Wat als de zee opeens verdween?

Grote krantenkoppen in de krant: de zee is verdwenen. Nisrien trekt eropuit om de zee terug te halen, ook al heeft ze hem nog gezien. Maar onderweg slaat de onzekerheid toe. Wat als de zee te zwaar is? Dan schrijf je de zee.

Met 'Nisrien' schreef Mazen Maarouf een schitterende parabel over grote dromen, de prijs van daadkracht en het verlangen de wereld te herstellen.

Tags

fictie Klimaat

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Nisrien

Vertaald uit het Arabisch door Richard van Leeuwen

Toen Nisrien die ochtend wakker werd viel haar blik meteen op de grote kop op de voorpagina van de krant: ‘De zee is verdwenen.’ Verdwenen? Vroeg ze zich af. Waarheen? Nisrien had de zee nog nooit gezien en ze wist er niet veel van. Het enige wat ze ooit van de zee had gezien was de afbeelding van een vis op een sardineblikje. Ze was geboren in dit armoedige, afgelegen dorp, waar geen zee was. Er waren alleen kleine waterbronnen, die ‘bronnen van de zee’ werden genoemd. Soms dacht Nisrien dat de zee haar erdoorheen kon zien. Dan stond ze lang in die bronnen te turen, waarvan het water niet zout smaakte.

Ze bleef de hele dag denken aan het verdwijnen van de zee en ze hield de krant angstvallig bij zich. Maar het leek alsof het niemand interesseerde. In deze uithoek had niemand de zee nodig. Er stonden een paar details in het bericht: de zee had alle vissen en zeewezens meegesleurd en was verdwenen. Maar waarheen, waarheen? vroeg Nisrien zich verwonderd af. Ze las het bericht nog een keer, maar dat had geen zin, want de krant vermeldde niet waarheen de zee was verdwenen.

De krant kwam twee keer per week bij Nisrien thuis, nadat hij door iemand anders was gelezen. Hij was altijd oud en er stond alleen in wat een paar dagen daarvoor in de wereld gebeurd was.

Nisrien wist dat de zee groot was, maar ze had geen idee hoe groot precies. Ze kon het niet aan de aardrijkskundeleraar vragen, want dat vak begon pas het komende jaar en dan zou ze een heel jaar moeten wachten voordat ze de vraag kon stellen. En misschien zou zelfs de leraar het antwoord niet weten. Het was een oude man die zijn hele leven nooit het dorp uit was geweest. Waarschijnlijk wist hij niet meer over de zee dan Nisrien. En als de leraar nooit zelf naar de zee was geweest en hem nooit had gezien, hoe kon Nisrien er dan zeker van zijn dat het waar was wat hij zei?

Er was één ding waarvan ze overtuigd was, en dat was dat de zee leek op haar jurk als die uitgespreid op de grond lag. Waarschijnlijk had hij dezelfde vorm, want alle vissen klampten zich aan hem vast met hun kleine kaken, alsof ze hem beten, niet om hem pijn te doen, maar om hem niet te laten wegglippen, want dan zouden ze vallen. Op zijn beurt gaf de zee er de voorkeur aan om in alle kalmte te stromen, zodat hij niet één vis zou verliezen. Misschien bewoog hij zich nog steeds wel ergens even langzaam voort en was het zeer waarschijnlijk dat Nisrien hem zou vinden. Maar ze zou niemand vertellen dat ze naar hem op zoek was. Hoe dan ook, het leek alsof niemand in het dorp zich erom bekommerde. Misschien was er wel niemand op de hele wereld die er aandacht aan schonk, ook al stond het bericht op de voorpagina van de krant. Daarom nam Nisrien zich voor om voor de zee te zorgen zodra ze hem zou vinden. De zee was vast weggegaan omdat hij boos om iets was, iets heel groots, zo groot dat zelfs de zee het niet kon omvatten. Hij kon het niet verdragen en vertrok.

Nisrien overwoog haar vader ernaar te vragen. Die werkte als schoenmaker in het armoedige dorp. Voor blinden was hier niet veel anders te doen dan schoenen maken en repareren, en bidden. Nisriens vader werkte langzaam en prikte soms de naald in zijn oude vinger in de omgekeerde schoen. Maar hij was niet boos op de wereld en wilde graag weten wat er allemaal gebeurde. Daarvoor was de krant de enige manier.

De krant kwam twee keer per week bij Nisrien thuis, nadat hij door iemand anders was gelezen. Hij was altijd oud en er stond alleen in wat een paar dagen daarvoor in de wereld gebeurd was. Hij werd gebracht door de vuilnisman van het dorp en de omliggende dorpen, die hem tussen het afval vond. Daarom moest Nisrien soms een dag of twee wachten voordat ze hem kon lezen, als de afschuwelijke stank eruit verdwenen was. De vuilnisman duwde hem altijd onder de deur door en liep dan snel verder.

De vader van Nisrien had nog nooit in zijn leven het geluid van de zee gehoord. Zijn dochter herinnerde zich niet meer of zij het was die hem had beloofd om hem mee te nemen naar de zee, of omgekeerd. Ze hadden geen van beiden ooit de zee gezien. Maar Nisrien zou nooit tegen haar vader zeggen dat de zee verdwenen was. 

Nisriens vader was niet elke dag bezig met het repareren van schoenen. In dit dorp liepen de mensen vaak op blote voeten en als er een voet openbarstte, kon je er niet een spijker in slaan om de barst dicht te maken, zoals bij schoenen. Dat kon alleen bij ezels en paarden. Als je spijkers in gebarsten mensenvoeten kon slaan, zou de vader van Nisrien veel geld verdienen, en dan zouden ze uit hun vervallen hut verhuisd zijn, vorig jaar of zelfs eerder, en hadden ze nu in een grotere hut gewoond, dichter bij de zee.

Ondanks hun armoede liet Nisrien niet aan haar vader merken dat ze even gemakkelijk kon lezen als met haar vingers knippen en dat ze twee of drie lange zinnen in één minuut kon lezen. Als haar vader dat zou weten, zou hij vinden dat ze genoeg had geleerd en zou hij haar van school halen om hem te helpen bij het werk.

Maar Nisrien had hier niets om haar bezig te houden. Ze had geen broer of zus en haar moeder was overleden. Ze sprak maar zelden met haar vader. Als haar vader van iemand anders zou horen dat de zee verdwenen was, zou ze zeggen dat ze de kop in de krant niet had begrepen omdat ze dacht dat er een fout in stond. Ze zou volhouden dat er een fout in stond. Hoe zou de zee immers alle vissen en zeewezens kunnen oppakken en vertrekken? Maar ze was vastbesloten om de zee terug te vinden en hem naar het dorp te brengen, om hem aan haar vader te laten zien. Ze zou haar vader de kans geven zijn hand in het water te steken en aan een vis of steen te voelen, of hem er weer uit te halen en eraan te ruiken, zodat hij wist: zo voelt de zee als je hem aanraakt.

Nisrien moest eerst schoenen maken die aan haar blote voeten pasten. Ver van de hut slachtte ze een vette kip die geen eieren meer legde. Ze vilde de kip zonder de veren te plukken en droogde het vel zo goed als ze kon, met vers zout. Want er was genoeg zout in het dorp. Nisrien deed er goed aan de kip met de rode vleugels te kiezen, die haar vader bewaarde voor het feest, want een kleinere kip was niet groot genoeg geweest voor een paar schoenen. Ze wist hoe ze schoenen moest maken. Ze had haar vader het zo lang zien doen dat ze nu wist hoe het moest. Eerlijk gezegd had ze hem nooit schoenen van kippenhuid zien maken. De mensen kwamen met huiden van gazellen of konijnen, soms zelfs van een slang of een hagedis. Maar een kip? Nooit.

In haar slaap zag Nisrien de zee naar zich toe komen. Hij was niet zo uitgestrekt als de mensen zeiden, maar ongeveer even groot als haar dorp, of iets groter, en bleek en groen. Ze zag meteen dat hij ziek was.

Een paar dagen later verliet Nisrien ’s ochtends vroeg het dorp en ze verwijderde zich langzaam, net als de zee, elk van haar kleine voeten geschoeid met een halve kippenhuid. Ze probeerde geen lawaai te maken, maar haar vader hoorde haar zachte voetstappen in zijn slaap. Hij stond op en liep naar de deur, maar het was te laat. Ze hoorde hem roepen: ‘Nisrien, Nisrien.’ Misschien huilde hij en stroomden er tranen uit zijn blinde ogen. Maar Nisrien liep verder en fluisterde van grote afstand tegen haar vader: ‘Ik kom terug, papa, en dan breng ik de zee mee.’

Onderweg dacht Nisrien: wat doe ik als de zee te zwaar is en ik hem niet zomaar kan meetrekken? Wat moet ik doen als de zee hooghartig is en zich niet door een klein meisje als ik laat overreden om mee te komen naar een afgelegen dorp, zodat een blinde schoenmaker hem kan aanraken? Om niet toe te geven aan moedeloosheid maakte Nisrien een plan. In plaats van de hele zee op te tillen, zou ze een vis vastpakken. Dat was beter. Ze had immers bedacht dat alle vissen zich met hun kaken aan de zee vastklampten toen hij verdween. Ja, omdat ze niet wist welke vorm de zee had, zou ze een vis zoeken, een zilveren vis die leefde. Zodra ze die vast had, zou ze de hele zee kunnen meetrekken, alsof de vis de handgreep was van een enorme deur. Maar zagen levende vissen er net zo uit als de vis die ze op het sardineblikje had gezien?

Elke gedachte over de zee en de vissen begon eenvoudig in Nisriens hoofd, maar veranderde vervolgens in een ondoordringbaar doolhof. Ze pakte haar waterfles en nam een slok. Die verkwikte haar even. Ze bekeek het geld dat ze uit de mouw van haar vader had geleend terwijl hij sliep. Ze was nu op de grote weg. Ze wist waar ze moest gaan staan om op de bus te wachten, bij een roestige paal. Toen ze bij de paal was, ging ze op de grond zitten, die in de vroege ochtend nog niet zo warm was. Haar voeten zweetten een beetje, maar ze deed haar schoenen niet uit. Ze was er trots op. Nisrien wist hoe ze haar vader moest nadoen. Om ongeveer tien uur kwam de bus. Er zou pas de volgende dag weer een bus komen. Nisrien zei tegen de chauffeur: ‘Ik wil snel naar de plaats waar de zee is,’ en reikte hem al haar geld aan. Een halfuur later stopte de bus en liet de chauffeur haar uitstappen op een plek waar grote en kleine, gladde, witte stenen lagen. Het was een verlaten plek, Nisrien zag nergens iemand. Maar de chauffeur zei: ‘Hier is de zee.’ Toen Nisrien was uitgestapt en de bus was weggereden, bedacht ze dat ze de chauffeur had moeten vragen: wanneer? Wanneer was de zee hier?

Nisrien wist niet wat ze nu moest doen of waar ze heen moest gaan. Ze liep naar voren en naar achteren. Ze begon te zoeken naar iets wat op de tekening van de sardine leek, maar ze vond niets wat aan haar verwachtingen voldeed. De zon voelde aan alsof hij voor eens en altijd zou ontploffen. De hitte bedwelmde haar. Maar ze bleef zoeken en tastte met haar armen in de lucht. Misschien was de zee met alle vissen hier ergens verborgen in een geheime zak. De lucht was immers groter dan de zee. Opeens rook ze een vieze geur die van de kippenschoenen kwam die ze aanhad. Dat kwam doordat de huid niet goed gedroogd was. Misschien was het vanwege die geur dat de buschauffeur haar hier had laten uitstappen. Nisrien was zo teleurgesteld dat ze even moest huilen. Ze had geen geld meer en wist niet wanneer de zee van deze plek was weggegaan en waar hij nu was. Maar had ze verwacht dat ze de zee zo gemakkelijk zou vinden? Ze moest deze situatie doorkomen, daarna zou alles eenvoudiger worden. Ze was helemaal uitgeput en zei hardop: ‘Ik ga even slapen.’ Ze ging naast een grote steen liggen en nauwelijks twee tellen later was ze ingesluimerd.

In haar slaap zag Nisrien de zee naar zich toe komen. Hij was niet zo uitgestrekt als de mensen zeiden, maar ongeveer even groot als haar dorp, of iets groter, en bleek en groen. Ze zag meteen dat hij ziek was. Hij bewoog zich voort, kruipend op zijn buik, geholpen door tientallen kleine vissen die als kleine voetjes golfden. Zijn buik was gevuld met allerlei soorten waterwezens. Er waren ook verdronken vogels, een visnet, metalen munten, injectiespuiten en speelgoed, mensen en ontdekkingsreizigers, brokstukken, zeelieden, chemische stoffen en zeemijnen. Alles waaraan de mensen niet meer wilden denken was erbij. Ze zag zelfs een enorme zeelantaarn die een deel van haar dorp verlichtte. Maar niet haar huis; haar huis was donker. Ze zag alleen de deur en een paar kleine schoenen die haar vader voor haar had gemaakt en buiten had gezet. Voor het eerst sinds ze van huis was weggegaan bedacht ze hoe alleen haar vader was en dat ze terug naar huis moest gaan. Maar de zee stond nu voor haar en ze voelde hoe hij naar haar voeten keek zonder zelfs maar een licht watergeruis te laten horen. 

Waarom kijkt de zee zo naar mijn voeten? vroeg ze zich af. Ze keek omlaag en zag dat haar voeten geen voeten meer waren, maar in kurkenbollen staken, duizenden bollen die zich van haar benen uitstrekten naar een onzichtbaar punt in de verte, als twee smalle rivieren. Het was een angstaanjagend gezicht, maar Nisrien raakte niet in paniek en probeerde praktisch na te denken. Voeten die elk moment konden afvallen, hadden geen nut meer. Als ze haar handen uitstrekte en wat water uit de zee schepte, zou ze vlak bij haar benen de bollen kunnen kneden en kleine voeten kunnen maken. De zee kon de rest houden. Daardoor zou de zee gemakkelijk kunnen stromen zonder dat de kleine vissen zouden omkomen. De zee bleef maar naar de voeten van Nisrien kijken zonder iets te zeggen. Ze werd bang, alsof ze bedreigd werd. Op een mysterieuze manier was ze er zeker van dat de bron van deze angst niet de zee was. Ze verzamelde al haar moed en zei tegen de zee: ‘Wil je ze hebben?’ Ze bedoelde natuurlijk haar voeten. Op dat moment wenkten alle schepen en zeelieden en andere spullen in zijn binnenste vriendelijk naar haar en Nisrien begreep dat de zee ‘ja’ zei. Ze boog zich voorover om de bollen los te maken die nog aan haar benen vastzaten, maar toen ze de eerste bol aanraakte, namen haar voeten weer hun natuurlijke vorm aan. Nu was ze in staat hem lopend met haar eigen voeten te volgen, maar zoals we inmiddels weten, was Nisrien niet iemand die op haar woord terugkwam, en ze begon haar voeten af te doen. Ze wist alleen niet dat daarmee haar magere lichaam zo’n pijn zou voelen dat ze zich er niet tegen zou kunnen verzetten te huilen of te schreeuwen of haar ogen te openen en uit haar slaap te ontwaken. Terwijl ze in haar droom haar voeten losmaakte kwamen er wilde dieren naar haar toe die werden aangetrokken door haar lichaam dat bij de steen uitgestrekt lag. Dieren met grotere kaken dan honden. In het dorp dachten de mensen, net als ik, dat het hyena’s waren en dat ze niets meer aten sinds alles om ons heen in woestijn begon te veranderen. Ze werden aangetrokken door de geur van de kippenhuid. Deze dieren begonnen de voeten van Nisrien op te eten op hetzelfde moment dat zij in haar droom haar hand uitstrekte om ze los te maken en aan de zee af te staan.

Nisrien is nooit meer naar ons dorp teruggekeerd. Haar vader wacht nog steeds op haar en weet niet wat zijn dochter is overkomen. Maar hij repareert de schoenen van de mensen en bidt. Om de paar maanden maakt hij nieuwe schoenen voor Nisrien en zet ze bij de deur, want haar voeten zijn ongetwijfeld iets groter geworden. De mensen denken dat Nisrien niet naar het dorp is teruggekomen omdat ze zich ervoor schaamde dat ze niet in staat was de zee voor hem te vinden.

_____

Dit verhaal werd in 2020 in opdracht van het ILFU International Literature Festival geschreven onder het motto 'We need stories'.