Mogelijk was het probleem van de generatie grote Nederlandse schrijvers die daarna kwam dat ze met zijn vieren waren, al heeft iedereen het altijd over de “grote drie”. Harry Mulisch mag dan de grote favoriet geweest zijn – jaar na jaar als een Nederlandse Philip Roth wachtend in een Amsterdams café op dat ene telefoontje – maar die keuze had de Zweedse Academie het verwijt kunnen opleveren dat ze Gerard Reve, Willem Frederik Hermans en Jan Wolkers tekortdeed. (Op dit moment ben ik ervan overtuigd dat het helpt als je twee grote schrijvers met een Europese reputatie hebt, en dat de doorbraak van Karl Ove Knausgård er bijvoorbeeld voor zorgt dat Jon Fosse een grotere kans maakt op de prijs. Maar vier? Dat zijn er gewoon te veel, of juist niet genoeg.) Mijn volharding dat in het tijdperk van nobelprijswinnaars als Bob Dylan de prijs eigenlijk naar Johan Cruijff had moeten gaan (voor voetbaltactiek, wel te verstaan, niet voor zijn aforistische oeuvre), oogstte vooral gezucht en in een enkel geval gelach, maar soms is het simpelweg een kwestie van erkennen wie je genieën zijn.
Helaas speelt de huidige generatie Nederlandse schrijvers niet echt een rol in de speculaties over de Nobelprijs. In de vooruitblikken die ik schreef voor The New Republic heb ik honderden kandidaten genoemd, maar daar zat slechts één Nederlandse schrijver bij, Cees Nooteboom – en zelfs hij staat sinds 2017 niet meer op de lijstjes. Voor Nooteboom is er misschien nog een klein sprankje hoop, maar het Nobelcomité in zijn huidige vorm beseft ongetwijfeld dat er een grens zit aan de hoeveelheid oude, blanke mannen (en met name oude, blanke Europese mannen). Ik betwijfel dus ten zeerste of hij het ooit zal halen – sorry Cees.
Nu het Nobelcomité gendergelijkheid hoger in het vaandel heeft dan ooit tevoren, zouden Judith Herzberg of Manon Uphoff een kansje kunnen maken; opkomend talent Marieke Lucas Rijneveld wint de prijs mogelijk in 2073, maar zal vooralsnog genoegen moeten nemen met de Booker Prize. Het internationale profiel van Stefan Hertmans benadert het niveau van Olga Tokarczuk voorafgaand aan haar overwinning, maar nogmaals, deze lichting van het Nobelcomité lijkt er niet veel zin in te hebben nog erg veel obscure Europese schrijvers te willen onderscheiden – in elk geval niet zonder een Ishiguro of een Dylan als tegenwicht. Bovendien lijkt het Nobelcomité tegenwoordig een zekere internationale faam van de auteur in kwestie als voorwaarde te beschouwen. En dat is voor toekomstige Nederlandse prijswinnaars nog een extra hindernis. Het zal u wellicht niet verbazen, maar de Nederlandse literatuur is in de Verenigde Staten een grote onbekende. Toen ik mijn vriend Sam MacLaughlin, bedrijfsleider van een boekwinkel in Brooklyn, vroeg hoe het gaat met de verkoop, antwoordde hij lachend: “De Belgen en de Nederlanders delen bij ons samen een plankje. Het is niet ons bestverkopende plankje”.
Literair Nationalisme
Eén voor de hand liggend probleem is dat de Nederlandse taal relatief onbekend is. De leden van het Nobelcomité pretenderen graag dat ze elke titel van elke genomineerde auteur in de oorspronkelijke taal hebben gelezen, maar we weten heel goed dat de talenkennis bij de Academie gedomineerd wordt door Zweeds, Frans, Duits en Engels, niet noodzakelijkerwijs in die volgorde. “Het Nederlands neemt een marginale plek in het wereldwijde aanbod van vertalingen in,” vertelde Jack McMartin, docent Vertaalstudies aan de KU Leuven, me. “Het is een randverschijnsel in de literatuur. Drukken we het uit in cijfers, dan heeft niet meer dan één procent van alle vertaalde boeken het Nederlands als brontaal. Zo minuscuul is het: een druppel in de emmer.”
Een hieraan gerelateerd probleem zou de bescheidenheid van de Nederlanders zelf kunnen zijn. “Nederlanders zijn erg antinationaal, erg antinationalistisch, en dat is onze nationalistische trots,” hoorde ik van Sander Pleij, oprichter van The European Review of Books. “Wij vinden dat we veel beter af zijn dan anderen, omdat we niet nationalistisch zijn – en daar zijn we dan weer erg trots op.” Het winnen van een Nobelprijs voor de Literatuur wordt echter wel een handje geholpen door een beetje literair nationalisme of, op zijn minst, het van de daken schreeuwen dat het eigen land een literaire cultuur heeft die er mag zijn. Er zijn maar weinig landen die daadwerkelijk over zo’n cultuur beschikken, als ze er al zijn, maar soms moet je simpelweg de illusie hooghouden.