Ik klim op mijn fiets en trap naar het Foot Locker filiaal waar ik sinds vorige maand manager van ben. Eerst fiets ik verkeerd, naar het oude filiaal, waardoor ik halverwege vermoeid vloekend om moet keren en vijf minuten te laat ben. Jill en Leroy, mijn achttienjarige ondergeschikten, en twee mokkende klanten staan al te wachten bij het rolluik.
Ik werk me op halve kracht door de dag – het is dinsdag, er zijn weinig mensen met behoefte aan nieuwe sneakers vandaag – en houd ondertussen de deur in de gaten. Wat als ze weet waar ik werk? Ze weet ook waar ik woon, gewoon wegblijven bij mijn stamkroeg is al geen oplossing meer. Ik zit aan Olga vast, tenzij ik een manier vind om van haar af te komen.
‘Gaat het?’ vraagt Jill, met een schoenlepel in haar hand. Ik mompel dat ik slecht geslapen heb, dat er een duivennest in mijn dakgoot zit, en ze neemt er genoegen mee.
‘O, dat zuigt. Ik ga even vapen, oké?’
Ik knik. Er is niemand in de winkel. Leroy zit in het magazijn een bakje koude pasta leeg te eten. Buiten klinkt, vanuit de verte, een draaiorgel. Het speelt, volgens mij, een liedje van Harry Styles, al weet ik nooit precies welke liedjes van Harry Styles zijn. Ik sluit heel even mijn ogen terwijl ik tegen de toonbank leun. Ik zou zo in slaap kunnen vallen. Dat is de bedoeling niet, en dus open ik ze weer. En meteen zie ik haar staan. Olga. Naast het rek met aanbiedingen, haar haren in een frommelige knot, en haar ogen strak op mij gericht.
Ik kijk nerveus langs haar heen, naar buiten, maar Jill zie ik nergens. Bovendien, hoe zou Jill me kunnen helpen? Jill ziet Olga niet, het is maar beter dat ze er niet is, want dan zou ik mijn lijkbleke gezicht moeten uitleggen. Nee, ik moet juist van mijn achtervolger af zien te komen voor mijn collega’s terug zijn. Voorzichtig zet ik een paar stappen naar voren. Heel even overweeg ik Olga als een klant te behandelen. Maar dat is waanzin, daar kan ze onmogelijk intrappen. Deze vrouw komt uit het onderbewustzijn van een alcoholist met psychoses. Wat moet die met sneakers? Maar terwijl ik mijn over elkaar buitelende gedachten op orde probeer te krijgen, verschuift haar blik van mij naar het rek met Nikes, links van mij. Langzaam gaat haar arm omhoog, en haar knokige vinger strekt zich uit naar een paar Air Jordans.
‘Die’, raspt ze zacht. Haar hoofd gaat zachtjes op en neer, alsof ze zich onder water bevindt. Ik kijk van de vinger, die een beetje trilt, naar de schoenen, en weer terug naar haar. Ze knikt nog een keer. ‘Die…’ zegt ze. ‘Die, alstublieft.’
Ik slik, maar mijn keel is gortdroog. Dan wijs ik ook naar de Nikes. ‘Deze?’
Weer knikt ze. Ik staar naar haar voeten. Naar de gerafelde, versleten schoenen; eigenlijk kun je het niet eens schoenen noemen; lappen zijn het, om oudevrouwenvoeten gewikkelde lappen. Er zitten korsten op en uit een van de twee steekt een eeltige teen met een gekromde nagel. Hier kan een mens niet op lopen, ook een verzonnen mens niet. Ik pak de schoenen van het rek.
‘Wilt u ze… eh, nog even passen?’ vraag ik onbeholpen. Ik weet dat deze sneakers vrij klein vallen. Ik zou ze niet zomaar op de bonnefooi kopen. Olga knikt. Ze schuifelt achter me aan naar het pasbankje, terwijl ik mijn schoenlepel uit mijn achterzak vis.
Als ik tien minuten later de schoenen voor haar inpak en er een spuitbus sneakerspray bij doe overweeg ik even te vragen of ze wil pinnen. Maar ik zwijg en schrijf de schoenen weg onder ‘beschadigd’. Ik overhandig haar het tasje. Ze vouwt haar vinger om het handvat en drukt de doos tegen haar borst. Daarna kijk ik toe hoe ze behoedzaam de winkel uit schuifelt, terwijl Jill haar passeert bij het terug naar binnen komen.
‘Ben ik weer,’ zegt ze vrolijk. Ze ruikt naar vanille vape juice.