Daar heb je dat woord weer: waar – een essay door Wytske Versteeg

Hoe bepaal je of iets echt waar is en bestaat er eigenlijk wel zoiets als de waarheid? Wytske Versteeg schreef er een boek over. In Waar: over de kunst van het (niet) weten zoekt ze onder andere naar de relatie tussen verbeelding en waarheid. Ook in fictie lopen we de werkelijkheid regelmatig tegen het lijf. Schrijvers creëeren die fictie toch ook op basis van de werkelijkheid: 'Elk boek is immers opgebouwd uit kleine ervaringen die uitgroeien tot iets anders; iets wat niet is gebeurd, maar wel had kunnen bestaan.'

Tags

Doe het toch maar Waarheid Fictie
Foto: Eline Spek

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Een altijd open oor zijn

Op een zonnige zaterdagmiddag in oktober loop ik met een groepje schrijfstudenten langs een gracht in het centrum van Amsterdam. Ons gedrag verschilt sterk van dat van de toeristen om ons heen. We zwijgen, lopen langzaam, eigenlijk tergend traag: we gaan nergens naartoe. We vertragen onze pas omdat we niet alleen dat willen opmerken wat toch al luidruchtig de aandacht opeist. De enige opdracht is om minder te kijken en beter te luisteren, ons meer bewust te worden van alles wat er is, op dit moment, op deze plek.  Langzaam worden de lagen in het geluid hoorbaar. Ik hoor de stemmen van voorbijgangers, daarna de autobanden op de stenen, dan alle afzonderlijke voetstappen en manieren van lopen, het trippelen van hondenpootjes, ruisend water achter de roosters van een gebouw. Het zachte suizen van de stilte.

Dezelfde oefening had ik onlangs van een van mijn eigen docenten gekregen. Het maakte me meer bewust van mijn eigen waarneming. Gek genoeg zag ik meer, juist doordat ik al mijn aandacht op mijn oren richtte. Plotseling merkte ik allerlei kleine verhalen op die ik anders zou hebben gemist, of althans het begin ervan: de hangmat die iemand achter een raam voor zijn kat had opgehangen, de zwaarlijvige hardloper die zich met elke stap dieper in het asfalt leek te boren, het wachtwoord dat op de achterkant van een laptop geplakt was, zichtbaar voor elke voorbijganger. Maar mijn blik vernauwde zich meteen wanneer ik in de ban raakte van zo'n beginnend verhaal. Plotseling hoorde ik vrijwel niets meer, zag ik alleen nog wat ik zelf had bedacht. Zodra je denkt te weten hoe het verhaal gaat, stop je met kijken. Schrijven beweegt zich voortdurend tussen die twee uitersten. Enerzijds is er het streven om, in de woorden van Elias Canetti, een altijd open oor te zijn, om zonder onderscheid zoveel mogelijk waar te nemen. Anderzijds is er de wil om die waarnemingen vorm te geven, om van dat wat je opmerkt een verhaal te maken. Maar schrijvers zijn daarin niet uniek. Elk mens leeft grotendeels in zijn eigen verbeelding, al hebben we dat meestal niet door. Iedereen is geneigd om voortdurend verhalen te bedenken, om de wereld aan de hand van die verhalen te begrijpen. De vraag is hoe gelaagd die verhalen zijn, hoeveel begrip ze tonen voor de werkelijkheid en beweegredenen van anderen. In onze hoofden veranderen de mensen om ons heen nogal eens in personages en vaak in stereotypes of clichés. Voor mijn boek Waar: over de kunst van het (niet) weten onderzocht ik dat soort processen: hoe we onze eigen wereld maken door sommige informatie toe te laten en andere te negeren, hoe onze noodzakelijkerwijs beperkte waarneming een specifieke vorm geeft aan de werkelijkheid om ons heen. 'Schrijf je dan een encyclopedie?', vroegen mensen als ze hoorden dat ik werkte aan een boek over waarheid. Ze hadden geen ongelijk. Eigenlijk durfde ik het onderwerp van mijn boek niet eens te noemen. Het is zo'n groot woord, waarheid: het gaat eigenlijk over alles.

Ik ben opgeleid in een intellectuele traditie waarin je het woord waarheid nauwelijks kunt uitspreken zonder er met je vingers aanhalingstekens omheen te plaatsen. Je zoekt de tradities waarin je je het meeste thuisvoelt, onthoudt vooral de woorden van anderen die weergeven wat je eigenlijk al dacht. Deze manier van denken paste bij de twijfels die ik als student al had en na een tijdje durfden ook goede bekenden het woord waarheid amper nog te noemen, omdat ik altijd vroeg wiens waarheid ze eigenlijk bedoelden. Want dat was wat ik leerde als politicoloog. Omdat er niet maar één waarheid bestaat, kan macht niet zonder verhalen en het machtigste verhaal is dat wat zonder twijfelen als waarheid wordt gehoord.

Eigenlijk durfde ik het onderwerp van mijn boek niet eens te noemen. Het is zo'n groot woord, waarheid: het gaat eigenlijk over alles.

Dat maakt het de moeite waard om juist dat wat vanzelfsprekend lijkt te wantrouwen, om kritisch te kijken naar de grens tussen dat wat we onder waarheid verstaan en wat we als onzin terzijde schuiven. Ook waarheid zelf wordt immers nog wel eens als personage neergezet: als een kwetsbare vrouw die - altijd door anderen - geweld wordt aangedaan. Gek genoeg blijft de vorm van dat verhaal min of meer hetzelfde, onafhankelijk van wie er aan het woord is. Van complotdenkers tot wetenschappers: ze verwijzen allemaal naar gelukkiger tijden, waarin de waarheid er nog wel toe deed, en ze roepen allemaal op om toch vooral naar hen te luisteren. Maar zoals bij bijna elk verhaal vallen ook hierbij vraagtekens te zetten. Was er ooit echt zo'n gouden tijd waarin de feiten niet betwist werden? Doet die waarheid als kwetsbare vrouw wel voldoende recht aan de complexiteit van het personage? En dan is er de vraag naar de verteller: ben ik bereid om jou te geloven? Hoe weet ik dat je niet liegt?

Wanneer ik een verhaal ter plekke aan een publiek vertel kijk ik in de ogen van de mensen tegenover me. Ik richt mijn aandacht volledig op hen om aan te voelen wat hun stemming is en waar ikzelf eigenlijk ben, op dit moment; om op te merken wat er gebeurt in de meters tussen ons in, die onbestemde ruimte van contact of het gebrek daaraan. Dat maakt van een gesproken verhaal overduidelijk een levend wezen, dat bij elke vertelling van klank en kleur verandert. Maar wanneer ik in mijn eentje aan een boek werk, is het gemakkelijk en vaak zelfs noodzakelijk om te vergeten dat elk boek ook een gesprek is. Eerlijk en kwetsbaar schrijven kan alleen als ik niet steeds denk aan de meningen van toekomstige lezers. In het uiteindelijke boek wordt het verhaal zwart op wit vastgelegd: eenmaal voorbij de drukproeven zullen de zinnen zelf nauwelijks nog veranderen. Maar dat betekent niet dat elke lezer hetzelfde boek leest. De verbeelding van de lezer wordt gestuurd door dat wat ze heeft meegemaakt, zodat een boek steeds anders kan zijn afhankelijk van waar die specifieke lezer zich bevindt, wat er op dat moment waar is.

Daar heb je dat woord weer: waar. En om de een of andere reden heb ik in dit geval helemaal niet de neiging om er aanhalingstekens omheen te plaatsen. All I have is a voice, schreef WH Auden, to undo the folded lie. Hij eindigt zijn gedicht – getiteld September 1, 1939 – met het uitspreken van de hoop dat hij, nu de wereld weerloos, donker en lamgeslagen is, een lichtpuntje kan zijn. Zo geformuleerd klinkt dat arroganter dan Auden het zelf in zijn gedicht weet te zeggen. Je kunt een goed gedicht of een verhaal dat ertoe doet nu eenmaal niet samenvatten zonder iets essentieels te verliezen. Want schrijven is wel degelijk een aanspreekvorm: een gesprek waarin de ander nu nog zwijgt. De schrijver ontmoet haar lezer tijdens het zoeken naar woorden, het polijsten en schrappen van zinnen, in het absoluut serieus nemen van de gezichtsloze onbekende die dit verhaal straks onder ogen krijgt. De afgelopen tijd heb ik een paar mensen horen klagen dat het, nu steeds meer teksten met ChatGPT worden gegenereerd, veel moeilijker is om het onderscheid te maken tussen echte mail en phishing of andere kwaadaardige spam. Machinegegenereerde teksten zijn per definitie onverschillig. Ze zijn het tegenovergestelde van een brief die je met zorg opstelt, voortdurend denkend aan de ander die je hoopt te bereiken. Zo'n brief schrijf en herschrijf je, voortdurend onzeker of je wel alles geeft wat je te bieden hebt. In een paar zinnen schets je de jongen met de uil op zijn arm die je laatst tegenkwam, midden in de stad, maar vangen die woorden wel echt de ervaring die je hoopt te delen? De onverwachte schoonheid van de kleine, majestueuze vogel, het kaarsrechte postuur, de zachte veren, de schok van dat helderwitte gezicht op deze grijze, overvolle plek. Maar ook: neem je niet teveel van haar tijd in beslag met nutteloos wollige formuleringen, zitten je eigen woorden je boodschap niet in de weg? Een goed boek is als zo'n brief. Het is de oprechte belofte dat ik, hoewel ik je niet ken, niet weet wat jij denkt en zelfs je adres niet heb en dus ook geen idee heb of mijn brief ooit aan zal komen, toch mijn uiterste best zal doen om je met mijn woorden te bereiken. Ik steek mijn hand uit naar jou, wie je ook bent, en wacht. In het beste geval geef ik je iets wat jij nog niet kende, of formuleer ik iets wat je misschien al wist, maar waarvoor je zelf nog niet de woorden vond. In de woorden die na al het schrappen overblijven probeer ik contact te leggen met een onbekende, op exact die manier waarop ik het liefst zou willen dat iemand contact legt met mij. Uiteindelijk is begrip iets wat je vast kunt houden. 

Daar heb je dat woord weer: waar.

Vaak wordt verbeelding geassocieerd met zomaar iets verzinnen, maar zelfs de grootste schrijver verzint weinig, bijna niets. Elke verbeelding, ieder verzinsel wordt gedragen door waarneming, door alles wat de schrijver eerder heeft meegemaakt en opgemerkt. Mijn romans zijn bepaald niet autobiografisch, maar toch staan ze altijd dicht bij mijn eigen leven. Elk boek is immers opgebouwd uit kleine ervaringen die uitgroeien tot iets anders; iets wat niet is gebeurd, maar wel had kunnen bestaan. Alle personages zijn mensen die ik misschien ook had kunnen zijn. En soms wordt een verbeelding opeens waar. Lang voor corona schreef ik een roman over een pandemie die Nederland trof en tot mijn verbazing ervoer ik jaren later precies dezelfde scènes die ik ooit verzonnen had. Waarnemen is een ander woord voor zorgdragen en dat is de mooiste belofte van literatuur: niets is onbetekenend. Zelfs het allerkleinste is groot genoeg om te worden gezien en beschreven; om tenminste een poging te doen tot begrijpen. Op die mooie belofte valt in de praktijk het een en ander af te dingen, want geen enkel spreken spreekt vanzelf. Er zijn wel degelijk stemmen die afwezig lijken in de literatuur, die niet worden gehoord en dus niet kunnen spreken. Wanneer ik me daar als schrijver te weinig bewust van ben, loop ik het risico dat die onbekende ander helemaal geen onbekende ander meer is, maar alleen nog maar iemand die toch al heel erg op mij lijkt. Als dat gebeurt, stolt het gesprek, verdwijnt het leven. Elke taal die wordt ingeperkt, of dat nu met geweld gebeurt of vanuit onverschilligheid, zal uiteindelijk sterven. Dan verliezen we niet alleen een manier van spreken, maar ook een manier van kijken. Dat verarmt de werkelijkheid.

Alle personages zijn mensen die ik misschien ook had kunnen zijn.

De socioloog Melvin Pollner muntte het begrip reality disjunctures voor de momenten waarop plotseling alarmerend duidelijk wordt dat we onze gedeelde wereld toch totaal anders waarnemen. In het dagelijks leven hebben we daar oplossingen voor, waarnaar we grijpen zonder erbij na te denken. Als we ons dezelfde gebeurtenis heel anders herinneren, zal ik vermoedelijk zeggen dat het ligt aan jouw geheugen. Als ik iets niet zie dat voor jou overduidelijk is, zeg jij dat ik nodig een bril moet. Door een van beide perspectieven terzijde te schuiven, houden we een eenduidige waarheid in stand. Maar tegelijk met die meerstemmigheid gaat ook de gelaagdheid van ons geluid verloren; de small and silent voice, het zachte suizen van de stilte. Ik schreef hierboven dat de essentie verdwijnt als je een gedicht of verhaal samenvat en wat dan verdwijnt is precies die gelaagdheid, de complexiteit van het gesprek, de zin die je plotseling de hele wereld heel anders doet zien. Want een goede schrijver kan een heel mensenleven vangen in een kort verhaal, kan in een paar pagina's alle tegenstrijdigheden laten doorklinken, alle contrasterende werkelijkheden die tegelijkertijd bestaan. Maar dat kan alleen door de lezer, die onbekende ander, genoeg te respecteren om erop te vertrouwen dat ook zij geen genoegen zal nemen met een eenduidig, gemakkelijk en pasklaar antwoord. Dat ze tussen al die gehaaste anderen haar pas vertraagt, de tijd neemt om te luisteren: naar de stilte tussen de woorden, de zin die niet eindigt met een uitroepteken, naar het boek dat uitmondt in een vraag, zacht zoekend, soms bijna onhoorbaar.