1.
Op de pakken cruesli links van hem staat een man afgebeeld die naar hem kijkt. De man glimlacht, maar omdat de man een zwarte jas draagt met een witte sjaal eroverheen, is hij onder die glimlach óók een rechter. Omdat ze hier vijf verschillende soorten cruesli’s van dit merk verkopen en er van elke soort zowel een grote als een kleine verpakking wordt aangeboden, kijken tien rechters hem aan. Achter die tien rechters staan tien nieuwe rechters, en daarachter nog tien, net zolang totdat je zo diep in het schap verdwenen bent dat het supermarktlicht de pakken cruesli niet meer kan bereiken en de rechters in het donker wachten totdat het hun beurt is om recht te spreken.
Tegenover de rechters staat een wand vol koelvitrines waarvan het monotone zoemen zich moeiteloos mengt met de supermarktmuziek die langs de glazen vitrinedeuren naar beneden druipt. Hij hoort het niet, hij heeft witte, draadloze oordopjes in zijn oren. Uit die oordopjes komt een geluid dat andere geluiden wegfiltert, een tip van de psycholoog die hem hierheen heeft gestuurd omdat hij na maanden binnenblijven zijn angst voor publieke plekken het hoofd moest bieden. Hij draagt een mondkapje, een FFP2. Er is verder niemand in de winkel die er nog een draagt.
Er vliegt een hommel door de supermarkt. Hij is dik en daardoor traag, eerder een goudvis dan een helikopter. De hommel vliegt langs de zon op een grootverpakking rozijnen en bij het schap met thee blijft hij voor het gezicht van een jonge moeder hangen. Als ze opkijkt en de hommel ziet, besluit ze achter hem aan te lopen. Ze legt het pak Pickwick dat ze vasthield in haar winkelwagen, maar laat die wagen vervolgens staan.
Verderop in de winkel gebeurt precies hetzelfde. Er vliegt een hommel voorbij een jongen in trainingspak die net een sixpack cola wilde pakken, en de jongen volgt de hommel. Er vliegt een hommel langs een kapster in een camelkleurige winterjas, langs een kunstacademiestudent die appels weegt, langs een kassameisje met een lichtblauwe hoofddoek en allemaal lopen ze achter hun hommels aan naar het midden van de supermarkt, naar een open stuk tussen het groenteschap en de vitrine met gele bakken kip.
Op die open plek staat een kersenboom.
De boom heeft een ranke, bijna magere, zwarte stam en daarboven een wolk van lichtroze bloesems. De wolk zit vol met lentesneeuw, vlak voor het moment waarop de eerste vlokken beginnen te vallen. De hommels vliegen naar de boom en kruipen de bloesemwolk binnen, heel even lijken de bloemen te zoemen en daarna is het weer stil in de supermarkt, op de supermarktmuziek na. De klanten en medewerkers zeggen niets tegen elkaar. Ze kijken naar de boom, blijven er als een kring madeliefjes op ongeveer twee meter vanaf staan. Een mevrouw in een rode regenjas gaat door haar knieën en zet voorzichtig, zonder geluid te maken, haar gele mandje op de grond.
Hij is de enige in de supermarkt die niet door een hommel is opgehaald. Eerst had hij het niet door, bleef hij stoïcijns eiersalade en beschuiten in zijn mandje stoppen, maar toen hij merkte dat hij helemaal alleen was in dit deel van de supermarkt ging hij op onderzoek uit. Hij vindt de kring klanten en medewerkers om de kersenboom en gaat achter een vader staan die zijn dochter op zijn nek heeft gezet, probeert langs ze heen te kijken om te zien waar iedereen naar staart. Hij durft het niet te vragen, want hij is bang dat iemand hem aan zijn stem herkent.
‘Kersenboom,’ zegt het meisje op de nek, en ze wijst. Maar hij ziet geen kersenboom.
2.
Eerst was Twitter ermee volgestroomd, daarna was het op het radiojournaal geweest en ’s avonds had het achtuurjournaal ermee afgesloten. Iedereen in het land had het over de kersenboom in de supermarkt. Voor de supermarkt had zich in de middag een mensenmenigte gevormd die allemaal de boom wilde zien en de supermarktketen had in allerijl dranghekken geplaatst en de kassamedewerkers opdracht gegeven om de bezoekers mondjesmaat naar binnen te laten. Via een dienstuitgang aan de zijkant van het gebouw kwamen die bezoekers weer naar buiten; met een twinkeling in hun ogen, sommigen druk pratend tegen elkaar over hoe mooi de boom was, anderen stil en in zichzelf gekeerd.
Hij legt zijn oordopjes en mondkapje op het tafeltje naast de kapstok en loopt direct door naar de huistelefoon. Zonder zijn ogen van zijn smartphone te halen, belt hij het nummer van een zakenvriend.
‘Zie jij die boom?’ vraagt hij.
‘Nee, ik zie niets,’ zegt de zakenvriend.
‘Ik ook niet. Ik was letterlijk in die winkel en ik zag niets.’
‘Hè?! Wat deed jij in die winkel?’
‘Boodschappen doen,’ antwoordt hij kortaf. ‘Hoe kan het dat wij niets zien en de rest van Nederland wel?’
De zakenvriend weet het niet en de volgende zakenvriend die hij belt ook niet en ook de man die hem later opbelt omdat hij van de eerste zakenvriend heeft gehoord dat hij ook niets zag, weet niet hoe het kan. Die derde beller vertelt hem dat hij ruzie met zijn vrouw heeft gekregen omdat hij niets en zij duidelijk een bloeiende kersenboom zag. Die ruzie liep zo hoog op dat zijn vrouw er van alles bij had gehaald en uiteindelijk met de auto was weggereden naar haar zus.
‘Ik probeer wel even wat,’ zegt hij half ter geruststelling tegen de man.
Hij hangt op en op zijn smartphone zoekt hij het telefoonnummer van de manager van de supermarkt op, belt dat vijf keer. De zesde keer krijgt hij de man te pakken. Hij stelt zich met een nepnaam voor en vraagt hem of hij de supermarkt vannacht kan huren. De supermarktmanager zegt dat dat niet kan. Hij legt uit dat hij vanmiddag ook in de winkel was, dat hij de boom heel graag nog een keer wil zien, maar dat hij niet van het type mens is dat zomaar op een middag in de rij kan gaan staan.
‘Ik kan je er 30.000 euro voor betalen.’
De supermarktmanager houdt nog even voor de vorm zijn poot stijf, maar gaat dan toch akkoord. Ze spreken een tijdstip af en de manager belooft dat de winkel leeg zal zijn.
Buiten is het donker en het regent, maar in de supermarkt schijnt nog steeds het felle licht. De kipvitrine en het groenteschap zijn naar de zijkant geschoven en in plaats daarvan is er een kraampje neergezet waarop plastic bakken met kersen staan. Op het open stuk loopt een cirkelvormig spoor van modderige voetafdrukken.
Er staan zes paar bruinlederen schoenen op dat spoor. Het zijn de schoenen van zijn zakenpartners Bernd en Camille, twee voormalige vrienden, Bart en Bas, die hij kent via het CDA en die geholpen hebben met de mondkapjes, de iets afgetraptere schoenen van topambtenaar Mark en natuurlijk zijn eigen paar, glimmend als altijd. Ze hebben getwijfeld of het wel een goed idee is om met dit gezelschap bij elkaar te komen, nota bene op een plek waar de hele dag journalisten en cameraploegen voor de deur hebben gestaan, maar het mysterie van de kersenboom heeft uiteindelijk zwaarder gewogen. Alle zes kijken ze naar het midden van het open stuk.
‘Ik zie niets,’ zegt Bernd.
‘Ik ook niet,’ zeggen Bart en Bas tegelijk. Ze zijn slecht op hun gemak, kijken voortdurend naar de rolluiken voor de ramen.
Topambtenaar Mark loopt naar het midden van het voetstappenspoor om te kijken of hij de boom misschien kan voelen.
‘Wacht even,’ zegt Camille snel.
Camille is om de boom heen gelopen, iets verder weg gaan staan dan de rest en met samengeknepen ogen kijkt hij nu naar de plek waar hij denkt dat de boom moet staan.
‘Ik denk dat ik hem zie, jongens.’
De anderen lopen naar Camille toe.
‘Je moet je ogen een klein beetje dichtknijpen,’ zegt Camille. ‘Kijk,’ en hij beweegt met zijn vlakke hand van zijn neus naar voren om de kijkrichting aan te geven.
‘Ik zie nog steeds nie…’ wil Bart zeggen, maar Bernd onderbreekt hem.
‘Ik zie ’m!’ roept hij.
‘Ik ook!’
Van de kersenboom valt een bloesem op de grond. Uit de bloesem kruipt een hommel. De hommel veegt met zijn achterpoten het kersenstuifmeel van zijn geel met zwarte achterlijf en stijgt dan op van de supermarkttegels. Hij vliegt voorbij de zes mannen, zes mannen in slecht zittende pakken met witte overhemden eronder, die nu allemaal roepen dat de boom zo prachtig is, elkaar op de rug slaan omdat zij de boom voor zichzelf hebben. Bernd heeft zelfs bier uit een koeling gepakt.
De hommel hangt voor het ontbijtgranenschap en probeert een van de rechters op de pakken cruesli naar de lichtroze kersenboom te lokken. Op het open stuk in de winkel gaan de mannen één voor één met hun duim omhoog op een lege foto.
3.
Sywert ziet al jaren dingen niet, hij heeft het alleen niet door. Hij zit in de trein en als hij naar buiten kijkt, mist hij de vier mannen die in de opkomende zon langs het spoor lopen. Ze zijn moe van een hele nacht werken, ze dragen oranje jassen, één loopt er met een schep over zijn schouder, een ander met een boterham in zijn mond. Een lama die in een weiland verderop staat, kauwt en knikt ze welwillend toe in het ochtendlicht. Sywert ziet de man op het bankje naast hem in het park niet die een zakdoek uit zijn zak haalt om zijn mond mee schoon te deppen, dan een pak kano-koeken uit een plastic tas haalt en al die koeken langzaam, gelukkig en in zijn eentje opeet. Hij mist het bosje tulpen dat iemand verloor in de Scapino, het jongetje dat een grote, blauwe knikker vanuit zijn mond met een plop de gracht in schiet. Hij ziet de witte koe met één vlek in de vorm van België op haar buik niet, het filmpje van een toekan in de sneeuw, de Chinese mevrouw op de markt met de grote, doorzichtige plastic tas taugé, de natgeregende ezel die aan een steiger is vastgebonden vlak bij een hoog sparrenbos en de dikke druppels die langs zijn bruine haren naar beneden druipen. Sywert mist de regen.
Sywert zit aan het kleine bureau in de hoek van zijn slaapkamer, tussen het raam en de rieten wasmand in. Hij heeft een doos kleurpotloden uit de kamer van zijn zoontje gehaald en met die potloden tekent hij een kersenboom. Hij maakt de stam met lange halen bruin, daarboven een wolk van roze. De lentezon en het raamkozijn maken samen een vierkant van licht op de witte muur tegenover het bureau. Sywert staat op uit zijn stoel en hij hangt zijn tekening precies in het midden van het vierkant. Dan gaat hij op zijn rug op zijn bed liggen en met tranen in zijn ogen kijkt hij naar de kersenboom.
Zijn vrouw komt binnen met een strijkplank onder haar arm.
‘Ik heb een kersenboom getekend,’ zegt Sywert en hij wijst vanaf het bed naar het papier aan de muur.
Ze draait zich om. ‘Ja,’ zegt ze.
Het gaat niet goed met Sywert, denkt ze, het gaat helemaal niet goed. Ze kijkt naar het lege A4 dat haar man heeft opgehangen.
‘Ik ga nog even naar beneden,’ zegt ze zacht.
Dit verhaal is fictie. Elke overeenkomst met een kersenboom in de werkelijkheid berust op louter toeval.
Verwijderde gebruiker
Rapporteer
😀
2 jaar geleden