Het is november 1980. Aan het Vredenburg te Utrecht was een muziektempel verrezen, op de plek waar 450 jaar eerder de dwangburcht had gestaan waarin dissidente Utrechters door de Spaanse overheerser werden opgesloten. Nu waren de tijden anders; het muziekcentrum was ontworpen volgens de moderne regels van het structuralisme en zat bovendien vast aan Hoog Catharijne; een dwangburcht waar men zich massaal uit vrije wil meldde. In het pas geopende muziekcentrum vond een ‘Belgische Tiendaagse’ plaats, ter gelegenheid van het 150 jarig bestaan van het Koninkrijk België. Van alle Belgische bands, theaterstukken, films en bokbierfestijnen was de Nacht van de Poëzie het meest opvallende onderdeel. Het was volgens het programmaboekje een ‘in licentie vervaardigde kopie’ van de roemruchte Belgische Nachten van de poëzie die in 1973, ’75 en ’80 in Brussel en Kortrijk hadden plaatsgevonden. Dat waren happenings met soms wel 6000 bezoekers, vol haperende geluidsinstallaties, ruziënde medewerkers, ontbrekende draaiboeken en een stuk of zestig à zeventig geprogrammeerde dichters. Die eerste Nacht was ‘een grote vrijheidsnacht,’ volgens initiatiefnemer Guido Lauwaert, ‘er is daar in de wandelgangen gevochten, gelachen, gevreeën, er is daar van alles gedaan. In Kortrijk, twee jaar later, liep er een meisje rond met een kind met een papiertje op de rug: souvenir van de Nacht van de Poëzie ’73.’
Zo’n stunt wilde men in Vredenburg ook wel. En dus liet programmeur Anneke van Dijk 28 dichters aanrukken, een tiental ‘entr’actes’ uit het circus- en variétéwezen, Freek de Jonge als presentator en vooral voldoende Belgisch bier. Hier ontstond meteen een van de tradities: de dichter die de Nacht in Brussel eerder dat jaar had afgesloten, mocht in Utrecht beginnen. Deze Bert Popelier vond de Utrechtse Nacht in vergelijking met haar Belgisch voorgangers braaf en netjes: ‘Overgeorganiseerd, zelfs financieel was alles vooraf in orde. Maar er was geen poëtische sfeer, geen ruimte voor onverwachte wendingen, improvisaties, surrealistische gebeurtenissen. Men was beleefd en vriendelijk, niks op aan te merken hoor, maar ik dacht: dit is ten dode opgeschreven.’ In werkelijkheid was het andersom: nog eenmaal (in ’84) kwam er een Belgische Nacht van de grond, terwijl in Utrecht een jaarlijks terugkerend fenomeen was geboren.
28 dichters sierden het affiche van die eerste Nacht, waarvan 26 mannen en twee vrouwen. Misschien moeten we dat opvatten als een wel héél subtiele literaire knipoog naar Harry Mulisch, waarschijnlijker is dat simpelweg niemand destijds de wenkbrauwen bij die verdeling fronste. De twee vrouwen in kwestie waren de Vlaamse Christine d’Haen en de Nederlandse Judith Herzberg, van wie met name Herzberg uitgroeide tot een publieksfavoriet. Haar heldere, vaak geestige parlandopoëzie leek voor het podium gemaakt. Het allereerste gedicht dat ze voordroeg op De Nacht was het ultrakorte ‘De zee’:
De zee kun je horen
met je handen voor je oren,
in een kokkel,
in een mosterdpotje,
of aan zee.
Het publiek reageerde onwennig, de neiging om voor elk gedicht te klappen was er bij die eerste Nacht nog niet. Terwijl Herzberg in stilte naar een volgend bericht bladerde, steeg uit het publiek geroezemoes op: wat moesten ze hiervan denken? Treffend, diepzinnig, gemakzuchtig, flauw? Maar al na het tweede gedicht volgde een aarzelende lach en, ja, het eerste open doekje. Toen het publiek eenmaal begreep dat het gewoon mocht lachen, deed het dat vanaf dat moment ook gretig. Het gaat te ver om te stellen dat het hek van de dam was, maar alleen al bij het noemen van de titel van haar laatste gedicht, ‘Gympjes’, begint er iemand te lachen. ‘Op zichzelf niet zo grappig nog, vind ik, dat woord,’ reageert Herzberg enigszins korzelig en geeft een glimp weer van wat je haar ‘optreed-poëtica’ zou kunnen noemen: ‘Ik lees wel graag gedichten voor waar iets van lachen uit voort kan komen, omdat het hier zo donker is, van mij uit gezien, bedoel ik, is het donker. Dan hoor je tenminste iets, al zie je niets.’ De afwisseling van spitsvondigheid, ernst, anekdote en humor, maakte haar in de afgelopen 45 jaar tot een van de geliefdste dichters van De Nacht. De komende editie, waarbij ze, bij leven en welzijn, opnieuw aanwezig zal zijn, krijgt als eerbetoon dan ook een optimistische regel mee uit haar werk.
Overal smelt het zwelt het glimt het - nu gaan de dingen weer beginnen
Kijk en luister naar 10 hoogtepunten van eerdere optredens van Judith Herzberg
1. Ziekenbezoek (Nacht 1980): het anekdotische gedicht
'Ziekenbezoek' is inmiddels uitgegroeid tot een klassieker in de Nederlandse poëzie, gepubliceerd in de bundel Beemdgras (1968). Een vintage Herzberg waarin ze een kleine anekdote in een paar regels enorme betekenis weet te geven. Een andere klassieker in dit genre:
Vraag
Hoe is dat zo geworden
Van altijd komen slapen
Tot nooit meer willen zien?
2. Hondje (Nacht 1986): de dieren
Dieren komen vaak in Herzbergs gedichten voor, zoals dit bibberende pinchertje, de troostende dolfijnen en krijsende meeuwen. Of in een vergelijking tussen de manieren waarop mensen en dieren de weg weten:
3. Zoals (Nacht 1997)
4. Over bedreigde dieren gesproken (Nacht 2023)
Poezen, toch een oververtegenwoordigde diersoort in de poëzie, konden dan weer niet op Herzbergs onverdeelde sympathie rekenen. Dat blijkt althans uit dit geestige gedicht uit haar bundel Sneller Langzaam uit 2022.
5. Regels geschreven tijdens plaatselijke vrede (Nacht 1986): onnadrukkelijk engagement
Herzbergs werk zit vol commentaar op grote politieke en maatschappelijke thema’s, al is het vaak op een onnadrukkelijke manier. Ook bij haar toneelstukken die expliciet over de oorlog gaan, zoals de Leedvermaak-trilogie, gaat het haar eigenlijk om iets anders, zei ze in De Volkskrant: ‘Het gaat gewoon over de repercussies van oorlog op verschillende mensen. Ik heb er ook een loodgieter in geschreven, een gewone man die veel tegenslag heeft gehad in het leven, maar daar verder niet zwaar aan lijkt te tillen. En verder heeft het stuk iets heel herkenbaars, denk ik, met al dat familiegedoe enzo.’ De zwaarte van de geschiedenis, van onrecht en oorlog komt in haar werk juist in de komische voorvallen, kleine ingevingen en korte dialoogjes terecht. Zoals in ‘Dozen’:
6. Dozen (Nacht 1997)
7. Het wachten op de halte (Nacht 1997)
Het woord voor woord vastleggen van alle gedachten die een mens heeft als zij staat te wachten op de bus; zo minutieus en bijna boekhoudkundig opgeschreven dat het absurde en lachwekkende vormen aanneemt. Het leverde niet alleen een hoogtepunt in Herzbergs oeuvre op, maar ook in de geschiedenis van de Nacht. Zaal en dichter raken samen zodanig verwikkeld in de slappe lach dat de dichter haar voordracht even moet onderbreken voordat ze ternauwernood verder kan lezen.
8. Kinderspiegel (Nacht 2007)
De innerlijke monoloog speelt vaker de hoofdrol in haar gedichten, zoals ook in deze klassieker waarin ze vanuit het perspectief van een kind naar de ouderdom kijkt.
9. Koffer (Nacht 2018): de ‘gestolen’ gedichten
‘Eigenlijk is het een gestolen tekst, want ik heb gewoon opgeschreven wat iemand zei die in haar koffer zocht.’ Die methode hanteert Herzberg geregeld: suffe dialoogjes tussen mensen of juist voor zich uit bazelende mensen, zoals de wroeter in de koffer. Maar denk ook aan de schouwburgbezoeker die direct na afloop aan de maker laat weten wat hij vindt: ‘ik fint ik fint ik fint, nou ja ik zeg nog weleens wat ik fint, ik moet nou rennen want me kint’. Of de begeleider van een kind of iemand met verstandelijke beperking bij de groenteman: ‘Nou, waar ben je geweest? Naar de Veluwe? Nee, naar de f. Zeg dan, naar de …f. Naar de f. Naar de f…’
10. Te willen hebben (Nacht 2014)
Een lang gedicht dat lijkt op een lijst van ogenschijnlijk willekeurige zaken die men zoal had kunnen verlangen, om af te sluiten met kernachtige regels die je zou kunnen lezen als de drijfveer voor het schrijven van haar gehele oeuvre:
Te willen hebben wat tot nu toe
Wat tot nu toe
Ontbrak
Bronvermelding
Voor dit artikel heb ik gebruik gemaakt van het boek 'Twintig jaar Poëzie in Vredenburg' van Koen Vergeer (AtlasContact, 2000) en van het audiovisuele archief van De Nacht van de Poëzie, in bezit van ILFU. De bundels met de voorgedragen gedichten zijn verschenen bij de uitgeverijen Van Oorschot en De Harmonie. Judith Herzbergs meest recente bundel heet 'Kneedwezens' (De Harmonie, 2025).