Fast forward – een verhaal van Peter Zantingh

Heeft het zin om diep het verleden in te duiken, op zoek naar de momenten waar het precies mis ging? Peter Zantingh schreef een ontroerend verhaal over broederliefde, groepsdruk en de sporen die je kindertijd achterlaat in het volwassen leven.

Peter Zantingh

04-08-23

10 min

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Fast forward

1

Je staat bij de boekenkast terwijl je vader nog eens belt. Hij beent door het huis en duwt de iPhone tegen zijn oor. Schiet op, lafaard, zegt hij tegen de wektoon. Er zit een agressie in die je niet van hem kent. Je moeder gebaart hem stiller te zijn. Denk aan de buren, Ed.

Hier staat het, dit boek zocht je, al weet je niet waarom. Je pakt het bij de gelamineerde rug vast en slaat het open bij de uitleendata op het schutblad, 27 NOV 94, 19 JAN 95, 2 APR 95, in donkergrijs en bloedrood tot halverwege de tweede kolom van de tabel gestempeld, want toen namen je broer en jij het mee uit de bibliotheek van een dorpje boven Zwolle, tijdens die fietsvakantie. 

Jij spoorde hem aan. Durf je niet, zei je. Doe dan, stop in je jack, we komen hier toch nooit meer. Het was ergens halverwege een etappe, jullie waren aan het kerkplein gestopt om krentenbollen te eten.

En hij deed het, omdat jij het wilde.

Het was een soort liefde dat daarna niet meer zou bestaan, die tussen twee broers, vanzelfsprekend en zonder de tussenstand bij te houden. Jullie fietsten naast elkaar, twee weken lang door Nederland, elke dag een rit van zestig tot negentig kilometer die je vader uitstippelde richting de volgende camping met niet meer dan een speelveldje en een washok. Je was dertien, je broer was vijftien. Hij ging voor het laatst mee, had hij vooraf gezegd, maar onderweg was van enige nukkige onwil niets te merken. Op de fiets deden jullie het spel waarbij je om beurten een woord moest maken van de letters op het kenteken van een voorbijgaande auto. Vaak verzon hij gaandeweg extra regels om het moeilijker te maken of langer te laten duren. Er konden uren- of zelfs dagenlange pauzes worden ingelast zonder dat jullie vergaten wie er aan de beurt was. 

Aan het eind van de middag zette je samen met hem een lichtgrijs koepeltentje op. Je moeder maakte macaroni met smac op een onvast in het gras geplant busje campinggas en na het eten bladerde je vader in het boek met fietsroutes, van niets of niemand opkijkend – waarbij de door zijn werk bij het spoor veroorzaakte gehoorschade hem nu eens minder slecht uitkwam – terwijl je moeder de rode plastic borden en bekers afwaste en met een stem op de grens van breken liedjes van Roy Orbison zong. 

Je keek naar de rij caravans aan de overkant van het veld, bij elkaar geparkeerd en naar elkaar toe gegroeid via voortenten, tuinstoelen, slingers en een groot, tussen de bomen gespannen doek met Amstel Bier erop. In de wereld van jullie gezin bestond zoiets niet, jullie maakten op vakantie geen vrienden, het was nog meer dan thuis een soort isolatie, een naar binnen en naar elkaar toe keren. Je broer boog de cap van zijn zwart-witte Raiders-petje nog wat krommer, want zo moest het volgens de tienerjongensmode. ’s Avonds lag je naast hem in de tent en las je bij het licht van een knijpkat in het gestolen boek.

Het was net na de spoorwegovergang gebeurd, daar waar de straat een scherpe bocht neemt en bijna iedereen, echt niet alleen hij, iets te lang links blijft rijden.

2

Hij belde vannacht, het was vijf over half twee. Dat weet je vader heel zeker, altijd al een man met één oog op de klok. De op het hoogste volume ingestelde ringtone had als eerst je moeder gewekt, die al rechtop in bed zat voor je vader slaapdronken naar het toestel kon tasten.

Een niet te stuiten, door de adrenaline gevoede drang alles te vertellen had je broer gehad, in die eerste minuten. Het was net na de spoorwegovergang gebeurd, daar waar de straat een scherpe bocht neemt en bijna iedereen, echt niet alleen hij, iets te lang links blijft rijden omdat daar ook nog die gekke paaltjes staan, en daar had hij eerst iets van opzij zien komen en daarna ook een klap gehoord en gevoeld, en hij remde nog wel, maar er leek niets aan de hand. Dus hij was doorgereden, dat was gewoon het makkelijkst, zei hij, hij remde honderd meter later nog eens en keek achterom, en er waren al anderen bij, het leek allemaal mee te vallen.

Zo vertelde je vader het na, en ook zei hij dat je broer het daarna al terug begon te nemen, nog in hetzelfde gesprek. Misschien was het niet helemaal zo gegaan, hij wist het ook niet meer zo goed, het ging zo snel allemaal. Ook fietsers moeten goed uitkijken, niet alleen ik. Je broer had de Corsa gecheckt, er was bijna niets van te zien, dan kon het niet veel geweest zijn.

Hoe klonk hij, vraag je.

Niet nog eens vertellen, bijt je moeder hem toe. Ed, stop nou.

In paniek, zegt je vader.

Had hij gedronken, vraag je.

Dat zei hij er niet bij.

Ging hij te hard?

Hou nou óp, zegt je moeder. Klaar, gewoon, stoppen. We weten niets. Hij moet gewoon even van zich laten horen. 

Hij moet zich melden, zegt je vader. De klootzak moet z’n eigen melden. 

Hè, Ed, toe nou.

Het is toch zo? Binnen twaalf uur naar het bureau, dan vervalt in elk geval de strafbaarheid van dat doorrijden. En dan zien we vanaf daar verder. 

Hij kijkt nog eens op zijn telefoon, voor de tijd of om te zien of hij iets gemist heeft, en je moeder doorkruist de kamer om de tuindeur dicht te doen. Dit hoeft niet iedereen te horen, zegt ze. 

Onmiddellijk wordt het benauwder in huis. Het is alweer bijna op het heetst van de dag. Er staat een oude schoolfoto in de boekenkast en je moet echt even goed kijken of jij het bent of je broer.

Niet liegen. Jíj gaf hem zijn eerste sigaret, datzelfde jaar. Jij zon namens hem op wraak toen Maurice, die klerelijer uit de B2, een streep spuitbusverf over de neuzen van zijn Adidas Predators trok.

3

Je zag een Sony Walkman liggen, de volgende dag op de camping. In het hoge struisgras tegenover de toiletten, alsof iemand nodig moest en hem daar even had neergelegd. Een apparaat met afgeronde hoeken, zwart met chroom. De voorzijde was voorzien van een rampje om het TDK-cassettebandje te zien draaien en bolde op, alsof er iets te veel lucht in het ding was geblazen. Je hield de walkman in je linkerhand toen je ermee naar de tent liep. Gevonden, zei je tegen jezelf, deze heb ik gevonden. Je vingers kromden eromheen, de toppen bij de druktoetsen aan de zijkant. Play, rewind, fast forward, stop. Als je het gewicht van het apparaat iets verlegde in je handpalm, reikte je duim aan de andere kant net tot bij een grote, geribbelde schuifknop die met gele letters mega bass beloofde. Er zat een koptelefoon bij, dun ijzer met zachte, donkergrijze kussentjes aan de uiteinden.

Je weet meestal niet dat je leven verandert terwijl het gebeurt. Daarvoor is het op het eerste gezicht te triviaal. Maar misschien begon het hier. Je wachtte tot je moeder naar het washok geslenterd was en bleef buiten het zichtveld van je vader, half achter de tent. Je opende het klepje en deed het weer dicht, en nog eens, de manier waarop het in elkaar klikte was zo uiterst elegant, de mechanieke bevestiging dat alles op z’n plek viel. Je duwde met volle kracht de grootste knop in – en het begon. Zo precies ín het moment viel het, zo overduidelijk was dit voor jou bedoeld dat dit apparaat niet van iemand anders kón zijn. Je kende het liedje, van de radio, maar had het niet eerder zo gehoord als nu. Maybe/ I don’t really wanna know/ how your garden grows/ ’Cause I just wanna fly. Je zag je moeder, ze kwam net teruglopen met het asfaltteiltje in haar handen, dat eeuwige zonnehoedje op haar hoofd.

Je broer wilde weten wat je daar had. Mag ik ook eens, vroeg hij.

Straks, zei je, in de tent. Nu je mond erover houden. En je duwde de walkman tot aan het voeteneind van je slaapzak.

In de muziek bleek hij niet geïnteresseerd. Dus misschien begonnen jullie vanaf daar uit elkaar te lopen. Later dat jaar werd het uit een kluis gehaalde en door de drie overgebleven Beatles opgepoetste nummer ‘Free as a Bird’ uitgebracht, dat je onthaalde alsof het van een debuterend bandje was dat je net had ontdekt. Het bleef steken op nummer 10 in de top-40 die elke vrijdagmiddag op Radio 538 werd afgeteld. Je broer vierde het als een afgeslagen aanval op de muziek van zíjn generatie, die vanaf nu immers de dienst uitmaakte en de regels zou bepalen. Hij luisterde niet meer naar jouw muziek, hij luisterde niet meer naar jou.

Maar wacht even. Niet liegen. Jíj gaf hem zijn eerste sigaret, datzelfde jaar. Jij zon namens hem op wraak toen Maurice, die klerelijer uit de B2, een streep spuitbusverf over de neuzen van zijn Adidas Predators trok, dure voetbalschoenen die je broer met het bollenpellen bij elkaar gespaard had. Jij daagde je broer uit vanaf het terras van een restaurant achter je aan te springen richting het meters lager gelegen helderblauwe water van Rovinj, aan de kust van Kroatië, waar jullie vier of vijf zomers later allebei met een eigen vriendengroep waren.

Iedereen in de buurt heeft het erover, zegt hij. Het geschreeuw, geroep, heel anders dan het uitgaansgejoel van een normale zaterdagnacht. Dat meisje lag er niet goed bij, zegt hij.

4

De buurman weet meer over wat er vannacht gebeurd is. Hij moet achterom gekomen zijn, want je hebt hem niet horen binnenkomen, hij staat plotseling in het badende zonlicht in zijn witte Lacoste-polo, een zwarte tas vol rackets op zijn rug.

Of vergis ik me, zegt hij als hij je vader in spijkerbroek ziet. Is het geen zondag?

Straks, zegt je vader.

Wat nou, straks, zegt je moeder. Vandaag niet, Rolf. Het komt niet uit.

Hij weet meer en hij begint er uit zichzelf over. Het is alsof hij ook al weet dat het je broer is geweest. Vrienden van hem wonen parallel aan die straat, ze hebben de commotie gehoord. Iedereen in de buurt heeft het erover, zegt hij. Het geschreeuw, geroep, heel anders dan het uitgaansgejoel van een normale zaterdagnacht. Dat meisje lag er niet goed bij, zegt hij, alsof hij het zelf gezien heeft, en hij schudt zijn hoofd met de luxe van iemand die een verhaal nog van zich af kan laten glijden. 

Je mag hopen, zegt hij – en je weet ineens heel zeker dat hij het tegen jou heeft – je mag hopen dat ze het redt.

Je telefoon trilt in je broekzak. Alleen je moeder kan het gehoord hebben, ze kijkt je kant op, maar dan loopt ze naar haar eigen toestel, op de leuning van de bank, om hem na een lusteloze tik op het scherm weer weg te leggen.

Hij zal zo wel, zegt ze, maar de zin sterft halverwege af.

Je loopt naar de gang en haalt daar het toestel uit je broek. Een blik in de spiegel, dan op het scherm.

Hij is het. Hij stuurt: wat moet ik nu?

Hij ritste de buitenwereld open, eerst het gaas, toen de halve cirkel tentdoek.

5

Je broer maakte je vroeg wakker, de volgende ochtend. Je vader en moeder sliepen nog in hun eigen tent. Kom, zei hij, we moeten dat ding terugbrengen.

Hij ritste de buitenwereld open, eerst het gaas, toen de halve cirkel tentdoek. Het gras was nat, je voeten vonden maar geen grip in je slippers. Muggen omcirkelden de getraliede lamp aan het toiletgebouw. Het werd licht, alles stond nog te gebeuren.

Het hokje van de receptie, net achter de slagbomen, was dicht. Hij keek op een briefje naast de deur en zei dat het om zeven uur open zou gaan. Laten we wachten. Hier laten we die walkman straks achter, dan kan iemand hem ophalen. Misschien hebben ze een doos met gevonden voorwerpen, of zo.

Je ging zitten op het grindpad en hij kwam naast je zitten. Je streek over de bolling van de walkman, de grote knoppen, je haalde het snoer van de koptelefoon eruit, klikte het er weer in. Je liet het klepje nog eens openspringen. Je spoelde vooruit.

Tussen de bomen door was de parkeerplaats van de camping te zien, de kentekens van de voorste rij auto’s waren net te lezen.

Hé, zei hij, en hij duwde een vuist tegen je smalle schouder. Jouw beurt.

Peter Zantingh

Peter Zantingh is de auteur van vier romans. Zijn meest recente, 'Tussentijds', stond op de shortlist van de Libris Literatuurprijs 2023.

Lees meer van Peter Zantingh