In Het oog van de naald van de Poolse schrijver Myslíwski (dat in 2021 de shortlist van de Europese Literatuurprijs haalde) treft een jonge Poolse man zijn oudere zelf, of zijn oudere zelf stuit tijdens een wandeling op zijn eigen jongere verschijning, maar net van welke kant je het bekijkt. Tussen de beide mannen, die dus één-en-dezelfde persoon zijn, ligt hun hele geleefde, of nog te leven leven. Ik was me er bij eerste lezing niet eens zo van bewust hoeveel passages in dit boek gaan over wonen, over het verblijf binnen de muren van een huis, en aan de betekenis van dit wonen; het kunnen hebben en ervaren van een thuis. Om te beginnen is er het ouderlijk huis van de hoofdpersoon. Dit is natuurlijk zijn bakermat. De plek waar diens vroegste, eerste herinneringen zijn ontstaan. Herinneringen die steeds weer opschieten uit de grond van zijn geheugen. Een bescheiden, onopvallende woning waarin de vader van de ik, na het overlijden van zijn vrouw, de dingen steeds op háár manier blijft doen, maar ach, wat is hij nu verweesd, verdwaald…
Geconcentreerd rond deze woning, dit belangrijke eerste huis van de hoofdpersoon, vinden we de huizen van de dorpelingen, wijkbewoners, klasgenoten, buurtkinderen, onderwijzers. Mensen die elkaar vaak al hun hele leven kennen en op de hoogte zijn van elkaars voorgeschiedenissen en van de rauwe geschiedenis van hun land. De wereld in Het oog van de naald is zeker niet veilig. Het bestaan is er door toedoen van mensen grimmig, hard of zelfs onmogelijk gemaakt. Niemand begint zijn leven bij zichzelf, zegt de hoofdpersoon hierover, iedereen is tenslotte een niet-aflatende vererving.
In de herinneringen van de hoofdpersoon vinden we echter eilandjes in de tijd en ruimte met momenten voor liefde en tederheid.
Ontroerend is de beschrijving van het bezoek van een schoolvriend aan het ouderlijk huis van de verteller. Deze vriend is homoseksueel, maar waakt er in het Polen waar hij leeft wel voor hiermee openlijk naar buiten te komen. Al is het geen onderwerp van gesprek, tijdens dit kalmerende verblijf in het doodgewone huis bij de ouders van de verteller voelen we hoe groot de rol van afwijzing is geweest in zijn leven. De twee, de zoon en zijn kameraad, zouden eigenlijk maar even, een middagje, langskomen, maar de ouders willen van geen vertrek meer weten. Waarna ze vier dagen blijven. De schoolvriend krijgt vaders huisgemaakte brandenwijn te drinken, vader schenkt die voor hem in, en hij, de gast, herkent steeds alle gebruikte ingrediënten, weet die één voor één op te sommen. Kan zeggen of een bepaald drankje van appel, sleedoorn, kweepeer, zwarte bessen of gedroogde pruimen is gemaakt. ‘Hij raadde alleen niet dat er ook cognac in zat, maar dat vertelde mijn vader er later bij - “Ja, inderdaad. Er was iets dat de pruimensmaak brak” - het was of er honing over mijn vaders hart droop’, besluit de verteller. Het verblijf in dit huis is zo indrukwekkend, zowel voor de gast als voor de ouders, dat ze het niet meer zullen vergeten. Als de ik en de vriend per trein vertrekken zwaaien vader en moeder de gast allebei uit. Moeder roept, terwijl de trein zich al in beweging zet, rennend over het perron: ‘Kom nog eens langs.’
In de coupé, het is avond, de nacht valt, merkt de verteller dat zijn vriend huilt.
Hij huilt omdat hij ergens werkelijk thuis is geweest, beseffen ook wij, de lezers. En hij huilt omdat hij weet dat hij nu zo’n plek, zo’n thuis weer zal moeten ontberen.
Wat dit huis, dit thuis dan is? De plaats waar je, voor anderen, vindbaar bent, welkom bent. Een haven. Een plek waar niet alleen spullen, maar ook herinneringen worden vergaard, verzameld én verzorgd. Waar je je intiemste zelf kunt zijn. Je bewaard weet. Waar je te ontmoeten bent. Waar je kan eten en drinken en [je] het voedsel vertrouwt, waar het slapen veilig is, en je wordt omringd door mensen die je, in principe, welgezind zijn. Zeker, dat is het ideaal. Dat wordt lang niet altijd gehaald, misschien vaker niet dan wel. Maar woonbeleid en ruimtelijke ordening kunnen erop gericht zijn dit ideaal zo dicht mogelijk te helpen naderen. Daar op inzetten. Of erop gericht zijn het als onhaalbaar en onnodig onderuit te halen. Bij voorbaat een luxe.