De Nacht van de Poëzie is een doorlopend continuüm waar ik een keer per jaar binnenkom en waarvandaan ik op de volgende kalenderdag vertrek. Het maakt niet uit of het in maart is, of in september, of oktober. Alles blijkt er nog te zijn en iedereen is er weer.
Alleen is dat niet zo.
Vijftien jaar lang ging ik naar de Nacht met Frank. Soms las ik er voor, soms las hij er voor. Eén keer zeiden we uit balorigheid ‘ja’ tegen de aangeboden hotelovernachting. Het was voor het eerst dat ik in mijn eigen stad in een hotel verbleef en wat mij betreft ook voor het laatst – hoewel we om 4 uur in de ochtend arriveerden deed ik geen oog dicht.
Een deel van de Nacht beleefden we samen, en een deel apart. Net als het gewone leven eigenlijk, waarvan hij meer tijd dan ik doorbracht in het rookhok, luid orerend, waarin ik veel meer beweging nodig had dan hij. Waarin hij als het gedichten aanging veel belezener was dan ik, meer aan kon ook. Mijn hoofd is na een kwartiertje poëzie meestal vol, dan ga ik de zaal uit en kom een halfuur of uur later weer terug.
De volgende ochtend bespraken we dan wat hij in het rookhok aan nieuwe kennis had opgedaan, en ik in de wandelgangen. En wij samen, al dan niet apart, in de zaal.
In 2018 overleed Frank, en werden allerlei continuüms verbroken. Later dat jaar was de Nacht, waar ik met zijn zoon heen ging. Het bijgaande gedicht gebeurde letterlijk. Niets menselijks is poëzieliefhebbers vreemd: de vrouw naast me had misschien wel iets van Frank gelezen, maar zijn unique selling point was inmiddels toch echt dat hij DOOD was. Alhoewel, uniek – hij was niet eens de enige.
Daarna brak er weer een heel andere tijd aan, met nieuwe barricades: we mochten even niet samen zijn, met of zonder poëzie. In elk geval niet met tientallen honderden, duizenden. Met meer dan één.
De Nacht waarop ik mijn gedicht hardop zou lezen ging voorbij zonder plaats te vinden. En nu zijn we weer een tijdperk, weer een jaar verder. Ik heb me voorgesteld hoe op een dag die mevrouw in de zaal zou zitten, zichzelf zou herkennen, of misschien niet eens zichzelf, maar wel het gezicht dat ooit minder dan anderhalve meter van haar vandaan zat, haar giftig aankeek en vroeg of het wat zachter kon.
Nog heel even. Dan komt de dag waarop ik het continuüm weer vastbrei. Hoe tijdelijk ook. De Nacht loopt door.
DROSTE
(bij de Nacht van de Poëzie 2018)
Het is Nacht als we je voor het eerst weer in beweging
zullen zien, op drie schermen tegelijk. Ik zit op een trapje,
Majoor een treetje lager, alle andere mensen willen
naar buiten of juist naar binnen, om jou niet te missen,
en iedereen neemt heel veel ruimte in. De geluidsband
start, maar jij verschijnt niet, daarvoor moet plop een
knop om en dan ben je al midden in je verhaal.
‘Die is ook dood,’ wijst een dame naast me naar de grootste
middelste van jouw drie aanwezigheden. ‘Kan het
wat stiller,’ zeg ik. ‘Dat is mijn man.’ Bijna krijg ik toch
nog live een hartstilstand te zien, terwijl jij voorleest
op een vorige Nacht, maar ook op deze, en ik denk:
wat als ik hier nu eens over schrijf en dat dan ooit aan
de mensen voordraag, ja, praat maar door mij heen,
loop maar weg, ik houd je halsstarrig in beweging.