What the hell is water? – een essay van Peter Zantingh

'Het jammere is dat klimaatromans een ongelooflijk saai genre vormen' schreef Nina Polak al eens. Misschien is dat ook wel zo. Misschien hebben we het Day After Tomorrow-scenario genoeg gezien, weten we nu wel hoe het afloopt in romans die dat scenario volgen. Verhalen waarin het water komt, de vloedgolf, die ene grote ramp. Peter Zantingh, auteur van Tussentijd (2022), voorspelt een verschuiving in het domein van de klimaatfictie. Want net als in onze echte wereld manifesteert de klimaatcrisis zich niet alleen maar in die grote rampen, maar juist ook in het sluimerende alledaagse.

Tags

Essay Klimaatfictie
Een illustratie van een man die bovenop een internationale trein zit te werken op zijn laptop. Het land is overstroomd, de trein staat half onder water.
Beeld: Raymond Teitsma

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Op woensdag 21 juli 2021 liep ik mijn boek binnen. Dat wil zeggen: ik kwam aan op het station van Ehingen, een klein stadje in Zuid-Duitsland. Hier had ik enkele weken eerder, tijdens het schrijven van de eerste versie van wat Tussentijds zou worden, de sleutelscène van mijn boek laten plaatsvinden. Robin zoekt er Tess op, zijn vriendin, een illustrator van prentenboeken die er eerder al naartoe is gereisd voor haar werk. Zij weet niet dat hij halsoverkop naar haar onderweg is. Hij vindt haar, uiteindelijk, en in dit stadje ontknoopt het verhaal zich.

Ik had in die eerste versie geschreven dat het voor hem bij aankomst voelt ‘alsof hij ieder moment aangesproken kan worden door iemand die hier de regie heeft en hem kwalijk neemt dat hij de verkeerde werkelijkheid is binnengelopen’. Zo voelde het daadwerkelijk een beetje, voor mezelf. Ik herkende de plekken die ik had opgezocht met Google Street View. De Bahnhofstraße liep iets omhoog, merkte ik. Ik stak een bruggetje over dat ik al kende uit de virtuele wandeling. Ik zag de boekwinkel, het plein - de plekken waar ik dingen had laten gebeuren.

In de trein had ik aantekeningen gemaakt van de taferelen en details die mijn hoofdpersoon zou kunnen opmerken. De dingen die er leven in konden blazen en die ik niet zomaar, in mijn schrijfkamer, had kunnen verzinnen. Het hartvormige, sprits-achtige koekje dat iemand van Deutsche Bahn kwam uitdelen. Dat je oren dichtgaan in een tunnel, alsof er een luikje voor je trommelvlies dichtvalt. De tekst ‘Deutschlands schnellster Klimaschützer’ - de ‘snelste klimaatbeschermer van Duitsland’ - levensgroot op de zijkant van de ICE. De trein van Bwegt, een kleine vervoerder in deelstaat Baden-Württemberg, die me het laatste stukje vanuit Ulm zou brengen en die als een stationair draaiende vrachtwagen stond te brommen langs het perron.

En de editie van Bild die in de trein lag, met een voorpagina over de overstromingen die een week eerder delen van Nederland, België en Duitsland hadden getroffen. Rivieren waren buiten de oevers getreden, dijken en bruggen weggeslagen. Kelders liepen onder, straten stonden blank. Mensen werden opgedragen hun stad of dorp te verlaten, te vluchten, naar familie misschien. Kon dat niet, dan moesten ze in elk geval naar een hogere verdieping van hun huis. Degenen die te laat waren, werden meegesleurd door het water. Auto’s ook, bomen, straatstenen, etalagepoppen, dozen met kerstversiering.

Ik denk dat deze kijk op wat ‘klimaatfictie’ is, achterhaald is. Dat we inmiddels verder zijn.

Voor het schrijven van een ‘klimaatroman’ voelt Nina Polak weinig, zei ze onlangs in De Groene Amsterdammer. Het was in een dubbelinterview, de ander was Peter Buwalda. ‘Het jammere is dat klimaatromans [...] een ongelooflijk saai genre vormen’, zei Polak. ‘Je weet hoe het afloopt.’

Buwalda zei: ‘Met het water. Dat komt aanklotsen.’

Ik denk dat deze auteurs in zekere zin gelijk hebben. De kwalificatie ‘ongelooflijk saai’ laat ik aan Polak, maar inderdaad: we hebben de afgelopen jaren een rijtje Nederlandse klimaatromans gezien waarin het onderwerp werd omgezet tot die ene grote ramp. De vloedgolf. De opwarming van de aarde heeft allerlei gevolgen, en de meeste begrijpen we nog niet eens goed, maar dit is wat Nederlanders, vanwege de geschiedenis en het leven onder de zeespiegel, het gemakkelijkst vrezen. Het water komt, in onder meer Weerwater van Renate Dorrestein, Zee nu van Eva Meijer, Kli-fi van Adriaan van Dis, Karina of de ondergang van Nederland van Wouter Godijn en Noodweer van Marijke Schermer - al dan niet expliciet gelinkt aan het onderwerp klimaatverandering.

Maar ik denk ook dat deze kijk op wat ‘klimaatfictie’ is, achterhaald is. Dat we inmiddels verder zijn.

Je kunt de nabije toekomst niet in of anderzijds sciencefiction bedrijven zonder je af te vragen hoe de klimaatcrisis zich op dat moment zal hebben gemanifesteerd.

De Flutkatastrofe die vooral Duitsland trof, toen, in juli 2021, was niet de ramp waar mijn roman mee begon, niet datgene wat de personages uit evenwicht bracht. Sterker: het was nog niet eens gebeurd toen ik begon te schrijven. Maar toen het gebeurde, liet ik die realiteit wel inbreken in het verhaal. Robins reis loopt vertraging op omdat de trein om het rampgebied heen moet, en bovendien zet het hem verder aan het denken over hoe de klimaatcrisis zijn kinderwens terugduwt.

Overigens: moest ik de mensen in mijn boek een mondkapje laten dragen in die trein? Moest ik Robin anderhalve meter afstand laten houden van andere passagiers? Het speelde immers – niet expliciet, maar toch goed herleidbaar – in die zomer van 2021, en ík moest die voorzorgsmaatregelen nemen tijdens de reis.

Hier koos ik ervoor de realiteit terzijde te schuiven.

Dat vertel ik erbij om duidelijk te maken dat ik dus kón besluiten een schaduwwereld te bouwen waarin een deel van de echte wereld - in dit geval de coronacrisis - niet bestaat. En omdat ik denk dat elke auteur die een verhaal in het heden laat afspelen ook met zo’n beslissing te maken krijgt als het over de klimaatcrisis gaat. Het hoeft het verhaal niet te zíjn, het hoeft de achterflap niet te halen, maar het bestaat al in bijna alles wat we dagelijks doen. Je kunt je personages bijna geen barbecue laten bijwonen of verre vlucht meer laten nemen zonder jezelf de vraag te stellen of daarop gereflecteerd moet worden – omdat er een lampje aangaat in het hoofd van een deel van je lezers. Je kunt de nabije toekomst niet in of anderzijds science-fiction bedrijven zonder je af te vragen hoe de klimaatcrisis zich op dat moment zal hebben gemanifesteerd.

Dus: bestaat het in de wereld die je zo zorgvuldig uitdenkt en opbouwt? Of bestaat het niet, en wordt het daarmee automatisch een soort escapisme – het bestaat niet, eens kijken wat dát doet met de mensen?

De vroegste doemscenario’s, héél plotseling en héél rampzalig - het The Day After Tomorrow-scenario, zeg maar - hebben we uitgespeeld, vermoed ik. Daar hadden Polak en Buwalda gelijk in. Maar dat komt ook doordat we steeds beter begrijpen wat klimaatverandering is. Het is geen plotselinge vloedgolf. De voorspellingen van wat ons te wachten staat worden specifieker, beter berekend, elk jaar bijgesteld. We maken het al mee, we passen ons al aan, we ervaren ook de aard en de gevolgen van een ongekende energietransitie. We zien de achteruitgang van de natuur. We zien de verlamming bij onze politieke leiders, de opkomst van protestbewegingen, we zien de tekortkomingen van onze democratieën en het kapitalistisch denken nu langetermijnoplossingen op korte termijn pijn gaan doen. We denken erover na.

In díé hedendaagse wereld gaan hedendaagse romans zich afspelen. De afgelopen drie jaar zagen we romans waarin het water weliswaar niet ‘aan kwam klotsen’, maar die zonder het gegeven van klimaatverandering niet hadden bestaan of op z’n minst een heel ander boek geworden waren. Ik denk aan Nirwana van Tommy Wieringa, Overal zit mens van Yves Petry, Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost van Donald Niedekker en Kraaien in het paradijs van Ellen de Bruin. Dat het klimaat verandert, ligt ten grondslag aan het verhaalidee. Het bestaat in deze bedachte werelden en stuurt het leven van de personages, maar het is niet het eerste wat je noemt als je wil uitleggen waar het boek over gaat.

Dat is de huidige verschijningsvorm van klimaatfictie. Het levert psychologische romans op, maatschappijkritische romans, romans die over iets anders gaan maar tegen een decor van de ontwrichting die de klimaatcrisis met zich meebrengt. De laatste twee in het bovenstaande rijtje zijn een historische en een toekomstroman; het is niet eens de huidige, hedendaagse wereld waarin de crisis vat op ons krijgt. Het is een genre dat zich aan het verbreden en vertakken is. Een genre dat veel meer kan doen dan verhalen bieden waarvan je weet ‘hoe het afloopt’.

Tot het genre, denk ik nu, misschien helemaal niet meer bestaat. Omdat het op den duur zo alomtegenwoordig is dat we het niet meer opmerken.

Ik denk aan de speech die David Foster Wallace voor afgestudeerden hield in 2005, en die hij begon met de parabel over een oudere vis die twee jongere visjes passeert en vraagt: ‘Morning, boys. How’s the water?’ En terwijl ze verder zwemmen, vraagt een van die jongere visjes aan de ander: ‘What the hell is water?’

Ik keek goed om me heen, die dag in de zomer van 2021. Door de Unwetterschäden, de stormschade, was het treinverkeer nog verstoord tussen Keulen en Wuppertal. Het station van Solingen, een getroffen stadje in Noordrijn-Westfalen, was niet bereikbaar. Er werd op de website van Deutsche Bahn gewag van gemaakt alsof het over een defecte bovenleiding ging. Voor de ICE betekende het hooguit een half uurtje vertraging. Minder dan een week geleden was het, dat het water kwam, en het leek al bijna weer vergeten, het hoorde al lang genoeg bij deze wereld die we gemaakt hebben.

Over de auteur