Het lichaam, een wereld
Mijn eigen lichaam diende zich aan toen ik schaatste. Een bittere smaak vulde vanuit het niets mijn mond. Ik kwam overeind, trok mijn colsjaal naar beneden en spuugde. Aan het witte ijs kleefde een geelbruine klodder. Ik schaatste verder en even leek er niets aan de hand. De nacht die volgde was koortsachtig. In het donker spuugde ik alles wat mijn mond in kwam uit in het glas dat naast mijn bed stond. ’s Ochtends bleek het glas overstroomd. De geur was ondraaglijk.
In mijn hoofd groeide een tumor. Van binnenuit vrat die aan mij, drong zich door bot. Ik had geluk dat hij mijn kaakholte in glipte, een leegte waar weinig kapot kon. Wel verdrukte het gezwel een verstandskies naar het midden van mijn gehemelte. Daar ging de kies ontsteken. Pus vloeide rijkelijk. Die pus moest ergens heen. Mijn lichaam maakte zelf een fistel – een nieuw afvoerkanaal dat uitmondde in mijn tandvlees. Het was een vreemde gewaarwording. Iets dat ongezien in mij huisde, mij afbrak en uitholde, openbaarde zich ineens. Mijn eigen lichaam bleek zich tegen mij te keren. Eerst dacht ik dat die gewaarwording doorging voor iets als een out of body experience, een uittreding, waarbij je afstand voelt tot je lichaam, alsof je jezelf van buitenaf beschouwt. Maar eigenlijk gebeurde er iets tegengestelds. Niet iets transcendentaals of verhevens, maar iets heel banaals. Een intreding. Ik betrad mijn eigen lichaam. Ik was lichaam geworden.

Ik zag mezelf rondlopen in mijn huid. Die schok, van het in het lichaam geworpen worden en het gevoel van vervreemding dat volgde, ligt ten grondslag aan Was, mijn eerste roman. De body horror die erin opduikt getuigt daarvan. Het lichamelijke is weerzinwekkend, drijft tot waanzin en prikt door de illusie van een bewust ‘ik’.
In tegenstelling tot gewone horror is het niet de buitenwereld (in de gedaante van een geest, demon of duivel) die bezit neemt van het ‘ik’, maar het autonoom gewaande ‘ik’ dat al bij voorhand in bezit is van het onderhuidse – de binnenwereld blijkt een onontkoombare buitenwereld. Er zit veel weerzin in de roman, verzet dat uiteindelijk leidt tot overgave. Ik schreef Was toen ik nadacht over de vraag of ik kinderen wilde, of ik me wilde voortplanten. En ook voortplanting draagt een reductie tot lichaam in zich; je verandert in een nietig ding dat enkel bestaat met als doel het leven door te geven, een punt in een lijn van lichamen die erven en overdragen.
Ineens begreep ik de gruwel van ons kapitalistische systeem, omdat die tot in het diepste van mijn eigen wezen was doorgedrongen.
Ik plantte mij inderdaad voort, maar dat ging in eerste instantie niet vanzelf. De kwaliteit van mijn zaad bleek ondermaats. Van een arts kreeg ik een lijstje met cosmetische producten die ik niet meer mocht gebruiken. Producten die veel microplastics bevatten: kleine vezels en stukjes plastic, vaak niet groter dan een paar millimeter, die zich via eten, drinken en de lucht in ons lichaam nestelen. Ook in mijn zaad. Ik deed wat de arts mij had opgedragen. Twee maanden lang. Met succes. Mijn vruchtbaarheid herstelde, maar vanaf dat moment leefde in mij het besef dat mijn lichaam niet geheel het mijne was. Ik was een container: een plek waar het residu van de wereld wordt opgeslagen en bewaard. Haar afval spookte in mij rond, in mijn bloedbaan en organen. Ineens begreep ik de gruwel van ons kapitalistische systeem, omdat die tot in het diepste van mijn eigen wezen was doorgedrongen: een systeem dat buiten ons zicht om lichamen koloniseert en uitholt om een idee van welvaart in stand te houden. In één kleine cel uit mijn zaad lag heel haar geschiedenis verborgen.

Die spookachtige uitbuiting van, en verbinding via, het lichaam drijft de plot van Autopsie, mijn tweede roman. Anders dan in Was is het niet de schok, maar de acceptatie van het bewonen van een lichaam die de boventoon voert (tijdens het schrijven werd ik twee keer vader). Er is geen plaats voor body horror. Het lichaam is vanzelfsprekend en alomtegenwoordig.
Meteen in de opening van het boek, wanneer een van de hoofdpersonages een colonoscopie ondergaat, wordt de dikke darm als woning gezien:
In de wachtkamer bij Gastro-enterologie van het NewYork-Presbyterian-ziekenhuis lees ik in een tijdschrift dat het totale oppervlak van ons maag-darmkanaal zo groot is als een gemiddeld studioappartement in New York City: zo’n drieëntwintig vierkante meter.
Wat volgt is een verkenning. Een verkenning van de mogelijkheden die het bewonen van een lichaam met zich meebrengt. De titel Autopsie heeft voor mij twee betekenissen. Enerzijds slaat die op het openen van het lichaam, waarbij er vanuit het onderhuidse wordt gezocht naar een diepere waarheid. Anderzijds komt de titel van het Griekse autopsia, wat ‘met eigen ogen zien’ betekent. Van oudsher duidt die term op een bepaalde vorm van waarheidsvinding die het belang van het oog centraal stelt: de werkelijkheid bestaat alleen in zoverre die kan worden gezien. Het oog is daarbij vaak een neutrale toeschouwer, die de buitenwereld in zich opneemt zoals die zich aandient. Maar voordat het oog zijn signalen doorgeeft aan ons brein raken die vermengd met andere lichamelijke processen, zoals die in onze darmen. Vanuit de duistere krochten van ons binnenste bepalen onze darmflora hoe de wereld om ons heen bij ons binnenkomt, zonder dat we ons daarvan bewust zijn. De buitenwereld gaat dus eerst door ons binnenste voor we ons er een beeld van vormen.
De consequentie hiervan is dat er een soort laag wordt toegevoegd aan de werkelijkheid. Het lichaam wordt over de wereld gelegd. Onze binnenkant zit al in de buitenkant verweven, net zoals de buitenkant ook in ons zit. En om de wereld en de Ander te zien en te beschrijven, moet je eerst door je eigen lichaam heen.
De beschreven wereld in Autopsie is voor mij daarom als een atmosfeer: een vloeiende en voortdurende configuratie van omgevingen, binnenwerelden, wetenschap en symbolen. Een wereld als lichaam, tegenover de wereld gezien door het oog. Daar waar het oog de wereld op afstand houdt en opdeelt, staat de wereld als lichaam via de onderbuik open voor verbinding. In de roman lopen zaken die voor het oog gescheiden lijken (zoals twee verschillende personen) in elkaar over, omdat ze via het lichaam een wereld met elkaar delen. Zo wordt gezocht naar een taal die recht doet aan de wetenschap dat wij mensen geen afgesloten monaden zijn, maar organische netwerkstructuren die gevangen zitten tussen inwendige en uitwendige werelden.

Autopsie van Jilt Jorritsma is nu verkrijgbaar
Op het drooggevallen wad bij Moddergat wordt het dode lichaam van een vrouw gevonden. Ze wordt geïdentificeerd als Mette Brun. Hoewel de autopsie wijst op een ongelukkige verdrinkingsdood en de lokale autoriteiten daarom afzien van verder onderzoek, hebben Mettes zussen Riene en Brecht hun vraagtekens bij het plotselinge overlijden.
Meer informatie