ook in het licht?’

9
Je bent ingelijst in het volgende tafereel. Achter een grote krant waar het licht doorheen schijnt met een broodje rosbief op je bord. En ik met buikpijn ernaast. Jij die een vagina hebt nagemaakt van het brood en vleeswaar en aan mij vraagt: ‘waar lijkt dit op?’ De hond draait in haar mand, het riet kraakt, het is op het tikken van de klok na het enige geluid in de woonkamer. Je kan plots suiker in mijn zwarte thee doen, zeggen dat ik niet zo aan het tafellaken moet peuteren of hardop fantaseren over je lievelingshond die je niet hebt: een teckel. Soms ben je urenlang stil. Soms gaan we wandelen, van grenspaal naar grenspaal langs de korenvelden en de bomen waar snoep aan groeit. Dat maak je me wijs en ik acteer dat ik het geloof, zodat wij ook iets hebben. Er schiet me niets te binnen wat ik wil weten. Iets over de toekomst, de jouwe of de mijne. We scheppen herinneringen die zijn gebaseerd op het overdoen van gedane zaken. Die met mijn moeder, voordat je ingeruild werd voor een ander. Mijn vijfjarige, tienjarige en vijftienjarige ik zijn de reminders van jouw verdriet. Ik kan alles dromen: de landweg, de zijtakken van de Maas, het dochter zijn, de kersenhouten trap, de dikte van tijd, zondagen vol formule 1, teletekst, dat ik je trouw blijf tot je dood en de keer dat we linzenvlaai eten die je eerst in stukjes snijdt.
            ‘Mama’s nieuwe man heeft me met zijn vuist in mijn gezicht geslagen.’
            ‘Wat een lekker stukje vlaai. Die vader van jou weet wel wat goed is.’

10
Mijn broer staat me in een SUV op te wachten. Het is een ruimteschip. We kussen elkaar niet. Of we meteen doorgaan of eerst nog even koffie drinken. Meteen maar gaan, wat moeten we anders? Zijn handen zijn zongebruind en hij praat over de auto.
            ‘Er zijn nog twee extra stoelen achterin, die zijn nu ingeklapt. Maar die kun je heel makkelijk uitklappen en dan kunnen er in totaal acht man in deze auto.’ Ik draai mijn hoofd over mijn schouder en knik naar de leegte achter ons.

11
Het stinkt in het opvangtehuis naar zoute magnetronmaaltijden. De schuifdeuren achter ons moeten eerst sluiten voordat die voor ons opengaan. In het benauwde niemandsland wachten we. De haartjes op de kuiten van mijn broer zijn goud geworden. Ik heb zin om met die kuiten op een terras te zitten en Ice-tea te drinken.
            ‘Ben je nerveus?’
            ‘Ja.’
            ‘Jij?’
            ‘Ja.’

Je bent te jong voor deze plek. Daar zocht je ‘t misschien ook op uit. Zodat je erbovenuit steekt.

Mijn broer weet alles. Hij is heel groot, er zijn geen foto’s van hem waar zijn volledige lijf op staat.
            ‘A-nog iets en dan nummer vijftien’ zegt hij korzelig, ‘er is een lift achterin.’ Maar eerst lopen we langs een volière met zielige vogels waar ik liever niet naar kijk. De lift is krap en de buik van de verpleegster fors. Aan het einde van de gangen zijn kamers met hoopjes mens in een rolstoel of ineen gekwakt op bed. Je bent te jong voor deze plek. Daar zocht je ‘t misschien ook op uit. Zodat je erbovenuit steekt. Mijn broer en ik zijn te gespannen voor grapjes. Het idee dat je zo dichtbij bent maakt me misselijk. Voor de deur van de gesloten afdeling staan we stil. Zo passief mogelijk wachten we op een sesam open u-moment, ik ga er vanuit dat alles vanzelf gaat. Mijn broer gaat er vanuit dat hij nu wel genoeg heeft gedaan. De deur gaat open, dat is toeval. Een verpleegster kijkt ons teleurgesteld aan. Ze vraagt voor wie we komen. Als ik je naam antwoord, zie ik het in haar gezicht. Voor die vervelende, onaardige, onsympathieke man die ons allemaal de benen onder het lijf laat rennen. Die ons ‘wijven’ noemt en die, als we niet direct reageren, schreeuwt of we soms ongesteld zijn. Degene die ons dwingt spek en ei te bakken om het vervolgens niet op te eten en zijn sigaret met filter en al oprookt. Er werd een wereld gevormd door een man als mijn vader, die vorm moet eruit - voordat de volgende man hem betreedt.
            ‘Ja, we komen voor hem ja.’

12
Twee dagen eerder heb ik mezelf onder hypnose gekregen. In trance liet ik mijn vorige bevalling los en zei tegen mezelf ‘begin met een schone lei’. Ik vond het knap dat mijn onderbewuste met zulke volwassen suggesties kwam, toen kwam M. binnen en vroeg of ik zin had in een bakje chips.

13
Je deur staat op een kier. Er plakt een foto van je op die deur. Iemand heeft die uitgekozen en uitgeprint. Ik vraag me af wie, ik vind het een lelijke foto. Je lijkt op Hans van der Togt. Mijn broer doet de deur open. Ik kijk langs zijn schouder naar binnen en schrik want je ziet er afschuwelijk uit. Later op de dag zal ik stiekem een foto van je maken die ik nooit meer durf te bekijken. Je lacht en in het midden is een zwart gat, je mist een tand! Het ruikt in de kamer – die niet groter is dan een twee pashokjes, naar adem en rook. Wegmisbruikers staat loeihard aan. De trui, die je deftig over je schouders hebt geknoopt, hangt scheef. Je bovenbenen zijn zo dun als mijn polsen. Je lijkt op een kind. Alsof de trekken al deze tijd daar ergens in je gezicht verstopt zaten en nu niks meer hebben om zich achter te verbergen. Ik durf niet naast je op bed te zitten. Als de verliezer van de stoelendans sta ik in het midden. Mijn zwangere buik verstopt onder mijn wijde trui. Ik vergeef het je, je bent depressief:
            Je hebt geen kinderen meer, ons heb je op latere leeftijd geaborteerd.
            Je hebt geen eetlust meer.
            Je hebt geen tuin meer.
            Je hebt geen liefde meer.
            Je hebt geen geld meer.
            Je hebt geen stilte meer.

14
In het Italiaans bestaat het gezegde dat je met je handen in je zakken kunt lopen terwijl je naakt bent.

15
In de cafetaria prikken we met onze vorken in een pasteibakje gevuld met kippenragout.
            ‘Heerlijk!’ roepen we in koor.
            ‘Echt heerlijk. En maar vier vijftig.’ Je wil er paprikapoeder bij. Nadat je er een laag overheen hebt gestrooid, doe ik hetzelfde en mijn broer ook.
            Als ik de pijp uitga,’ zeg je, ‘wil ik niet zoals mijn moeder gaan. Zij stak haar hoofd in de oven. Ik heb haar gevonden. Als kind.’ Ze stierf op negentigjarige leeftijd in haar slaap.
            ‘Nee ik wil gewoon sterven in een blijf van mijn lijf huis.’
            ‘Een wat?’
            ‘Een blijf van mijn… Of nee! Ik bedoel een hospice. Ja een hospice! Jullie maken me hartstikke gek.’
            ‘Zullen we roken? Die troep is niet te vreten.’
            ‘Is goed.’
            ‘Hoe gaat het eigenlijk met jullie?’
            ‘Goed.’
            ‘Ja, ook goed, ja.’

Een gek gevoel bekruipt me. Dat jij en mijn zoon zich in dezelfde ruimte bevinden zonder dat jullie elkaar kunnen zien of aanraken, als geluidsgolven. Beschermd door mijn lichaam.

16
Het is te vermoeiend voor je om op het terras te roken. Er mag op je kamer gerookt worden, dat vind ik vreemd maar je roept dat je toch niet ergens gaat wonen waar je niet mag roken. Onderweg naar je kamer fluister ik dat ik inmiddels mijn rijbewijs heb gehaald. Je gaf me veertien jaar geleden de eerste vierhonderdvijftig euro. Het was eigenlijk duizend gulden, als ik niet zou roken, maar toen kwam de euro. Ik zeg het heel snel. Een vrouw met holle ogen grijpt me bij mijn arm en noemt me smekend:
            ‘Mama’.
            ‘Negeren,’ zeg je en voegt eraan toe, ‘Goed zo meid. Maar rijd maar niet dat hele stuk naar hier. Dat is veel te gevaarlijk.’ Je hebt nog nooit zoiets tegen me gezegd. Het raakt me. Als je weer in bed ligt, wijst je naar mijn buik.
            ‘Wat is dat?’
            ‘Ik ben zwanger,’ in je blik lees ik jaloezie op de enorme liefde die ik voor mijn baby voel. Een gek gevoel bekruipt me. Dat jij en mijn zoon zich in dezelfde ruimte bevinden zonder dat jullie elkaar kunnen zien of aanraken, als geluidsgolven. Beschermd door mijn lichaam. En ik herinner me een vakantie aan zee met je. Hoe ik op het kiezelstrand naar gekleurde stenen zocht en die in een emmer verzamelde. Urenlang zat ik in de branding onder de gloeiendhete zon. Op dag twee kwam er een man met me praten. Hij leek op Carlton van The Fresh Prince of Bel-Air. Hij droeg een paarse zwembroek en kwam gehurkt naast me zitten. Ik herinner me niet meer wat hij zei. De dag daarna kwam hij weer en de dag daarna weer. Op dag drie legde hij zijn hand op mijn hete rug. Ik schrok ervan en durfde niet meer in de branding te zitten. Je had alles gezien en maakte er grapjes over.

17
Je vraagt of ik een espresso voor je wil halen, het lukt je niet om hem op te drinken. Ik wil voorstellen om te gaan, maar dan zie ik mijn broer. En hij is ineens heel klein. Vol bewondering kijkt hij je aan. In afwachting van alle mooie dingen die je gaat zeggen.
            ‘Zijn er niet nog dingen die je zou willen doen pap?’ vraagt hij. 
            ‘O ja. Of nou. Niet echt. Misschien dat ik nog weleens op vakantie zou willen. Ik zou ook weleens jouw huis willen zien.’ Hij kijkt naar mij.
            ‘Mijn huis?’
            ‘Ja. Ik heb altijd al willen weten hoe dat is, een huis aan de zee.’
            ‘Maar ik woon helemaal niet aan de zee?’
            ‘O.’

18
We laten je achter en stappen de gang in.
            ‘Doei pap.’
            ‘Doei Sunshine.’
Ik kijk achterom, de deur sluit en weg ben je. Ik slik. Mijn broer stort zich in mijn armen en huilt met diepe snikken. De vogels in de volière krijsen. Ik druk op het liftknopje en voel de baby schoppen in mijn buik. M. stuurt me een bericht dat hij iets nieuws gaat uitproberen met avondeten: bibimbap.

19
Mijn broer bestelt een groot glas witte wijn dat hij in drie slokken achterover giet.
            ‘Wat wil je nu doen?’ vraagt hij.
            ‘Ik weet het niet. Ik heb een zware tas, misschien wil ik nieuwe gymschoenen kopen alleen heb ik geen zin om die tas mee te zeulen.’
            ‘Heb je nog iets van mama gehoord?’
            ‘Ja ze ging al eten met Paulien.’
            ‘Wilde je niet mee-eten?’
            ‘Jawel, maar ik wil ook niet te laat thuis zijn, stel ik neem om half 7 de trein, ben ik om 22.00 thuis. En ik voel me een beetje bezwaard om haar te vragen zo vroeg te eten.’
            ‘Oké. Wil je nog iets?’
            ‘Nee.’

20
Als de conducteur ter hoogte van Den Bosch omroept dat de trein niet verder rijdt komen mijn tranen. Ik mis telkens met één seconde mijn aansluiting. In een sprinter die ruikt naar lege maag moet ik plassen. Er zijn geen zitplekken. Niemand ziet dat ik een baby draag, vanwege de wijde trui. De tas trekt aan mijn rug. De sprinter laat me het oosten van het land zien. Weer mis ik mijn aansluiting. Ik huil stilletjes en vol zelfmedelijden. Ik moet denken aan de miskraam van mijn buurvrouw op het station in Utrecht. Hoe het automatische spoelsysteem haar negen weken oude baby opzoog.

Ik kom eindelijk aan bij mijn halte en laat me meevoeren met de massa als een crowdsurfer. Vervolgens loop ik naar de verkeerde kant van het station. Het kan me niet schelen.

21
De verpleegster vertelde me over de waanbeelden die je had. Er stonden blote vrouwen onder je douche. Je buren braken bij je in en de monsters kwamen je halen ’s nachts. Misschien moet ik wat socialer worden. Wat meer mensen toelaten in mijn leven. Me wat minder verstoppen. Voor als de monsters bij mij langskomen. Ik zet een glimlach op en maak een foto van mezelf die ik op Instagram post. Ik heb er op dat moment twee en een half uur heen- en vier en een half uur treinrit terug opzitten. Twee seconde later zit er een bericht in mijn inbox. Het is Paulien, mijn zusje.
            ‘Huh was je hier?’
            ‘Ja.’
            ‘Waarom?’
            ‘Mijn vader is ziek, hij heeft zichzelf verwaarloosd. Hoe is het eten bij mama?’
            ‘Ze heeft afgezegd.’
            ‘Huh hoezo?’
            ‘De teckel viel niet goed in de groep. Ze wilde even in de buurt blijven.’
            ‘Wat?’
            ‘De andere twee teckels zijn onaardig tegen de pup, dus vandaar?’
            ‘Is je vader niet thuis?’
            ‘Jawel?’
            ‘Moeten ze dan met zijn tweeën bij een hond blijven? Kon mama niet met mij een koffie drinken omdat ze als tweede man wacht moest houden bij een hond?!’
            ‘Nu moet je ophouden. Als je een probleem hebt met mama dan moet je dit met haar bespreken. Altijd als ik met je praat eindigt het in jij die hysterisch gaat doen over mam. Get yourself together.’
            ‘Hou op.’
            ‘Nee.’

22
Ik krijg geen lucht en mijn tanden trillen en volgens mij is dat hyperventileren. Ik kom eindelijk aan bij mijn halte en laat me meevoeren met de massa als een crowdsurfer. Vervolgens loop ik naar de verkeerde kant van het station. Het kan me niet schelen. Snikkend loop ik langs een theewinkel. M. en de oudste staat me buiten op te wachten, eindelijk heb ik ze gevonden. Ik stap in de auto en word langzaam rustig.
            ‘Mama het was vandaag broccolidag.’
            ‘O, wat leuk.’
            ‘Ja we hebben soep gemaakt.’
            ‘En wat ging daar allemaal in?’
            ‘Broccoli.’ M. kust me en zegt dat de bibimbap goed is gelukt. Ik check mijn instagram. Paulien heeft een foto in haar story geplaatst van haar beige hoekbank, een kop thee, kaarsen, hapjes en haar flatscreen tv. ‘Home Sweet Home’ staat er in roze letters onder.

23
Thuis krijg ik een sms van mijn moeder.
            ‘Wat is jouw probleem?!! Als ik gvd niet gevraagd had wanneer je hierheen kwam, had ik waarschijnlijk niets geweten. Jij had geen tijd voor mij omdat je vader ineens belangrijk was, geen probleem. Maar hou op om mij altijd de schuld te geven. Ik wilde je halen en met je thuis hier eten maar je had hiervoor geen tijd. Je hebt me nog niet eens gevraagd hoe mijn vakantie was. Waarom kan je nou nooit eens een keer zeggen dat ik een goede moeder ben!’
            ‘Mam ik kan hier vandaag even niet mee dealen.’
            ‘Nou. Laat maar weten wanneer wel.’ 

24
Ik vraag aan mijn zoon of hij vandaag zin heeft om naar school te gaan.
            ‘Nee.’
            ‘Wat zou je dan willen?’
            ‘Gewoon in een vliegtuig stappen naar Griekenland en daar snoepjes en ijsjes eten.’

25
Weekend. Ze hebben me laten liggen. De zon schijnt door de opening van het gordijn, ik hoor de haan van de buren en een voorbijganger zingt een kinderlied. Op mijn nachtkastje ligt de telefoon, opgeladen en klaar voor een nieuwe dag. Het grote zwarte gat waar al mijn energie in zal verdwijnen. Ik sla het dekbed van me af. De herfst is daar. Ik houd mijn telefoon op vliegtuigstand en stap onder de douche. Het toestel houdt me de hele ochtend in zijn greep, als een hond die moet plassen en wacht tot ik ga wandelen. M. heeft een krant voor me gekocht. In de hoek schrijft hij ‘Hoi dikzak, wij zijn naar de bouwmarkt, eet een peer.’ Ik haal mijn telefoon van vliegtuigstand en heb een hoop gemiste oproepen. Berichten. Whatsapp-dingen. Ik twijfel om de telefoon weer uit te zetten en terug naar bed te gaan.

26

‘Ben je wakker? Bel me.’ schrijft mijn moeder
            ‘Het is zo vreselijk dit.’ schrijft mijn moeder
            ‘Ik voel me zo rot.’ schrijft mijn moeder
            ‘Heb je het al gehoord?’ schrijft mijn broer.
            ‘Ik vind het zo erg voor jullie.’ schrijft mijn zusje in de familie groeps-app.
            ‘Gaan jullie hem begraven?’ schrijft mijn oom.
            ‘Wat is er precies gebeurd?’ schrijft mijn broer.
Ik peuter een stukje granola tussen mijn kies en scrol helemaal terug naar boven.
            ‘Helaas moeten we meedelen dat de pup is overleden. Hij is klem komen te zitten onder het zwembadzeil en verdronken.’

27
Karma is a bitch. 

Kees Holterman

Kees Holterman (1994) is kunstenaar, illustrator en printmaker uit Philadelphia, Verenigde Staten. Hij illustreerde eerder al voor onder meer The New Yorker, House of Vans en Miller High Life. Tegenwoordig woont hij in Utrecht.

Meer over Kees