GENESIS
In het begin schiep Angel de hemel en de aarde door zijn handen over de sterren te leggen. De binnenplaats van het klooster was woest en doods, de moestuinen waren bezweken onder de aanhoudende droogte van de heetste zomer sinds het begin van de jaartelling, op de bodem van de vijver lag een zielig plasje. Duisternis hing over Amsterdam en over het water van de Amstel zweefden geesten. Angel zat op het dak. Zijn gouden haar hing voor zijn ogen en zijn benen bungelden over de rand. Onder hem, negentien verdiepingen lager, lag de binnenplaats waar nonnen als miertjes door elkaar krioelden. Hij werd gezocht, want hij was te laat voor het ritueel. De plicht riep en toch bleef hij zitten, want vannacht wilde hij niets liever dan opnieuw beginnen met een lege wereld. Dus bedekte hij de lucht met zijn handen. De lichten aan het hemelgewelf deden hem te sterk denken aan de ogen van Johanna.
Angel zei: ‘Er moet licht zijn.’ Achter ramen die uitkeken op de binnenplaats werden lampjes aangeknipt, de onduidelijkheid van de schemering werd netjes gescheiden in licht en donker. Kinderen die nog te jong waren om deel te nemen aan het ritueel drukten zich tegen de ruiten om er geen seconde van te hoeven missen. De nonnen zouden samen een boom bouwen op de binnenplaats, een boom van lichamen door op elkaars schouders te klimmen. Angel was al sinds jaar en dag de bouwmeester. Had hij niet alle berekeningen gemaakt over wier gewicht waar moest komen, welke voet op welke schouder? Dit jaar was het ritueel opgedragen aan premier Mark Rutte die een week eerder met zijn vriend was getrouwd. Vanaf het dak kon Angel zijn assistent Lucas nerveus zien rondlopen met een klembord, de blauwdruk controlerend. Lucas wees alvast welke vrouw waar moest staan, hoe hij de eerste cirkel van de stam wilden vormen. Laat Lucas maar gewoon beginnen, dacht Angel, laat hem het ritueel alleen leiden, dat wil hij al jaren en alsof Lucas hem kon horen gaf hij een startsein. Potige vrouwen grepen elkaars armen om samen de eerste jaarring te worden.
-Sanja-Marusic---gekocht-voor-publiciteit-Antiboy-1703149528.jpg/9dbc0257d337c538723be8f35c37c2af.jpg)
ILFU vroeg Valentijn Hoogenkamp om zijn beste schrijfadvies
'Schrijf elke dag 500 woorden met de hand. Typ alles in als je Moleskine vol is. Herhaal dit totdat je een document met 10.000 tot 20.000 woorden hebt. Herschrijf die woorden tot een verhaal met een begin, midden en einde en laat ze lezen aan een mentor, je leraar of redacteur. Herschrijf nog een keer met de feedback van je redacteur. Ga nooit in discussie met je redacteur. Doe extra research naar de onderwerpen in je tekst, wat hebben anderen hierover geschreven? Herschrijf nog een keer. Laat je verhaal lezen aan iemand die je bewondert zoals een hele goede schrijver. Herschrijf nog een keer met de feedback van iemand die je bewondert. Laat je verhaal lezen aan een geliefde of vriend. Stuur het op naar een tijdschrift of uitgeverij.'
Johanna met haar haviksneus en haar ogen als sterren. Angel leerde Johanna kennen na de dood van haar broer. Ze was veertien, hij was veertien, en in al haar verdriet had Johanna misschien een nieuw broertje nodig.
‘We zijn gewoon vrienden,’ zei het paar terwijl ze hand in hand over straat liepen.
‘Vrienden,’ terwijl ze wemelden en woelden en elkaar op alle plaatsen zoenden, maar nooit op de mond. Iemand moet je vasthouden als je rouwende moeder zich terugtrekt in haar slaapkamer en daar met het rolgordijn omlaag blijft liggen in plaats van ontbijt te maken. Of als je eigen ouders niet eens merken dat je elke dag bij je nieuwe vriendinnetje logeert. Als ze zich niet afvragen of jullie met je handen boven de dekens slapen. Wat was Angel alleen geweest, voordat hij Johanna ontmoette, hij had niet eens geweten hoe alleen hij was geweest.
Met veel zorg was het meisje gekozen dat de appel mocht spelen. Zij was de vrucht, ze zou met opgetrokken knieën bungelen aan de hoogste tak.
Er moet licht zijn. Want in het donker, samen in een bed, gebeuren dingen. Daar maakt een man zich los van zijn vader en moeder en hecht hij zich aan zijn vrouw en zij zullen één lichaam zijn. Beiden zijn ze naakt en ze schamen zich niet voor elkaar. Bedankt lieve slang, bedankt voor die lekkere appel.
Toen Johanna’s moeder hen ’s ochtends samen in bed ontdekte, met hun blote benen ineen gevlochten, vroeg zij aan Angel ‘Waarom heb je dat gedaan?’
Niet aan Johanna, want haar moeder wilde haar beschermen tegen schaamte.
‘Ze wilde het zelf,’ stamelde Angel. ‘We wilden het allebei.’
Ze wilden het allebei, maar hij had beter moeten weten. Angel was niet langer welkom in hun huis.
Zo diep was Angel weggezonken in zijn herinnering aan het verloren paradijs, dat hij nauwelijks merkte dat de boom al tot de negentiende verdieping reikte, zich fier richting hemel verhief. Honderden harten sloegen sneller. Honderden lichamen hadden zich uitgestrekt en stonden zwetend op elkaar schouders, hun spieren gespannen en de schaduw die zij wierpen bedekte de muren, verduisterde de tegels van de binnenplaats. En Lucas stuurde steeds meer nonnen omhoog. Handen schoten tevoorschijn uit de stam van de boom, hielpen de klimmer verder tot aan de kruin, waar verstrengelde lichamen samen de takken vormden.
Met veel zorg was het meisje gekozen dat de appel mocht spelen. Zij was de vrucht, ze zou met opgetrokken knieën bungelen aan de hoogste tak. Het was een evenwichts-act: langzaam kroop zij naar de verste twijg. Het appelmeisje was Johanna.
De boom die de bewoners van het klooster hadden geschapen van hun eigen lichaam begon om te vallen, boog naar de aarde alsof hij geveld werd door de storm.
Nee, dacht Angel, dat kon niet, dat was zeventien jaar geleden. Maar het meisje was Johanna’s evenbeeld en Angel kon zich niet bedwingen. Hij strekte zijn armen uit om de vrucht te plukken. Daar schrok het meisje van, ze probeerde buiten zijn bereik te slingeren en een trilling trok door de tak, die geen tak was maar een verzameling mensen die geen millimeter hoorden mee te geven. Een kleine berekeningsfout in de basis maakte dat de kuiten van een vrouw op de grond begonnen te trillen, ze riep, gilde het stopwoord en razendsnel begonnen de nonnen die de hoogste takken vormden terug te klimmen, terwijl de stam gevaarlijk heen en weer zwaaide en de lichamen in de takken schreeuwden dat de bovensten eerst omlaag moesten, dan pas konden zij-
Iemand viel. Iemand viel in de vijver. Iemand viel naast de vijver met een misselijkmakende smak. De boom die de bewoners van het klooster hadden geschapen van hun eigen lichaam begon om te vallen, boog naar de aarde alsof hij geveld werd door de storm. Geschreeuw steeg op tot aan dak, waar Angel zijn armen om het meisje heen had geslagen. Wanhopig trok hij haar naar zich toe terwijl de eerste dag eindigde in gegil en bloed. Het was een menselijk geluid, het was heel luid.
Angel moest naar beneden, Lucas helpen, de overlevenden verplegen. In zijn armen lag het meisje te trillen, met een snotneus en waterige wijd opengesperde ogen. Ze rook zelfs naar Johanna, maar het was nog maar een kind, zag Angel, minstens zeventien.
‘Papa?’

Eline Veldhuisen
Bekijk meer werk van Eline