De Flutkatastrofe die vooral Duitsland trof, toen, in juli 2021, was niet de ramp waar mijn roman mee begon, niet datgene wat de personages uit evenwicht bracht. Sterker: het was nog niet eens gebeurd toen ik begon te schrijven. Maar toen het gebeurde, liet ik die realiteit wel inbreken in het verhaal. Robins reis loopt vertraging op omdat de trein om het rampgebied heen moet, en bovendien zet het hem verder aan het denken over hoe de klimaatcrisis zijn kinderwens terugduwt.
Overigens: moest ik de mensen in mijn boek een mondkapje laten dragen in die trein? Moest ik Robin anderhalve meter afstand laten houden van andere passagiers? Het speelde immers – niet expliciet, maar toch goed herleidbaar – in die zomer van 2021, en ík moest die voorzorgsmaatregelen nemen tijdens de reis.
Hier koos ik ervoor de realiteit terzijde te schuiven.
Dat vertel ik erbij om duidelijk te maken dat ik dus kón besluiten een schaduwwereld te bouwen waarin een deel van de echte wereld - in dit geval de coronacrisis - niet bestaat. En omdat ik denk dat elke auteur die een verhaal in het heden laat afspelen ook met zo’n beslissing te maken krijgt als het over de klimaatcrisis gaat. Het hoeft het verhaal niet te zíjn, het hoeft de achterflap niet te halen, maar het bestaat al in bijna alles wat we dagelijks doen. Je kunt je personages bijna geen barbecue laten bijwonen of verre vlucht meer laten nemen zonder jezelf de vraag te stellen of daarop gereflecteerd moet worden – omdat er een lampje aangaat in het hoofd van een deel van je lezers. Je kunt de nabije toekomst niet in of anderzijds science-fiction bedrijven zonder je af te vragen hoe de klimaatcrisis zich op dat moment zal hebben gemanifesteerd.
Dus: bestaat het in de wereld die je zo zorgvuldig uitdenkt en opbouwt? Of bestaat het niet, en wordt het daarmee automatisch een soort escapisme – het bestaat niet, eens kijken wat dát doet met de mensen?
De vroegste doemscenario’s, héél plotseling en héél rampzalig - het The Day After Tomorrow-scenario, zeg maar - hebben we uitgespeeld, vermoed ik. Daar hadden Polak en Buwalda gelijk in. Maar dat komt ook doordat we steeds beter begrijpen wat klimaatverandering is. Het is geen plotselinge vloedgolf. De voorspellingen van wat ons te wachten staat worden specifieker, beter berekend, elk jaar bijgesteld. We maken het al mee, we passen ons al aan, we ervaren ook de aard en de gevolgen van een ongekende energietransitie. We zien de achteruitgang van de natuur. We zien de verlamming bij onze politieke leiders, de opkomst van protestbewegingen, we zien de tekortkomingen van onze democratieën en het kapitalistisch denken nu langetermijnoplossingen op korte termijn pijn gaan doen. We denken erover na.
In díé hedendaagse wereld gaan hedendaagse romans zich afspelen. De afgelopen drie jaar zagen we romans waarin het water weliswaar niet ‘aan kwam klotsen’, maar die zonder het gegeven van klimaatverandering niet hadden bestaan of op z’n minst een heel ander boek geworden waren. Ik denk aan Nirwana van Tommy Wieringa, Overal zit mens van Yves Petry, Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost van Donald Niedekker en Kraaien in het paradijs van Ellen de Bruin. Dat het klimaat verandert, ligt ten grondslag aan het verhaalidee. Het bestaat in deze bedachte werelden en stuurt het leven van de personages, maar het is niet het eerste wat je noemt als je wil uitleggen waar het boek over gaat.
Dat is de huidige verschijningsvorm van klimaatfictie. Het levert psychologische romans op, maatschappijkritische romans, romans die over iets anders gaan maar tegen een decor van de ontwrichting die de klimaatcrisis met zich meebrengt. De laatste twee in het bovenstaande rijtje zijn een historische en een toekomstroman; het is niet eens de huidige, hedendaagse wereld waarin de crisis vat op ons krijgt. Het is een genre dat zich aan het verbreden en vertakken is. Een genre dat veel meer kan doen dan verhalen bieden waarvan je weet ‘hoe het afloopt’.
Tot het genre, denk ik nu, misschien helemaal niet meer bestaat. Omdat het op den duur zo alomtegenwoordig is dat we het niet meer opmerken.
Ik denk aan de speech die David Foster Wallace voor afgestudeerden hield in 2005, en die hij begon met de parabel over een oudere vis die twee jongere visjes passeert en vraagt: ‘Morning, boys. How’s the water?’ En terwijl ze verder zwemmen, vraagt een van die jongere visjes aan de ander: ‘What the hell is water?’
Ik keek goed om me heen, die dag in de zomer van 2021. Door de Unwetterschäden, de stormschade, was het treinverkeer nog verstoord tussen Keulen en Wuppertal. Het station van Solingen, een getroffen stadje in Noordrijn-Westfalen, was niet bereikbaar. Er werd op de website van Deutsche Bahn gewag van gemaakt alsof het over een defecte bovenleiding ging. Voor de ICE betekende het hooguit een half uurtje vertraging. Minder dan een week geleden was het, dat het water kwam, en het leek al bijna weer vergeten, het hoorde al lang genoeg bij deze wereld die we gemaakt hebben.