Vertaald uit het Engels door Nicolette Hoekmeijer
Onlangs las ik een artikel over een computerprogramma dat fictie schrijft. Je voert een paar regels in, geeft het gewenste genre op – science fiction, horror – en de rest gaat vanzelf. En het resultaat is nog niet eens zo slecht. Het programma schrijft in grammaticale volzinnen, verzint metaforen en vergelijkingen, weet de specifieke stijl van een bepaalde schrijver te treffen, en zo voort.
Fictie vergt een combinatie van doorgronden, terugkijken en vooruitblikken. Met andere woorden, fictie vergt ervaring.
De auteur van het artikel, die zich net iets te enthousiast uitliet over het bestaan van dit duivelse speeltje afkomstig uit de krochten van Silicon Valley, zegt op zeker moment zelfs dat deze tool de ‘redding’ is voor schrijvers die niet van schrijven houden – wat volgens hem voor vrijwel alle schrijvers opgaat. Je vergist je, zou ik tegen de auteur van dit stuk willen zeggen. En tegen de robot die fictie schrijft zou ik willen zeggen… nou ja, tegen hem zou ik eigenlijk niets willen zeggen, want een robot is nu eenmaal een robot.
Schrijven is een van de prettigste dingen die een mens kan doen. Toegegeven, het is ook een van de moeilijkste dingen om te doen, maar als je wordt gedreven door een diep verlangen, is er weinig zo fijn als schrijven. Fictie komt dicht in de buurt van fysieke intuïtie, of geïnternaliseerde kennis, dat wat we voelen als onze geest in staat is door de wirwar van het heden heen te dringen en een beeld te creëren van een andere situatie/plek. We proberen een glimp op te vangen van die andere plek, maar dat kan soms té pijnlijk zijn, te schokkend of eenvoudigweg te erg. Maar we zullen er toch naar moeten kijken, moeten zorgen dat we er iets van máken, er iets mee dóén. Het woord fictie is afkomstige van het Latijnse fingere, dat ‘vormen, vervaardigen’ betekent, en oorspronkelijk ‘iets maken van klei.’ Fingere draagt de handeling in zich van het maken, of beter gezegd het vormgeven. Het gaat er niet om dat je iets verzint wat niet waar is, maar dat je vorm geeft aan iets wat er al is. Fictie vergt een combinatie van doorgronden, terugkijken en vooruitblikken. Met andere woorden, fictie vergt ervaring.
Het archief van verloren kinderen is een roman over zowel de eenzaamheid als de grenzeloze fantasie van kinderen, de broze intensiteit van familiebanden, de spanning tussen geschiedenis en fictie en de snijvlakken van politieke realiteit en persoonlijke levens. Maar op de eerste plaats is het een roman over het ontstaan van verhalen, over het vervlechten van stemmen en ideeën in een poging te komen tot een beter begrip van de wereld om ons heen. Het is een roman over fictie. Hij begint met twee ouders die in de auto verhalen vertellen – hun kinderen zitten zowel letterlijk als figuurlijk op de achterbank – maar langzaam verschuift het perspectief naar het narratief van de kinderen, en worden zij de stemmen die ons het verhaal vertellen over de gestoorde maar soms ook ronduit verbluffende wereld die wij voortdurend fictionaliseren; dat wil zeggen, de wereld die we keer op keer vormgeven, of een ándere vorm geven.
In het jaar dat achter ons ligt, een jaar van isolement en vertwijfeling, hebben mijn dochter, mijn nicht en ik niet alleen samen gekookt en gegeten en het huis schoongemaakt, maar hebben we elkaar ook veel voorgelezen, voor de gezelligheid en misschien ook wel om het gevoel van verbondenheid te versterken. We lezen elkaar voor zoals mensen elkaar ook opzoeken rond het kampvuur – om alleen te zijn, maar dan samen. We doen vaak een spelletje: we gaan voor de boekenkast zitten en een van ons pakt met gesloten ogen een boek waaruit we dan voorlezen, soms maar een paar zinnen, soms hele hoofdstukken.
We hebben Audre Lorde gelezen, Marguerite Duras, James Joyce, en zelfs een serie over een vampier, waarvan ik de titel nooit zal prijsgeven. Hoe dan ook ben ik er stellig van overtuigd dat we deze maanden nooit zouden zijn doorgekomen zonder boeken – zonder het gezelschap van de ervaringen van andere schrijvers. Als onze geest is gesterkt, als we de kracht hebben gevonden om door te gaan, als we iets van onze levenslust hebben weten te behouden, dan is dat te danken aan de werelden die de boeken ons hebben geschonken. De metgezellen die zich in onze boekenkasten ophouden hebben ons keer op keer op keer troost geboden.
Onlangs heb ik voor een project enkele vrouwen uit mijn familie gevraagd wat ze het meest vrezen. ‘Waar ben je bang voor?’ vroeg ik. ‘Perder claridad,’ zei mijn moeder – niet meer helder kunnen denken. Mijn dochter zei: ‘Ik ben bang om alleen te worden gelaten.’ Mijn jongere nichtje zei: ‘Verwachtingen.’ Mijn oudere nichtje zei: ‘Ik ben bang dat mijn relatie stukloopt, dat de liefde uit mijn leven verdwijnt.’
‘En waar ben jij bang voor, mama?’ vroeg mijn dochter toen.
Waar ik bang voor ben? Zoals elke volwassene ben ik bang voor meerdere dingen. Bang voor verlies, bang dat ik niet in staat zal zijn te zorgen voor de mensen die van mij afhankelijk zijn, bang voor politiek geweld, voor klimaatverandering en voor Silicon Valley. Maar waar ik vooral bang voor ben is dat onze geest verstart, dat we geen verhaal meer hebben waarin we kunnen geloven, dat we geen gedeelde ruimte meer hebben waarin we naar elkaar luisteren en elkaar op een wezenlijk niveau begrijpen. Met andere woorden: ik ben bang voor een wereld zonder fictie. Een wereld waarin er geen gedeelde ruimte van de verbeelding is.
Daarom hecht ik er zoveel belang aan, daarom wijd ik mijn leven aan de fabelachtige kunst van de verbeelding.
Cecilia
Grafisch ontwerper
Rapporteer
Gaaf dat Luiselli ook meewerkt aan het platform. Echt één van mijn favorieten.
2 jaar geleden