De gewonde schrijver – Pauline Slot over lijden op papier

Hoe schrijf je over rauwe ervaringen van ziekte, trauma en pijn? En hoe maak je een lijdensweg invoel- en leesbaar, zonder dat de lezer direct wegkijkt of er zelf aan onderdoor gaat? In dit stuk gaat schrijver Pauline Slot in op de potentie van de romanvorm. De gewonde fictieschrijver maakt een 'merkwaardige transformatie' mogelijk, stelt zij: 'van iets wat niemand mee wil maken tot iets wat graag gelezen wordt.'

Tags

Taal als materie Essay Pijn

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

De gewonde schrijver

Over lijden op papier

‘Ik geloof dat het D.H. Lawrence was die zei dat schrijvers hun ziek zijn uitbraken als boek.’ Zo begint Brian Keenan An Evil Cradling, het magistrale boek over zijn gijzeling in Beiroet van 1986 tot 1990. Dit uitbraakbeginsel, zo vervolgt Keenan, geldt ook voor hem: het schrijven heeft hem geholpen de weg naar de wereld terug te vinden. Maar braaksel heeft geen vorm en wekt weerzin op, en braaksel is dan ook niet wat Keenan opdist. Hij heeft zijn lijden in een vorm gegoten die ons in staat stelt te blijven kijken, zoals een beschermend brilletje ons in staat stelt een zonsverduistering te zien.

Als lezers willen we best iets van andermans moeilijkheden meebeleven, maar wel binnen grenzen.

Een boek over een lijdensweg zal dat lijden altijd willen naderen, maar er ook enige afstand toe bewaren. Als lezers willen we best iets van andermans moeilijkheden meebeleven - zonder obstakels geen verhaal - maar wel binnen grenzen: we hebben onze eigen levens al om te dragen. En waarom zou een schrijver het lijden in de wereld verveelvoudigen door lezers te trakteren op ongefilterde ellende? In een boek verwachten we een vorm, en een vorm veronderstelt beheersing, en een zekere afstand.

De roman leent zich daar uitstekend voor. Iets kan nog zo echt gebeurd zijn (en dat strekt tot aanbeveling, getuige het populaire predicaat ‘autobiografische roman’), maar in fictie is het toch vooral een verhaal geworden. ‘Nach Auschwitz ein Gedicht zu schreiben, ist barbarisch,’ zei Adorno, maar inmiddels rolt de ene Auschwitz-vertelling na de andere van de persen, met titels die variëren op wat eerder al succesvol bleek: De staljongen van Auschwitz, De tatoeëerder van Auschwitz, De bibliothecaresse van Auschwitz, De violiste van Auschwitz, De kleermaaksters van Auschwitz, De verhalenverteller van Auschwitz. Jobhoppen in het concentratiekamp.

Het is een knap staaltje van wat de verhaalvorm vermag, ten goede of ten kwade, met de schrijver als uw goedwillende bemiddelaar. Vond u De fotograaf van Auschwitz mooi? Dan zult u De verpleegster van Auschwitz vast ook waarderen. Het is een wonderbaarlijke transformatie: van iets wat niemand mee wil maken tot iets wat graag gelezen wordt.

Simon Vestdijk waarschuwt in zijn monografie De zieke mens in de romanliteratuur voor het al te fraai uitgewerkte beeld en te veel schilderachtigheid, waarbij ‘een opeenhoping van treffende, plastisch indrukwekkende symptomen toch aan een arrangement doet denken’. Bovendien zal de schrijver – en Vestdijk kan het weten, met tweeënvijftig romans op zijn naam - het niet kunnen laten zijn eigen zielenleven te fuseren met dat van zijn onderwerp. En dan de stijl: ‘Een stilist laat zich niet graag kennen, en blijft mooi schrijven, ook wanneer zijn onderwerp hem tot lelijkheid zou dwingen.’ Het is al met al een ‘verliteratuurde vormgeving’, zo’n ziekenroman.

Maar mooi verpakte ellende vindt nu eenmaal gemakkelijker de weg naar een aandachtig gehoor. En over gehoor gesproken: op het album Kristallnacht van componist John Zorn staat het muziekstuk ‘Never again’. Bijna twaalf minuten lang kun je daar het ijzingwekkende geluid van brekend glas beluisteren. Maar wie doet dat? Na een minuut heb je kippenvel, en dan niet op die geprefereerde cultuurmanier, en wil je alleen nog dat het ophoudt. De vorm is hier de inhoud. De vorm is de vernietiging zelf.

als lezers, luisteraars of kijkers hebben we vaak maar een beperkte capaciteit voor andermans leed

Waar de romanvorm enige bescherming biedt tegen de chaos van onze diepste menselijke ellende, wacht de boodschapper die zelf in de hel is afgedaald een bijna onmogelijke taak, als hij daarvan rechtstreeks wil getuigen. Die hellevaart is geen verhaal maar een rauwe ervaring, en als lezers, luisteraars of kijkers hebben we vaak maar een beperkte capaciteit voor andermans leed. De pijn die voor ons wordt geprojecteerd moet te verdragen zijn en een wending krijgen, en ter geruststelling moeten de lichten in de filmzaal blijven branden, want wie zijn verhaal op het scherm brengt heeft het kennelijk overleefd, functioneert nog, heeft misschien zelfs levenslessen opgedaan die hij nu met ons wil delen.

Brian Keenan kan zijn gijzeling navertellen en weet in An Evil Cradling precies de juiste toon te treffen: niet schril, niet zoetgevooisd, wel indringend. Hij laat zijn lezers delen in het lijden, maar verwondt ons niet. Hij selecteert momenten die met elkaar een werkelijkheid tonen, maar dat niet zijn. Zo kunnen we zijn ervaring meebeleven zonder eraan onderdoor te gaan, of in wanhoop te verzinken – wat lastiger is als we denken aan mensen die op dit moment gegijzeld zijn, gevangen zitten, gemarteld worden, platgebombardeerd. Zij (en wij) weten immers niet hoe het met hen af zal lopen. Bij Brian Keenan weten we dat het allemaal voorbij is en dat hij het trauma ‘een plek heeft gegeven’, namelijk in het boek dat wij op dit moment aan het lezen zijn. Zo leveren we zelfs onze bijdrage aan zijn herstel. Als dat niet troostrijk is!

Arthur Frank schrijft in The Wounded Storyteller over de dilemma’s van zieke en getraumatiseerde verhalenvertellers. Hoe verhouden zij zich tot lezers die wel geraakt willen worden, maar niet gewond willen raken? De restitution narrative biedt daarvoor een handig model, met herstel als focus. Ja, het was even vervelend, maar alles is nu goed, of zal dat aanstonds zijn. Dat sluit prachtig aan bij de klassieke verhaalvorm, met een held die overwint. We vechten tegen een ziekte en jawel, het monster wordt verslagen. Eind goed, al goed.

Wie midden in de ellende zit wil nog weleens vrezen dat het nooit meer anders wordt. Weg spanningsboog en goede afloop: er is alleen nog dit moment, eindeloos vermenigvuldigd. Dat is geen leuk verhaal. Het is zelfs helemaal geen verhaal. Een dagboek, hoogstens, vol zwarte bladzijden. Of een radicaal postmodern verhaal, en wie houdt daar nu van? Arthur Frank noemt dit de chaos narrative. Dat narratief gebruikt de vorm die bij de inhoud hoort, braakt vrijuit op onze suède schoenen en zal om die reden nooit de publieksprijs winnen. De chaos jaagt ons angst aan. Geef het een plek, denken we stiekem. Maak er een verhaal van.

Gelukkig is er nog een optie. Als derde onderscheidt Frank de quest narrative. De ziekte is er, en blijft misschien ook wel, wie weet, maar we kunnen kijken wat die ons leert over het leven en onszelf. Dit is een populaire plot, al lijkt de ziekte in deze variant soms niet langer een kwestie van domme pech maar een speciaal gezonden leermeester, getuige titels als Ik moest doodgaan om mezelf te genezen. Het middel is de kwaal, de kwaal het middel.

Tijdens zijn gijzeling zocht Brian Keenan soms houvast bij poëzie, juist op momenten dat het lijden onbeschrijflijk was. Als hij weer eens in de achterbak van een auto naar een nieuwe locatie werd vervoerd, zijn mond dichtgeplakt met tape, altijd benauwd en bang om te stikken, probeerde hij in gedachten een gedicht van William Blake te reciteren. Maar de angst was te intens om houvast te vinden in rijm en ritme, en aan het eind van zo’n rit lag zijn geest ‘in stukken geslagen in zijn schedel’. Dan was hij een creature-thing, geen mens meer. Op het moment zelf wist hij dat natuurlijk niet. Een creature-thing heeft geen woorden, laat staan een verhaal.

De woorden brengen afstand aan tussen wat er gebeurt en wie hij is. Zijn schedel is zijn schrijfkamer, en hij is zijn eigen lezer.

Toch zijn het woorden, zijn eigen woorden, die hem uiteindelijk terugbrengen naar de bovenwereld. Het begint met de woorden die hij in zichzelf gaat spreken, nog tijdens zijn gevangenschap. Ze brengen afstand aan tussen wat er gebeurt en wie hij is. Zijn schedel is zijn schrijfkamer, en hij is zijn eigen lezer. Na zijn vrijlating is er een echte schrijfkamer, en een boek. Het citaat van Lawrence, over schrijvers die hun ziek zijn uitbraken in een boek, blijkt overigens anders te luiden dan Keenan zich herinnert: ‘One sheds one’s sickness in books’. 

Dat afleggen en afschudden klinkt mooi, maar in haar essay ‘Het leven en de romanschrijver’, uit de bundel Woorden willen losjes leven, beschrijft Virginia Woolf de schrijfkamer in gewelddadige termen: ‘Het leven wordt er onderworpen aan duizend kastijdingen en experimenten. Het wordt beteugeld, het wordt gedood. Het wordt aangelengd met het ene, opgestijfd met het andere, van contrast voorzien door weer iets anders.’ En uiteindelijk is er dan een vorm: ‘Uit de nevel doemt een kale vorm op, imposant en onverwoestbaar: het gebeente en het wezen die schuilgingen onder onze vlagen van lukraak voelen.’

An Evil Cradling is zo bezien de overwinning op het monster, door het wezen te tonen, het gebeente, dat schuilgaat onder onze vlagen van lukraak voelen. Niet dat Brian Keenan verwachtte dat met zijn boek, dat twee jaar na zijn vrijlating verscheen, alles nu opgelost zou zijn. Hij noemt het de eerste fase van zijn terugtocht uit de duisternis.

Dat hij het licht weer gevonden heeft wordt duidelijk in een interview in The Guardian uit 2009. Hij is getrouwd, heeft twee zoontjes, die hij graag wil meenemen naar Beiroet, om hen de schoonheid van de stad en de mensen daar te laten zien. En hij moet hartelijk lachen als hij vertelt dat hij recent in een taxi zat en de taxichauffeur, die hem herkende, hem olijk vroeg of meneer misschien niet liever in de achterbak vervoerd wilde worden. Dat is een wonderbaarlijke transformatie.