Daarnaast schreef hij over de manier waarop de overheid, de wetenschap en de kerk de gewone man klein wilden houden. Hij sprak door heel het land en reisde rond met een zelfgeproduceerde bioscoopfilm. Wanneer het maar kon, stuurde hij een bericht uit aan de media, of belegde zelfs een persconferentie.
Voor ik een roman kan produceren, moet ik de journalist in mij aan de slag zetten. Het eerste jaar dat ik met De straaljager bezig was zat ik vooral in archieven, waar ik dingen vond die vooral nieuwe vragen opriepen waarvoor ik naar andere archieven moest. Ondertussen probeerde ik uit te vogelen of er nog nazaten van mijn hoofdpersoon te vinden waren, liefst mensen die hem ook echt meegemaakt hadden. Daarbij hielp het niet dat hij Mieremet heette. De eerste duizenden hits in elke zoekmachine leiden als je die naam intikt naar de bekende misdadiger John Mieremet. Ook in sociale media blijken hij en zijn eveneens schimmige afstammelingen verrassend veel fans te hebben.
Áls ik eens een Mieremet wist te verleiden tot een antwoord luidde dat vaak ‘ik wil niet met John Mieremet geassocieerd worden’ óf ‘kun jij uitzoeken of ik familie van John Mieremet ben?’ Uiteindelijk ben ik de stambomen van de beide heren, Jan en John, terug gaan volgen en bleken de wegen al ergens rond 1720 gescheiden te zijn. Dat was dan tenminste iets, al had ik er voor mijn boek niks aan.
Een zijdelings crimineel linkje vond ik trouwens wel. Mijn wichelroedeloper haalde in 1961 voor de zoveelste keer de krant. Dit keer omdat er een kluis uit zijn woning was gestolen met onder meer de bouwtekeningen van zijn aardstralenkastjes erin. Deze gebeurtenis reikte me een moment aan waarop mijn hoofdpersoon zijn leven en werk onder de loep kon (misschien wel: moest) nemen. De af en toe opduikende twijfel of ik zonder sprekende bronnen tot een boek zou kunnen komen zakte weg en zoals dat gaat, vond ik ze toen ineens vanzelf.
Nu ja, niet vanzelf. Via een heleboel omwegen wist ik kinderen op te duikelen van enkele van Mieremets medewerkers. Een ervan bleek óók zijn achterkleindochter. ‘Bel me maar!’ mailde ze. Het was inmiddels februari 2024 en ik had nog vrijwel niets geschreven. Van wie had ik toestemming nodig? Niet van mijn redacteur. Die vond al mijn research heerlijk, berichtte hij, maar wilde onderhand ook weten wanneer hij ‘iets kon lezen’. Nadat ik eenmaal bij de eerste nazaten langs was geweest, waarop al er al snel meer volgden, want voor het eerst in tijden hadden ze onderling weer contact, bleek dat ik ook hun zegen had.
Ik was zelf nog de enige die het mij moest toestaan te gaan schrijven. Zonder een proefschrift te gaan maken moest ik het gevoel krijgen dat, áls er ooit iemand moest promoveren op dit onderwerp, ik met afstand de meest geëigende persoon was. Of, zoals ik mijn redacteur appte: ‘Ik moet eerst alles weten om het vervolgens niet te gebruiken.’
Alles weten bestaat natuurlijk niet. Sterker nog, dat is deels waar De straaljager over gaat: de heen en weer schuivende grens tussen vermoedens en zekerheden, en dat zij die aan die scheiding willen morrelen woorden als ‘natuurlijk’ gebruiken.
De tekst gaat verder onder de slider