Voorwoord van Read Dangerously
Vertaald door Maaike Harkink
Op 8 oktober 2016 ging ik zitten om een brief te schrijven aan mijn vader, die op dat moment twaalf jaar dood was. Ik weet de datum nog omdat ik in mijn brief vermeldde dat het de dag was na de publicatie in de Washington Post van het schunnige gesprek tussen Billy Bush en Donald Trump, waarin Trump opschepte naar de genitaliën van vrouwen te grijpen.
Toen mijn vader nog leefde, schreven we elkaar regelmatig brieven. Hij schreef me voor het eerst toen ik vier jaar oud was, in een dagboek dat alleen aan mij was gericht en dat ik na zijn dood aantrof tussen zijn brieven en dagboeken. Ik schreef hem voor het eerst toen ik zes was, toen hij in Amerika studeerde. Ik pende een paar woorden op wat velletjes papier die ik uit mijn notitieboekje had gescheurd. Ik sprak hem aan als Baba jan, wat ‘liefste papa’ betekent in het Perzisch en ik ondertekende de brief met ‘Baba’s dochter.’ We schreven elkaar niet alleen als we op reis waren, maar ook als we in hetzelfde land woonden, zelfs als we in hetzelfde huis woonden.
We schreven elkaar lange brieven bij belangrijke gebeurtenissen: toen ik op dertienjarige leeftijd naar Engeland werd gestuurd om mijn studie voort te zetten, of toen mijn vader, die toen burgemeester van Teheran was, in 1963 om politieke redenen gevangen was gezet, omdat hij zijn aartsvijanden, de premier en de minister van Binnenlandse Zaken, niet wilde gehoorzamen. We wisselden brieven uit toen hij uiteindelijk werd vrijgesproken van alle aanklachten, nadat hij vier jaar had doorgebracht in een zogenaamd tijdelijke gevangenis. We wisselden brieven uit over mijn eerste huwelijk, op achttienjarige leeftijd, dat hij, aangezien hij gevangenzat, niet bij kon wonen en ik bleef hem schrijven aan de Universiteit van Oklahoma, waar ik samen met mijn man studeerde. Mijn vader was de eerste die ik schreef over mijn ongelukkige huwelijk en het besluit om te scheiden en, een paar jaar later, over mijn tweede man, Bijan, en mijn besluit om met hem te trouwen.
Ik studeerde af aan de universiteit en ging voor een doctoraat, dat ik direct na de Islamitische Revolutie in 1979 afrondde. Ik keerde terug naar Iran om les te geven, maar werd van de universiteit gestuurd omdat ik de verplichte sluier weigerde te dragen. Hierover schreven mijn vader en ik natuurlijk allemaal. We schreven toen mijn dochter, Negar en mijn zoon, Dara geboren werden. Toen ik terug naar Amerika verhuisde in juli 1997 wisselden we lange faxen uit waarin we van alles bespraken, van de meest persoonlijke tot politieke en intellectuele zaken: dat ik zoveel geluk had te wonen in Washington D.C., in dezelfde stad als een paar van mijn beste vrienden en mijn lieve, onbaatzuchtige schoonzus en hun gezinnen, dat het zo opwindend was om ongecensureerde films te kijken en ongecensureerde boeken te lezen… dat ik hem zo miste. We schreven over de spannende ontwikkelingen van mijn nieuwe werk, de boeken die we lazen, wat we konden leren van Gandhi, Dr. Martin Luther King Jr. en Michel de Montaigne. Hij maakte een lijst van de grote werken van de Iraanse literatuur, die ik aan mijn kinderen door moest geven, ‘zodat ze zich Iran zullen herinneren,’ zei hij. We bespraken de boeken waarover ik lesgaf, maar ook over de onwil in Amerika om de realiteit onder ogen te zien en de groeiende obsessie voor comfort en entertainment. Ik schreef hem als ik blij was, ik schreef hem als ik niet blij was, ik schreef hem als ik enthousiast was, ik schreef hem als ik boos was of gedeprimeerd.
Op die dag in oktober schreef ik hem omdat ik gedeprimeerd was bij de gedachte aan de twee landen die ik als mijn thuis beschouwde. In Iran was de theocratie sterker dan ooit, ondanks de grote ontevredenheid van de bevolking en de voortdurende protesten was er niets veranderd. Aanhoudend bleven de ayatollahs onschuldige burgers teisteren, gevangenzetten, martelen en vermoorden. Hoewel de verschillen enorm zijn, deed Amerika me soms denken aan de Islamitische republiek, de maatschappij raakte in rap tempo gepolariseerd: te veel ideologie en te weinig dialoog. Mijn vader en ik wisselden veelvuldig van gedachten over hoe we om moesten gaan met onze onderdrukkers, met diegenen die we niet slechts tegenstanders, maar vijanden noemen. Zijn gevangenschap en diegenen die er verantwoordelijk voor waren, waren door de jaren heen vaak onderwerp van gesprek en later maakten een revolutie en een oorlog dit haast dagelijkse kost.
Nu kom ik in Amerika bij dezelfde vraag terug, die ik zie als de essentie van de instandhouding van de democratie. Ik schreef mijn vader dat ik het gevoel had met mijn mond vol tanden te staan na de kandidatuur van Trump, niet alleen om hem als persoon, maar ook om wat hij vertegenwoordigde en wat het over ons onthulde. Ik schreef hem dat we in het Trump-tijdperk in beslag genomen worden door onze vijanden, of ze nu echt of nep waren en dat we handelen in een reactie op deze echte of schijnvijanden. Ook zei ik tegen mijn vader dat ik hem miste: ‘Zoals we in het Perzisch zeggen, je laat een lege plek achter.’ Die plek was nog nooit zo leeg geweest.
Ik schreef dat ik me al mijn hele leven zijn belangrijkste verdediger, vertrouweling, boezemvriend en mede-samenzweerder voelde, ondanks de tijden waarin we boos waren, of verraad voelden of bitterheid. Ik zei: ‘Soms ben ik hard voor je geweest, maar net zo hard hield ik van je. Maar nu worden door dood en afstand de andere gevoelens naar boven gebracht, de gevoelens die het oproept als ik terugdenk aan de gelukkigste momenten uit mijn jeugd: het vertellen van verhalen.’
Net als in iedere liefdevolle en intieme relatie kende ook de onze z’n pieken en dalen, maar er was één aspect van onze band dat onaantastbaar was: de verhalen die hij me in mijn kindertijd iedere avond voor het slapen gaan vertelde. Als mijn vader me dan een paar van mijn lievelingsverhalen vertelde, ging de onverwachte vreugde als een elektrisch schokje door me heen. Zelfs op zeer jonge leeftijd wist ik instinctief dat deze momenten heilig waren, dat mij iets waardevols en zeldzaams werd aangereikt: de sleutel tot een geheime wereld.
Bij het kiezen van de verhalen ging hij democratisch te werk. De ene avond vertelde hij de verhalen uit het boek van onze epische dichter Ferdowsi, Shahnameh (Het boek der koningen), de andere reisden we af naar Frankrijk met de kleine prins, de volgende avond naar Engeland met Alice. Dan naar Denemarken met het meisje met de zwavelstokjes, naar Turkije met Mullah Nasreddin, naar Amerika met Charlotte en haar spinnenweb, of naar Italië met Pinokkio. Hij bracht de wijde wereld naar mijn kleine kamertje. Keer op keer ging ik terug naar dat kamertje, als tiener, later als student, als docent, schrijver, activist, als moeder en putte kracht uit al die verhalen.
In de Verenigde Staten zijn wij, het volk, het voornaamste probleem: wij, die het bestaan van uitdagende literatuur voor lief nemen of die van lezen alleen maar een veilig gevoel willen krijgen en enkel naar teksten zoeken die onze vooronderstellingen en vooroordelen bevestigen.
Ik vertrok voor het eerst uit Iran op dertienjarige leeftijd om mijn opleiding in Engeland te vervolgen en sindsdien zijn boeken en verhalen mijn talismannen, mijn draagbare thuis, het enige thuis dat er altijd zou zijn, het enige thuis waarvan ik wist dat het me nooit zou verraden, het enige thuis dat ik nooit gedwongen hoefde te verlaten. Het lezen en schrijven heeft me beschermd op de moeilijkste momenten van mijn leven, in tijden van eenzaamheid, verschrikking, twijfel en angst. Ook heeft het me een nieuwe blik gegeven die ik op zowel mijn geboorteland als mijn nieuwe thuisland kon richten.
Zoals in iedere totalitaire staat, let het Iraanse regime te veel op dichters en schrijvers; ze worden geteisterd, gevangengezet, zelfs vermoord. Het probleem in Amerika is dat er juist te weinig op ze wordt gelet. Hen wordt de mond gesnoerd, niet door marteling of gevangenzetting, maar door onverschilligheid en achteloosheid. Het doet me denken aan een stelling van James Baldwin: ‘Liefde en doodsangst maken een mens niet blind, je wordt blind van onverschilligheid.’ In de Verenigde Staten zijn wij, het volk, het voornaamste probleem: wij, die het bestaan van uitdagende literatuur voor lief nemen of die van lezen alleen maar een veilig gevoel willen krijgen en enkel naar teksten zoeken die onze vooronderstellingen en vooroordelen bevestigen. Misschien slaat ons alleen al bij het idee van verandering de angst om het lijf en vermijden we het daarom om gevaarlijk te lezen.
Auteurs zijn niet onfeilbaar. Ongetwijfeld is iedere grote schrijver een kind van haar of zijn tijd. Maar het wonderbaarlijke aspect van grote werken is het vermogen om zowel de vooroordelen van de auteur als hun tijd en plaats weer te geven én te overstijgen. Deze eigenschap maakt het een jonge vrouw in het twintigste-eeuwse Iran mogelijk om een Griekse man genaamd Aeschylus te lezen, die duizenden jaren geleden leefde en zich in hem in te leven. Lezen leidt niet automatisch tot politieke actie, maar het voedt een manier van denken die betwist en betwijfelt; die geen genoegen neemt met de gevestigde orde of zij die daar deel van uitmaken. Fictie prikkelt onze nieuwsgierigheid en deze nieuwsgierigheid, deze rusteloosheid, dit verlangen om te weten, maakt zowel schrijven als lezen gevaarlijk.
In de loop der jaren heb ik steeds gezegd dat de opbouw van goede fictie gebaseerd is op veelstemmigheid, op een democratie van verschillende perspectieven, waarin zelfs de slechterik een stem krijgt, waar slechte fictie alle stemmen reduceert tot slechts één enkele: die van de auteur zelf en die, als een dictator, alle personages onderdrukt om zijn eigen boodschap en agenda op te dringen. Grote literaire werken, werken die écht gevaarlijk zijn, betwisten die dictatoriale impuls en brengen hem aan het licht, zowel op papier als in de openbare ruimte. Toen ik op die dag in oktober ging zitten om mijn vader een brief te schrijven, voelde gevaarlijk lezen belangrijker dan ooit.
We leven op dit moment in een post-Trump-tijdperk, maar Trump zal nog lange tijd onder ons zijn, zij het niet fysiek, dan wel figuurlijk, zoals hij de autocratische tendens en manier van denken binnen een democratie vertegenwoordigt. In de komende jaren zullen we de naschokken van zijn presidentschap gaan voelen. Dat er weer een zekere mate van normaliteit is teruggekeerd, wil nog niet zeggen dat deze diepe onderstromen van haat zijn verdwenen en dat de democratie veilig is. We leven in een tijdperk dat is doortrokken van geweld, zowel retorisch als reëel, waarin gecommuniceerd wordt in termen van uitsluiting in plaats van inclusiviteit. Tegenstanders en opponenten worden tegenwoordig gezien als vijanden en worden ook zo genoemd. Ook wordt dit tijdperk gedomineerd door leugens. Zoals er in fictie op zoek wordt gegaan naar de waarheid, zijn leugens gebaseerd op illusies die worden verward met de realiteit. Maar ook leven we in een tijd van hoop en transitie, waarin er een reële mogelijkheid is voor verandering, voor echte gelijkheid, voor democratie. Het hangt allemaal af van de keuzes die we maken en hoe we die keuzes ten uitvoer willen brengen.
Hoe bieden we de huidige crisis het hoofd? Hoe kunnen we waarlijk veranderen? Autocratische tendensen wijzen ons erop dat we niet louter politieke standpunten of beleid moeten bestrijden en veranderen, maar vooral opvattingen, een manier van kijken naar en handelen in de wereld. Het ironische is dat als we ons tegen hen verzetten, als we proberen niet te zijn zoals zij, we onze eigen waarden ontdekken evenals onze eigen gebreken en tekortkomingen bij het verdedigen van die waarden. Want, door passiviteit of onbedoelde medeplichtigheid, hebben ook wij schuld aan de problemen waar we nu voor staan.
In dit land zijn we de kunst van de interactie met de oppositie verleerd. Hier komt gevaarlijk lezen om de hoek kijken: dit leert ons hoe we om moeten gaan met de vijand. We moeten niet alleen weten hoe we moeten omgaan met onze vrienden en bondgenoten, maar juist ook met onze tegenstanders en vijanden. Wil je je vijand kennen, dan zul je ook jezelf moeten ontdekken. De democratie is afhankelijk van de interactie met onze tegenstanders en vijanden. Ze is afhankelijk van ons vermogen tot denken en overdenken, het overwegen en heroverwegen van onze eigen positie, het hoofd bieden aan de vijanden om ons heen en in onszelf. Ik kan Jonathan Chaits’ woorden wel waarderen, in een stuk in New York-magazine over de Republikeinse Partij die congreslid Liz Cheney afserveerde, omdat ze het ‘lef’ had niet mee te gaan met de partijlijn met betrekking tot de acties van Trump voor en tijdens de bestorming van het Capitool op 6 januari 2021: ‘Vrede sluiten doe je met je vijanden, niet met je vrienden.’
Als mijn vader me als kind iets ingewikkelds wilde uitleggen, deed hij dat door een verhaal te vertellen. Toen ik probeerde de huidige situatie inzichtelijk te maken voor mijn vader, haalde ik hier mijn inspiratie vandaan. In de loop der tijd schreef ik mijn vader steeds vaker over boeken. Nu is het míjn beurt om hem míjn verhalen te vertellen.
In mijn brieven richt ik me op de gebeurtenissen in de recente geschiedenis die onze levens vormden in deze bepalende en turbulente tijd. Te beginnen met de protesten die in november 2019 met geweld de kop in werden gedrukt en die de Islamitische Republiek Iran ontwrichtten en uiteindelijk de protesten na de dood van George Floyd in Amerika in de zomer van 2020. Naar mijn mening vatten deze gebeurtenissen de tijdsgeest samen, niet alleen van toen, maar ook van nu en de nabije toekomst.
In de vier presidentsjaren van Trump las ik, herlas ik en overdacht ik fictie over trauma, zowel persoonlijk als politiek. Met deze boeken, die de rode draad gingen vormen van de brieven aan mijn vader, probeerde ik het huidige tijdsgewricht te begrijpen, ik gebruikte de verhalen om hem iets ingewikkelds uit te leggen over Amerika.
Zoals zoveel Amerikaanse teksten in de afgelopen vier jaar, begon ik met de aantrekkingskracht en onheilspellende dreiging van totalitarisme, en nam de ideeën in me op van Plato’s Staat, Ray Bradbury’s Fahrenheit 451 en De duivelsverzen van Salmon Rushdie. Dit tijdperk heeft de wrijving tussen dichter en tiran blootgelegd en de precaire positie die een schrijver, net als een lezer, inneemt in een totalitaire samenleving. Daarna ging ik verder met twee geweldige schrijvers uit de twintigste-eeuwse letteren: Zora Neale Hurston en Toni Morrison, wier romans commentaar bieden op de grote politieke thema’s van dit tijdperk – ras, gender, onderdrukking – en die op het vlak van scherpzinnigheid niet onderdoen voor titels van vandaag de dag.
Vervolgens schreef ik over oorlog aangezien de afgelopen eeuw en die daarvoor er bol van stonden: oorlogen tegen landen, tegen mensen, mensen tegen mensen en in 2020 tegen een wereldwijde pandemie. Hierin waren David Grossman, Elliot Ackerman en Elias Khoury mijn maatstaf: zij leggen de ontmenselijking en haat bloot die inherent zijn aan oorlog. Toen de Verenigde Staten zich door de turbulente beginmaanden van 2020 worstelde begon het een beetje aan te voelen als de Republiek Gilead van Margaret Atwood, dus kreeg ook zij een prominente plek in deze uitwisseling met mijn vader. En ik sloot af met een inspiratiebron voor dit boek, namelijk James Baldwin en een hedendaagse schrijver die enkele fijngevoeligheden met hem deelt: Ta-Nehisi Coates, die ik las om inzicht te krijgen in de moord op George Floyd en de protesten die erop volgden.
En zo begon het idee voor dit boek vorm te krijgen. Mijn brieven begonnen een bespiegeling te worden, zowel persoonlijk als politiek, met een blik van verbeelding, vooral waar het mijn ervaringen als migrant aangaat en de twee landen die mijn thuis zijn, Iran en de Verenigde Staten. Het boek keert ook terug naar enkele feiten en gebeurtenissen in mijn vorige werk, die in een nieuw licht en in een nieuwe context werden geplaatst. De focus ligt op een specifieke manier van denken, een absolutistische manier, waarin geen ruimte is voor dialoog of verandering van mening, waarin iedereen die anders is of een ander standpunt heeft als vijand wordt gezien. Deze manier van denken komt het best tot uiting in totalitaire systemen, maar bestaat ook in democratieën.
Het doel van dit boek is om de lezer actief te betrekken bij het denken over vraagstukken als: hoe gaan we om met gevoelens van frustratie en woede in tijden van absolutisme? Hoe gaan we de confrontatie aan met leugens en vervangen we ze door de waarheid? Hoe bieden we weerstand aan onrecht en voorkomen we dat we verlamd raken door wraakfantasieën? Hoe kunnen we rechtvaardig zijn tegenover hen die ons onrechtvaardig behandelden? Hoe gaan we om met onze vijand zonder ofwel zoals hen te worden of ons aan hen over te geven?
Ik grijp terug naar fictie, omdat de beantwoording van deze vragen en de omgang met onze tegenstanders in de eerste en belangrijkste plaats begrip vereist en daarvoor hebben we de verbeeldingskracht nodig die fictie cultiveert. Zowel in fictie als in het echte leven worden plot en personage gevormd door verzet en conflict. Verzet, of het nu persoonlijk, politiek of literair is, vindt altijd een vorm. Wat mij interesseert is het ontdekken van die verschillende vormen en verschijningen die zowel literair als daadwerkelijk verzet aannemen en kunnen leiden tot een verandering van perspectief. Het is moeilijk om verandering te bewerkstelligen, verschillen lijken vaak onoverbrugbaar, maar literatuur laat ons zien hoe we gedwongen worden om op een bepaalde manier te handelen, waardoor we uitkomen bij de vraag: ‘Hoe kunnen we de wereld veranderen?’ gevolgd door: ‘Hoe kunnen we onszelf veranderen?’
De schrijvers in dit boek hebben op de rand van trauma en gevaar geleefd en vonden literatuur en verbeelding niet slechts belangrijk, maar van wezenlijk belang voor hun welzijn. Voor hen was schrijven een vorm van overleven en op een bepaalde manier hun énige vorm van overleven. Het moge nu wel duidelijk zijn dat als ik spreek over boeken, ik het niet heb over verzetsliteratuur, maar over literatuur als verzet. Ik ben geïnteresseerd in manieren waarop literatuur en kunst weerstand bieden aan de heersende klasse, niet alleen die van koningen en tirannen, maar ook die van de tiran in onszelf. Beleid kan men veranderen, veel moeilijker is het om opvattingen te veranderen. Mijn doel in dit boek, zoals dat geldt voor al mijn boeken, is om de kloven die door de politiek zijn gecreëerd te vervangen door verbindingen die door verbeeldingskracht zijn verkregen.
Boeken zijn op dit moment in gevaar. Je kunt een stap verder gaan en zeggen dat verbeelding en gedachten in gevaar zijn en wanneer deze in gevaar zijn, weten we dat ook onze werkelijkheid in gevaar is. Ken je het gezegde ‘Waar men boeken verbrandt, verbrandt men uiteindelijk ook mensen’? Dit is een goed moment om terug te denken aan de woorden die Toni Morrison ooit sprak: ‘kunst brengt ons in vervoering en voert ons mee op een onbetaalbare reis zonder kostprijs die ons de wereld doet zien zoals ze is en zoals ze zou moeten zijn.’