De dagen werden er stiller van, maar dat was niet erg.
Weer een lach die over alle tuinen schalt. En elke lach vol met viruscellen, dat weet ze gewoon: groene druppels die opwaaien met elk salvo, haar kant op, haar tuin in. De deur is wel dicht, maar misschien kan het door de kieren naar binnen, weet zij veel.
En ze wil niet ziek worden. Als zij het krijgt, wie moet er dan voor haar zorgen? Zou ze hem dan bellen? Zou hij komen? En anders?
Haal je niet zoveel in je hoofd, mens. Ga wat doen. Gewoon rustig doorademen.
Ging hij zelf altijd extra rustig ademhalen, alsof hij het voor wilde doen. Ze is toch geen kleuter, ze maakt zelf wel uit hoe ze ademhaalt, mag ze alsjeblieft?
Weer dat stomme gelach, ze wordt gewoon gek van die herrie.
Ach, ze houden zo wel op.
Maar het lawaai gaat door tot laat in de avond.
Midden in de nacht wordt ze wakker. Het bange kind, dat ergens in haar in het donker in bed ligt, ook.
Mama, ik ben bang, het is donker, ik ben alleen. Mama, help.
En mama, dat is zij dan. Zij moet het geruststellen, een verhaaltje bedenken dat goed afloopt. Maar dat heeft ze even niet in huis.
Het kussen naast haar ligt daar maar.
Zes keer heeft hij hier geslapen. Ze weet alle zes de keren nog. Het was lief en leuk geweest, maar slapen was onmogelijk, naast die bult in haar bed, die zweette en snurkte.
Nee, het is een goede beslissing geweest, het is goed dat ze hier nu alleen ligt. Is het tenminste stil.
Mama, het is zo stil.
De laatste keer was hij wakker geworden van haar gewoel.
‘Kun je niet slapen? Is het mijn schuld?’
Ja zeggen lukte niet. Nee ook niet.
‘Ach. Misschien een beetje.’
En hij was dichter tegen haar aan gekropen, veel te warm en te plakkerig, maar op het langzame ritme van zijn snurken was ze toch in slaap gevallen.
Nu blijft ze klaarwakker.
Mama, blijf bij me, ga nou niet online.
Maar waar moet mama anders heen?
De telefoon belt haar wakker. Nou, daar is-ie dan eindelijk, denkt ze. Meneer laat van zich horen. Heeft spijt natuurlijk, wil het misschien weer aanmaken. Maar ze gaat zich niet om laten praten, echt niet.
Maar het is hem niet, het is een onbekend nummer. Een onbekende vrouwenstem. Zijn dochter. Die ze nog niet had willen ontmoeten omdat ze het nog te vroeg vond voor dat soort dingen.
Ze gaat de nummers af, zegt ze, die haar vader vaak gebeld hebben.
Heus niet zo heel vaak! wil ze meteen opvliegen. Maar iets anders wordt koud en stil. Waarom belt hij zelf niet?
Nou, daarom dus. Omdat ze hem hebben gevonden, half stikkend in bed. Dokter erbij, ambulance, alles.
‘Wat?’ Haar ogen zwiepen meteen door de kamer. Waar heeft hij gezeten? Wat heeft hij aangeraakt? Hoelang geleden? Ze moet alles ontsmetten, meteen, maar het is vast al te laat. En ze schaamt zich dood dat dit haar eerste gedachte is.
De tweede en de derde en alle andere daarna gaan over hem.
‘Hoe is het met hem? Hoe ziek is hij? Is hij bij kennis? Mag ik erheen? Kan ik iets doen?’
Maar nee, hij is niet bij bewustzijn, ze weten nog niets verder, en niemand mag bij hem.
Heeft hij naar haar gevraagd? Haar laten bellen?
Ook niet. Ze heeft gewoon de nummers gebeld uit haar vaders telefoon. Zijn ze dan iets van elkaar? Hebben ze wat?
Ja zeggen lukt niet. Nee ook niet.
‘Een beetje,’ zegt ze. ‘Een beginnetje.’ Had hij het nooit over haar gehad?
Nee, dat had hij niet.
Nou, dat weet ze dan ook weer.
Verder is er niks te zeggen. Ze weten nog niks en ze kan niks doen. Hij ligt te ademen door zo’n slang, aan zo’n apparaat. Wil ze op de hoogte gehouden worden?
‘Ja, dat wil ik wel,’ bibbert ze. ‘Bedankt hoor.’
In de tuin zingen vogels. Ze laat de computer dicht en loopt naar buiten. Heel rustig haalt ze adem, alsof hij het kan horen, alsof ze het hem voor wil doen. Alsof het hem zou kunnen helpen.
In, uit. Zo moet dat.
Haal rustig adem, liefje, haal adem, liefje. Haal adem.
___
Het verhaal Adem schreef Annet Schaap op verzoek van het ILFU als onderdeel van het project 50 Stories for tomorrow.