Alles voltrok zich volgens de patronen. Namens elke diersoort werd getuigenis gedaan door een afgevaardigde, altijd in dezelfde klanken, die altijd op dezelfde manier door de tolken in de klanken van andere soorten werden vertaald. Tot Kalkoen het woord kreeg namens het drietal soortgenoten dat aanwezig was.
Het spijt me, maar ik heb iets anders te zeggen, begon ze.
De zwijnen protesteerden, knorrend, grauwend. Hert snoerde hen de mond door oorverdovend te burlen. Eer het gevogelte. Het gevogelte heeft ons bevrijd. Het gevogelte heeft recht van spreken. Alle rumoer verstomde en enigszins onvast op haar poten scharrelde Kalkoen naar het midden van de open plek. Ze voelde zich bekeken, belaagd zelfs.
We moeten stoppen met herdenken, zei ze, aarzelend.
Harder, riep een zwijn op de achterste rij.
We moeten stoppen met herdenken!
Hert kwam een paar stappen naar voren, torende boven haar uit, intimiderend.
Eer jij de gevallenen niet?
Ik huil voor de gevallenen. Toch moeten we stoppen.
Verrader, gromde een wrattenzwijn.
We houden niet alleen de voorouders, maar ook hun kwelgeesten in leven.
Nou, nou, nou, zei een koe.
Het wrattenzwijn zei dat zolang hun monumenten nog niet waren weggevaagd, de mens niet was weggevaagd. Alleen al door hun bouwwerken bleef de mens bestaan. Als idee.
Kalkoen klokte instemmend. Ze wist goed hoe de zwijnen erover dachten. Hoe wraakzuchtig en opgefokt ze waren. Die probeerden altijd, vergeefs, een groot leger te formeren om de achtergelaten steden tot de grond toe af te breken.
Je hebt gelijk, wrattenzwijn, zei ze. Maar op dezelfde manier laten onze rituelen de mens voortbestaan, dat zie je toch? Wij kennen mensen een belang toe dat ze niet verdienen. Wij dwingen onszelf te blijven nadenken over de mens, terwijl ze ons nooit genoeg waarde hebben toegekend ons met hun gedachten te eren. Ze hebben onverminderd macht over ons. Ze zijn onverminderd de eigenaren van onze ziel. Nu wendde ze zich tot Hert. U zegt, het gevogelte heeft ons bevrijd. Maar we zijn nog niet bevrijd. Niet helemaal. De meesten van jullie kennen de mens niet, maar ik heb de mens gekend. En ik zeg jullie: we moeten de mens vergeten. Dit is niet meer hun wereld en het had nooit hun wereld mogen zijn. Laat het dan ook niet meer hun wereld zijn.
Een verbijsterde stilte hing boven de open plek. Kalkoen schuifelde terug naar haar plek tussen de dieren, plotseling dodelijk vermoeid. De toehoorders weken, uit eerbied, walging of angst, dat viel niet met zekerheid te zeggen. Ze keek om naar Hert en zei: ik eer mijn voorouders, en toch zal ik hier nooit meer komen. U zult een andere kalkoen moeten verzoeken namens de kalkoenen te spreken. Ze liep, door emotie overmand, het woud in, nagezeten door het geroezemoes van de achterblijvers. Toen ze even omkeek zag ze een handjevol dieren dat in haar spoor vertrokken was: wat zwijnen, een ree, een fazant. Minder dan ze had gehoopt, meer dan ze had verwacht, met een beetje geluk het begin van een trage omwenteling.