Een ander soort honger
De dag waarop Sally Rooney’s nieuwste boek verschijnt ben ik in Dublin, de stad waar de schrijfster studeerde. En omdat ik in nieuwe steden niets liever doe dan zoveel mogelijk boekwinkels bezoeken, word ik doodgegooid met de blauwwitte cover. Alsof ik die nog niet genoeg voorbij heb zien komen op mijn Instagram- en TikTok-tijdlijn de afgelopen maanden. Het aantal ARC’s (Advanced Readers Copies) dat van Intermezzo is verspreid, is hoogstwaarschijnlijk groter dan de oplage van mijn debuutroman. Jaloezie is ongetwijfeld onderdeel van mijn haat-liefdeverhouding met Rooney.
Net als veel vrouwen van mijn leeftijd heb ik Rooney’s eerste twee boeken, Conversations with Friends en Normal People, in razend tempo verslonden. De levens van de vrouwelijke hoofdpersonages in die boeken lijken zich af te spelen onder de gloed van een Instagram filter: warme kleuren, korrelig en hier en daar een gestileerde imperfectie. Ze zijn hyperintelligent en bloedmooi, denken na over de maatschappij en hun plek daarin, worden verliefd en maken onhandige misstappen die onmiskenbaar horen bij het leven van een twintiger. Perfect leesvoer voor een regenachtige zondagmiddag onder een dekentje op de bank.
Tegelijk heb ik me ook wild geïrriteerd; hoe kan het dat de zoveelste schrijver doorbreekt met eenzelfde soort vrouwelijk hoofdpersonage waar ik al honderd keer over gelezen heb en maar weinig van mezelf in herken? Uitgehongerde jonge vrouwen, zowel letterlijk als figuurlijk. Het hele boek lang eten ze geen complete maaltijd en te pas en te onpas wordt benoemd hoe heerlijk hun sleutelbenen afsteken tegen hun bleke huid. Als ze zich al bewust zijn van hun eigen behoeftes, in bijvoorbeeld liefde of vriendschappen, lukt het ze nooit om zich daar ook over uit te spreken.
Ze cijferen zichzelf steeds verder weg, houden hun verdriet en woede voor zichzelf, tot er niets van hen over lijkt. Ze hebben bijna altijd een ingewikkelde relatie met op zijn minst één ouder en ze hebben biseksuele trekjes, maar eindigen meestal toch met een man. Ze laten zich (seksueel) gebruiken, omdat ze het gevoel hebben dat ze dat verdienen, omdat ze niets liever willen dan dichtbij iemand zijn. Overdadig wordt benadrukt hoe weinig ruimte deze vrouwelijke hoofdpersonages innemen, maar in de literatuur kun je haast niet om ze heen.
Natuurlijk ben ik niet de enige die Rooney’s magere personages is opgevallen. Een artikel getiteld ‘Why Are All The Characters In Sally Rooney’s Novels So Thin?’ verscheen in september op de website van de Amerikaanse Vogue. ‘Rooney’s female protagonists mope wanly, swoon with hunger, and tremble during sex,’ schrijft Emma Specter in het stuk. ‘While the men respond almost fetishistically to their slight forms and perceived weakness.’
Is het eerlijk dat Specter haar artikel enkel ophangt aan de uitgehongerde vrouwelijke hoofdpersonages in haar boeken? Als je het mij vraagt zou je op de plek van Rooney’s naam ook die van talloze andere schrijvers kunnen zetten. Denk bijvoorbeeld aan My Year of Rest and Relaxation van Ottessa Moshfegh, of, dichter bij huis, Drift van Bregje Hofstede. ‘The Afflicted Women-trope’, noemde schrijver Lesli Jamison het in haar essay Cult of the Literary Sad Woman (2019): ‘a three-part equation between sadness, intensity and profundity.’
Uit pure recalcitrantie heb ik Rooney’s nieuwste boek (nog) niet gekocht. Wat ik wel meenam uit Dublin is Goodlord, van de Britse Ella Frears. Een haarscherp, grappig en heerlijk woedend boek dat qua vorm ergens tussen roman, e-mail en gedicht valt. Het opent met een bericht dat het hoofdpersonage ontvangt van haar makelaar. Of ze even een account aan wil maken bij Goodlord om haar huurcontract te verlengen.
Wat volgt is een even vaak krachtig als kwetsbaar relaas gericht aan de makelaar over onze huidige obsessie met eigenaarschap. En hier kom ik met mezelf in de knoop. Want hoewel het hoofdpersonage in Goodlord wel degelijk anders is dan de horde spookachtige vrouwen waarmee veel andere boeken gevuld zijn, ze is strijdlustig en goed gebekt, worden ook háár grenzen overschreden en heeft ze behoorlijk wat trekjes van The Afflicted Woman.
Toegegeven, het heeft een functie binnen het thema van het boek: het hoofdpersonage woont voor een belachelijk hoog bedrag in een vochtige kelder van een huurbaas die er hoogstwaarschijnlijk warmpjes bij zit. Die hedendaagse vorm van uitbuiting weerspiegelt zich in de relatie die ze met haar lichaam heeft: nergens mag ze vrij en kosteloos ruimte innemen. En toch irriteert het me. Hoe komt het dat de honger naar liefde, een plek in de wereld, succes, wat dan ook, van het vrouwelijke personage zich haast altijd vertaalt in een uitgemergeld lijf? Het lijkt wel alsof we ons enkel in de pijn van een vrouw kunnen inleven als haar eetlust afneemt en haar botten zichtbaar zijn. Waar zijn de lijven die uit hun voegen barsten van verlangen, verdriet, woede of welke andere emotie dan ook?
Als ik thuiskom uit Dublin, kruip ik direct achter mijn laptop. Ik moet over een paar weken de definitieve versie van mijn debuutroman inleveren. Nog voor ik iets over enig ander aspect van mijn boek had bedacht, wist ik één ding zeker: ik wil een dikke vrouw als hoofdpersonage. Een vrouw die net zo hongerig is als al haar pezige leeftijdsgenoten, maar bij wie het striae op haar buik staat van verlangen. Een vrouw die niet steeds verder wegkwijnt, maar juist vecht om onomstootbaar onderdeel te zijn van deze wereld. Hoe onhandig en struikelend dat soms ook gaat. Tijdens het schrijven zingt een zin uit Mona, van Pola Oloixarac, regelmatig door mijn hoofd. Oloixaracs hoofdpersonage, uiteraard een gekwelde, uitgehongerde vrouw, is voor de uitreiking van een grote literaire prijs in Zweden. Over een van de andere schrijvers denkt ze: ‘You’re just an intense fat lady who’s determined to give me a headache.’ Haar wil ik, dacht ik toen ik die zin voor het eerst las: een intense, dikke vrouw. Iemand die fysiek gezien niet anders kan dan ruimte innemen, maar toch nooit echt gezien wordt. Laat staan dat ze in aanmerking komt voor tederheid. Zij moest juist wel zichtbaar zijn en geliefd worden in mijn verhaal, met al haar putjes en kwabben.
In het feedbackdocument dat ik van mijn redacteur heb ontvangen, vraagt ze of ik echt alles uit het verhaal heb gehaald wat erin zat. Of zijn er misschien scènes die ik nog zou willen schrijven, maar misschien niet durf, bijvoorbeeld omdat ze te pijnlijk lijken? Juist die dingen, waar de pijn zit, zou ik wél op moeten schrijven. Bij het lezen van haar woorden voel ik mijn hartslag mijn keel in kruipen. Natuurlijk heb ik mijn best gedaan om mijn hoofdpersonage zo echt en omvangrijk mogelijk in woorden te vatten. Ik heb geprobeerd haar, het liefst nog in dezelfde alinea, tegenstrijdige gedachtes te laten hebben. Soms lief, en soms een kutwijf te laten zijn. Krachtig, iemand die voor anderen opkomt, maar soms ook een zielig hoopje mens is.
Ik wilde haar lijf op de iedere pagina tot leven laten komen. Haar met een zachte hand over haar vetrollen laten strijken, haar laten voelen hoe haar dijen trillen terwijl ze loopt. En ik wilde laten zien hoe ze soms met de ogen van een veroordelende buitenstaander naar de rondingen van haar buik kijkt.
Tegelijk ben ik bang dat ik de taal niet heb om dit verhaal te vertellen. Ondanks dat mijn eigen belevingswereld anders is, ben ik ook jarenlang gevoed met vrouwen die zich niet thuis voelen in hun eigen lijf en een kunstvorm hebben gemaakt van zo min mogelijk ruimte innemen. Ik mis een referentiekader voor een ander soort vrouwelijke hoofdpersonages.
Jaren geleden vertelde iemand mij dat de eerste gedachte die je over iemand, een situatie of ding hebt, een maatschappelijk voorgeprogrammeerde reactie is. Die kan dus behoorlijk seksistisch, racistisch, validistisch, vetfobisch, et cetera, zijn. De gedachte die daarop volgt zou dichter moeten liggen bij hoe je je daadwerkelijk over het onderwerp voelt. In het schrijven probeer ik mijn gedachtes over wat een vrouwelijk personage ‘moet’ zijn zoveel mogelijk onder de loep te nemen. Maar ook ik heb blinde vlekken en glip ongetwijfeld regelmatig zonder het door te hebben in taalgebruik dat niet bij de intense, dikke vrouw hoort, maar bij het gekwelde, hongerige meisje. Tegelijkertijd weet ik ook dat de taal om het soort vrouwelijke personages waar ik naar verlang op de pagina te krijgen niet kan groeien als ik mijn werk krampachtig bij me houd. Het moet de wereld in en andere mensen moeten er iets van gaan vinden. En dus mailde ik een paar dagen geleden mijn manuscript met een totaal ceremonieloze klik op ‘verzenden’ naar de persklaarmaker.
Ik hoop dat mijn boek lezers vindt, zoals elke schrijver dat natuurlijk hoopt. Maar ik probeer mezelf ook steeds opnieuw te vertellen dat het ook al winst is als je mijn boek alleen ergens vluchtig voorbij ziet komen, een dikke vrouw in ondergoed op de cover, en even denkt: oh ja, die vrouw hoort daar ook gewoon thuis. Zelfs als je daarna alleen de nieuwe Rooney mee naar huis neemt.