Waarom Nederland nooit een Nobelprijs voor de Literatuur kreeg

De dag na de publicatie van dit artikel wordt de winnaar van de Nobelprijs voor de Literatuur 2021 bekend gemaakt. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is die laureaat geen Nederlander. Alex Shephard, Nobelprijswatcher en politiek journalist voor The New Republic (New York), laat op verzoek van ILFU zijn licht schijnen over de vraag waarom niet één van de 117 Nobelprijzen ooit naar een Nederlandse schrijver is gegaan. Wat hebben we fout gedaan? Wat moeten we doen om het tij te keren? "In het tijdperk van laureaten als Bob Dylan, had Johan Cruijff de Nobelprijs eigenlijk moeten krijgen: soms is het een kwestie van erkennen wie je genieën zijn."

Tags

Essay Nobelprijs

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Toen Halldór Laxness in 1955 de Nobelprijs voor de Literatuur won, had IJsland 157.000 inwoners, ongeveer net zoveel als de stad Chattanooga in de Amerikaanse staat Tennessee, of Nijmegen, dat, zo las ik (op Wikipedia uiteraard), de oudste stad van Nederland is. Al is me niet helemaal duidelijk wat dat precies inhoudt. De Nobelprijs voor de Literatuur wordt van oudsher gedomineerd door literaire powerhouses met een enorme slagkracht en een wereldwijd bereik: onder de winnaars waren vijftien Franse schrijvers, twaalf Britse schrijvers en acht Duitse. Hoewel het Nobelcomité tot voor kort de reputatie had anti-Amerikaans te zijn, is er ook een tiental Amerikaanse winnaars, onder wie William Faulkner, Toni Morrison en Ernest Hemingway. Zweden profiteert duidelijk van wat je een thuisvoordeel zou kunnen noemen: de Nobelprijs ging acht keer naar een Zweedse schrijver.

Waarom heeft Nederland nog nooit een Nobelprijs voor de Literatuur gewonnen? Dat is op zijn zachtst gezegd vreemd.

Prijswinnaar Laxness is een beetje een buitenbeentje. Het enige land met een nóg kleinere bevolkingsomvang dat een prijswinnaar voortbracht is St. Lucia, waar Derek Walcott won in 2008. Aan de andere kant is het ook weer niet zo’n grote verrassing. De Nobelprijs wordt gedomineerd door het Frans, het Duits, het Engels en – jawel – het Zweeds en is een echt Europese prijs, die in recente jaren terecht fel bekritiseerd werd om zijn eurocentrisme. Kijken we waar de winnaars van de literatuurprijs vandaan komen, dan tekent het Europese continent zich duidelijk af. De Zweden zijn goed geweest voor hun directe buren: acht prijzen gingen naar Scandinavische landen (als we Finland en IJsland meerekenen). Italië en Spanje tellen gezamenlijk elf prijswinnaars.

Polen stijgt boven zichzelf uit met zes winnaars. En van Ierland – dat zijn grootste schrijver James Joyce nooit zag winnen – zou je kunnen zeggen dat het met vier prijswinnaars beneden zijn kunnen presteert. In de internationale strijd om de prijzen is Zwitserland ook niet echt neutraal te noemen: dit land won er twee. Roemenië, België, Tsjechië en Hongarije tellen ieder één winnaar. Sterker nog: met uitzondering van eigenaardige vorstendommen die hun status als ‘land’ danken aan ingewikkelde deals uit de napoleontische tijd en/of aan het feit dat ze fungeren als belastingparadijs, hebben alle West-Europese landen zo’n winnaar. Allemaal, behalve één.

Waarom heeft Nederland nog nooit een Nobelprijs voor de Literatuur gewonnen? Dat is op zijn zachtst gezegd vreemd. Dat Slowakije nog nooit een Nobelprijswinnaar heeft voortgebracht, is niet zo schokkend. En dat geldt evengoed voor Schotland. Maar Nederland? Dat is verrassender. Er bestaat immers zoiets als een Nederlandse literaire traditie, er is zelfs een canon. En die is toch op zijn minst gelijkwaardig aan die van Zwitserland, en al helemaal aan die van België. De Nederlanders zijn een grootmacht op andere terreinen van de Nobelprijs – zeker in de natuurkunde. Jim English, hoogleraar (je raadt het al) Engels aan de Universiteit van Pennsylvania, doet onderzoek naar literatuurprijzen en meldt dat Nederland wat literatuurproductie en het totale aantal nobelprijzen betreft “een grote voorsprong heeft op landen die veel literatuurprijzen hebben gewonnen. “Het is in die context hoogst opmerkelijk dat Nederland nog nooit een Nobelprijs voor de Literatuur heeft gewonnen.”

Voor ik verderga, moet ik eerst nog even mijn bescheiden kwalificaties vermelden. Ik ben van huis uit politiek verslaggever, maar schreef de afgelopen zes jaar meerdere licht ironische artikelen over de Nobelprijs voor de Literatuur, met voorspellingen over mogelijke winnaars, actuele zaken bij de Zweedse Academie enzovoort. En in die artikelen zat ik er vooral heel vaak helemaal naast. Zo beweerde ik in 2015 én 2016, in een kop nog wel, dat Bob Dylan niet alleen dat jaar de Nobelprijs niet zou winnen, maar zelfs helemaal nooit. In theorie zou dit genoeg moeten zijn om mij volledig te diskwalificeren voor een belangrijke opdracht als deze. Maar na gesprekken met meerdere mensen uit de Nederlandse literaire wereld vermoed ik dat dit juist de reden is dat ik deze opdracht heb gekregen. De Nederlanders die ik sprak, bleken er namelijk een meester in om zichzelf weg te cijferen. Dat juist ík deze opdracht heb gekregen, iemand die de Nobelprijs voor de Literatuur geregeld op de hak neemt – en niet bijvoorbeeld iemand uit de recente lichting ‘literatuurdeskundigen’ die zweren bij data en spreadsheets – laat wel zien dat niemand deze kwestie erg serieus neemt.

Cruijff

Toch heb ik de opdracht wel serieus genomen, omdat ik denk dat er onder de oppervlakte wel degelijk enige ernst schuilt. Zeker van een afstandje is het moeilijk de ontbrekende Nobelprijs niet op te vatten als een soort culturele belediging. Zowel Nederland als Zweden hebben onbegrijpelijk genoeg nog steeds een monarchie, met schijnbaar warme banden tussen de beide koninklijke families, die ergens nog een vage connectie delen via koningin Victoria. (Wel een verschil: de Zweedse monarchie kost de staat zes keer minder dan de Nederlandse.) En zo heel ver liggen de landen ook niet uit elkaar – een vlucht van Amsterdam naar Oslo duurt slechts 90 minuten, korter dan Mamma Mia of, voor wie nog minder zelfrespect heeft, Mamma Mia 2: Here We Go Again. Je zou dus kunnen denken dat het uitblijven van de prijs voortvloeit uit een gebrek aan wederzijdse warme gevoelens. Toen ik googelde of er bij de Zweden sprake is van haat (of op zijn minst een afkeer) jegens de Nederlanders, bracht me dat nauwelijks dichter bij de ontrafeling van het grotere mysterie. “Nederland leeft eigenlijk helemaal niet bij ons,” schreef ene Kjell Andersson uit het Zweedse Sundsvall op de website Quora. “We weten dat het Nederlandse volk op ons lijkt. Ze zijn net als wij een klein Germaans volk dat leeft in de buurt van Duitsland. De mensen zijn zoals wij, maar het land zelf is het tegenovergestelde van ons land. Zweden is groot en bestaat grotendeels uit rotsen en stenen. Het grootste deel van Zweden is onvruchtbaar bosgebied. Nederland bestaat vooral uit vruchtbare landbouwgrond.” Misschien is de kern van de zaak wel wie de meeste landbouwgrond heeft.

Voor Nooteboom is er misschien nog een klein sprankje hoop, maar het Nobelcomité in zijn huidige vorm beseft ongetwijfeld dat er een grens zit aan de hoeveelheid oude, blanke mannen (en met name oude, blanke Europese mannen).

Maar tegen de achtergrond van het echt belangrijke onderwerp – literatuur – doet dit antwoord toch vermoeden dat er vooral sprake is van domme pech. Willem Kloos, die een terechte en typische vroege winnaar zou zijn geweest, werd vijf keer voor de prijs genomineerd. En van twee afzonderlijke mensen hoorde ik dat Louis Paul Boon bij zijn overlijden in 1979 op het punt stond de prijs te ontvangen, maar daar ben ik sceptisch over. (De huidige lichting comitéleden wacht in elk geval met zijn definitieve beslissing tot het allerlaatste moment – toen ik de voorzitter, Anders Olsson, op 30 september jongstleden sprak, vertelde hij me dat ze hun shortlist van de vijf kandidaten voor dit jaar nog niet kleiner hadden gemaakt.)

Mogelijk was het probleem van de generatie grote Nederlandse schrijvers die daarna kwam dat ze met zijn vieren waren, al heeft iedereen het altijd over de “grote drie”. Harry Mulisch mag dan de grote favoriet geweest zijn – jaar na jaar als een Nederlandse Philip Roth wachtend in een Amsterdams café op dat ene telefoontje – maar die keuze had de Zweedse Academie het verwijt kunnen opleveren dat ze Gerard Reve, Willem Frederik Hermans en Jan Wolkers tekortdeed. (Op dit moment ben ik ervan overtuigd dat het helpt als je twee grote schrijvers met een Europese reputatie hebt, en dat de doorbraak van Karl Ove Knausgård er bijvoorbeeld voor zorgt dat Jon Fosse een grotere kans maakt op de prijs. Maar vier? Dat zijn er gewoon te veel, of juist niet genoeg.) Mijn volharding dat in het tijdperk van nobelprijswinnaars als Bob Dylan de prijs eigenlijk naar Johan Cruijff had moeten gaan (voor voetbaltactiek, wel te verstaan, niet voor zijn aforistische oeuvre), oogstte vooral gezucht en in een enkel geval gelach, maar soms is het simpelweg een kwestie van erkennen wie je genieën zijn. 

Helaas speelt de huidige generatie Nederlandse schrijvers niet echt een rol in de speculaties over de Nobelprijs. In de vooruitblikken die ik schreef voor The New Republic heb ik honderden kandidaten genoemd, maar daar zat slechts één Nederlandse schrijver bij, Cees Nooteboom – en zelfs hij staat sinds 2017 niet meer op de lijstjes. Voor Nooteboom is er misschien nog een klein sprankje hoop, maar het Nobelcomité in zijn huidige vorm beseft ongetwijfeld dat er een grens zit aan de hoeveelheid oude, blanke mannen (en met name oude, blanke Europese mannen). Ik betwijfel dus ten zeerste of hij het ooit zal halen – sorry Cees.

Nu het Nobelcomité gendergelijkheid hoger in het vaandel heeft dan ooit tevoren, zouden Judith Herzberg of Manon Uphoff een kansje kunnen maken; opkomend talent Marieke Lucas Rijneveld wint de prijs mogelijk in 2073, maar zal vooralsnog genoegen moeten nemen met de Booker Prize. Het internationale profiel van Stefan Hertmans benadert het niveau van Olga Tokarczuk voorafgaand aan haar overwinning, maar nogmaals, deze lichting van het Nobelcomité lijkt er niet veel zin in te hebben nog erg veel obscure Europese schrijvers te willen onderscheiden – in elk geval niet zonder een Ishiguro of een Dylan als tegenwicht. Bovendien lijkt het Nobelcomité tegenwoordig een zekere internationale faam van de auteur in kwestie als voorwaarde te beschouwen. En dat is voor toekomstige Nederlandse prijswinnaars nog een extra hindernis. Het zal u wellicht niet verbazen, maar de Nederlandse literatuur is in de Verenigde Staten een grote onbekende. Toen ik mijn vriend Sam MacLaughlin, bedrijfsleider van een boekwinkel in Brooklyn, vroeg hoe het gaat met de verkoop, antwoordde hij lachend: “De Belgen en de Nederlanders delen bij ons samen een plankje. Het is niet ons bestverkopende plankje”.


Literair Nationalisme

Eén voor de hand liggend probleem is dat de Nederlandse taal relatief onbekend is. De leden van het Nobelcomité pretenderen graag dat ze elke titel van elke genomineerde auteur in de oorspronkelijke taal hebben gelezen, maar we weten heel goed dat de talenkennis bij de Academie gedomineerd wordt door Zweeds, Frans, Duits en Engels, niet noodzakelijkerwijs in die volgorde. “Het Nederlands neemt een marginale plek in het wereldwijde aanbod van vertalingen in,” vertelde Jack McMartin, docent Vertaalstudies aan de KU Leuven, me. “Het is een randverschijnsel in de literatuur. Drukken we het uit in cijfers, dan heeft niet meer dan één procent van alle vertaalde boeken het Nederlands als brontaal. Zo minuscuul is het: een druppel in de emmer.”

Een hieraan gerelateerd probleem zou de bescheidenheid van de Nederlanders zelf kunnen zijn. “Nederlanders zijn erg antinationaal, erg antinationalistisch, en dat is onze nationalistische trots,” hoorde ik van Sander Pleij, oprichter van The European Review of Books. “Wij vinden dat we veel beter af zijn dan anderen, omdat we niet nationalistisch zijn – en daar zijn we dan weer erg trots op.” Het winnen van een Nobelprijs voor de Literatuur wordt echter wel een handje geholpen door een beetje literair nationalisme of, op zijn minst, het van de daken schreeuwen dat het eigen land een literaire cultuur heeft die er mag zijn. Er zijn maar weinig landen die daadwerkelijk over zo’n cultuur beschikken, als ze er al zijn, maar soms moet je simpelweg de illusie hooghouden.

Nederlandse schrijvers als Harry Mulisch of Hella Haasse hadden best kunnen winnen, maar spijtig genoeg voor hen viel het kwartje gewoon nooit de goede kant op.

Voor het Nobelcomité draait het “om de positie van de auteur binnen het nationale speelveld,” aldus Jim English. “Wat is de positie van het nationale speelveld binnen het wereldwijde speelveld? En hoe strategisch moet dat worden ingezet in het voordeel van de individuele auteur en de nationale instanties?” (Hij voegde er echter aan toe dat “het helemaal niet gezegd is dat de Nobelprijs iets is wat de Nederlanders graag zouden moeten willen winnen. Het is een imperial tool, een manier om macht uit te oefenen.” Maar dat is dan tegelijkertijd nogmaals een ongelukkige herinnering aan het feit dat Nederland de enige voormalige koloniale macht is die de Nobelprijs nog niet gewonnen heeft.) Nederlandse literaire instituten zijn vergelijkbaar met die van andere West-Europese Nobelprijswinnende landen. Misschien moet de volgende stap iets zijn als een toeristische campagne, maar dan over de breedte en diepte van de Nederlandse literatuur.

Te laat 

De beste verklaring voor het feit dat er nog geen Nobelprijzen voor de Literatuur gewonnen zijn door Nederlandse auteurs is misschien nog wel de simpelste: het is gewoon een kwestie van geluk hebben. “Kijken we alleen naar de twintigste eeuw, dan waren er waarschijnlijk minstens vijfhonderd kandidaten die de prijs hadden kunnen winnen. En dan heb ik het alleen nog maar over schrijvers die na het bereiken van naam en faam nog lang genoeg leefden en laat ik schrijvers als Lampedusa of Bolaño, die pas na hun dood groot werden, buiten beschouwing,” vertelde de IJslandse schrijver en dichter Kári Tulnius me. “Er waren echter maar honderd plaatsen te vergeven. Nederlandse schrijvers als Harry Mulisch of Hella Haasse hadden best kunnen winnen, maar spijtig genoeg voor hen viel het kwartje gewoon nooit de goede kant op.”

En nu zou het weleens te laat kunnen zijn. De reputatie van de Nobelprijs liep een deuk op door een recent gokschandaal, dat onthulde dat de corruptie er even groot was als bij elke andere literaire prijs – maar nu er hervormingen zijn doorgevoerd lijkt omkoping geen haalbare kaart meer te zijn. Verder kreeg het Nobelcomité ontzettend veel kritiek te verduren op zijn gebrek aan diversiteit. Sinds de oprichting in 1901 wonnen slechts zestien vrouwen de Nobelprijs; zolang ik leef (ik ben 33 jaar) is hij nog door geen enkele zwarte Afrikaanse schrijver gewonnen. Alles wijst erop dat het vandaag de dag voor een Europese schrijver – en zeer terecht – moeilijker is dan ooit om de prijs te winnen. (Dat gezegd hebbende: nadat Olsson drie jaar geleden een enorme pr-campagne startte om te laten zien dat de prijs zijn eurocentrische wortels achter zich had gelaten, gingen de volgende twee Nobelprijzen gewoon naar de Oostenrijker Handke en de Poolse Tokarczuk.)

De beste oplossing zou dus ook meteen weleens de lastigste kunnen zijn. Het Nobelprijscomité telt slechts achttien Zweden, de meesten van hen schrijvers, wetenschappers en intellectuelen. Hun eigen eigenaardigheden en interesses zijn vaak doorslaggevend in de beslissing wie de Nobelprijs wint en wie niet. Het beste wat Nederland dus kan doen is het bewerken van de volgende generatie potentiële leden van de Zweedse Academie, door de Nederlandse literatuur onvermoeibaar onder de neus van studenten aan de Universiteit van Lund te duwen. Die inspanningen zullen zich waarschijnlijk pas uitbetalen tegen de tijd dat de aarde is verworden tot een gesmolten, waterloze schil – ergens rond 2060 – maar de tijd voor Nederland zal komen.