In een ander wonen
Een fragment uit Borsten en Eitjes (2022), het eerste boek dat ik ontdekte van de Japanse schrijver en dichter Mieko Kawakami. Na het lezen ervan staarde ik wat beduusd voor me uit. Bijna boos op Kawakami dat ik maar in vijfhonderd pagina’s in het leven van hoofdpersonage Natsuko had mogen duiken. De schrijver benoemt met een welkome scherpte waar vrouwen als Natsuko tegenaanlopen, zoals de benauwde, maatschappelijke schoonheidsidealen, maar ook het verhouden tot de schoonheidsbeelden van andere vrouwelijke familieleden en bij hen geen zusterschap voelen om je tegen die schoonheidsidealen te verzetten. Dit doet Kawakami met een groot gevoel voor detail.
Natsuko straalt een ongefilterde eenzaamheid uit, iets wat ik in mijn omgang met mensen zelden tegenkom. Ondanks dat Natsuko’s bron van eenzaamheid niet bestaat uit het verdriet dat ik heb gekend in het leven, raakte het me dat ik in de lange gedachtestromen van het personage herkenning vond. In deze roman werd voor mij duidelijk hoe Kawakami zelf op dingen reflecteert: door middel van taal en met compassie voor mensen op wie de maatschappij niet is ingericht. Kortom, mensen die buiten de norm vallen.
Toch doet het lezen van Kawakami’s boeken me ook afvragen of mensen wel van zo dichtbij willen worden beschouwd? En welke functie het onder het vergrootglas leggen van de personages dient.
Kawakami voelt zich als schrijver genoodzaakt te schrijven over de uitersten van goed en kwaad. In een interview met BOMB-magazine zegt ze:
‘Als mens zijn we eigenlijk allemaal “zwak” en “alleen”, of we nu aan maatschappelijke normen voldoen of niet,’ zegt Kawakami in een interview met NRC. In Borsten en Eitjes staat een dertigjarige centraal die in de knoop zit met haar identiteit, single is en een kinderwens heeft. In dit verhaal worden ook personages opgevoerd die laag aan de sociaaleconomische ladder bungelen. Zo opent Kawakami haar roman met: ‘Als je wilt weten hoe arm iemand vroeger was, vraag dan simpelweg naar het aantal ramen in het huis waarin diegene is opgegroeid.’
Ondanks dat we volgens Kawakami allen zwak en alleenig zijn, impliceert dat voor mij niet dat we graag willen dat juist die twee aspecten van ons mens-zijn worden geaccentueerd. Als je het hoofdpersonage uit voorgenoemd boek zou vragen of ze het fantastisch vindt dat Kawakami haar verhaal – of althans, een deel ervan – zo uitlicht, betwijfel ik of ze enthousiast zou reageren. Tuurlijk, we willen allemaal erkend worden, door een ouder op wie je onvoorwaardelijk kunt leunen, een vriend die je troost of met je viert. Maar altijd in het licht staan? Ik vind het al vervelend het idee te hebben dat ik word bekeken als ik ’s zomers langs een vol terras loop. Schaamte bij de gedachte dat mijn gulp openstaat, zelfs wanneer ik een rok aan heb.
Zulke schaamte voel ik niet wanneer ik in de spotlights op het podium sta. Maar die situatie is anders, want dan zijn de regels heel duidelijk: ik sta er met de taak poëzie voor te dragen. Ik kan me prima voorstellen dat je de in één keer correct ingevulde pagina’s in je sudokuboekje zonder uitgegumde potloodstrepen aan anderen wil tonen. Maar de bladzijdes waar je nog moest oefenen om je sudoku-reflexen op te warmen? Die scheur je er liever uit. En dit is nog een voorbeeld van iets waarin je met wat oefening kunt groeien, maar hoe zit het met eigenschappen, menselijke gedragingen of situaties die in principe onveranderlijk zijn? Ik wil zeggen: een neus die je te groot vindt, ik wil zeggen borsten die je te klein en haar dat je te dun vindt (Al zou je kunnen zeggen dat in de huidige maatschappij redelijk makkelijk te veranderen is: een nieuwe neus is al voor een relatief klein prijsje binnen handbereik). Of: leven in een huis met weinig ramen (In principe heb je Nederland ook mogelijkheden om aan armoede te ontsnappen, al vraag ik me vaak af of deze mogelijkheden niet eigenlijk pseudokansen zijn.), zodra je het schoolgebouw binnenstapt uitgejoeld worden. Velen willen niet dat anderen deze kenmerken of situaties opmerken, laat staan dat iemand erover zou schrijven. Dat niet iedereen gelukkig gaat zijn met het besproken leed in Kawakami’s boeken, beseft de schrijver zelf ook maar al te goed. Maar ze is stellig in haar keuze wel over de randen van de maatschappij te schrijven. Kawakami zegt in een interview met Tokion Magazine: ‘Het zou fijn zijn als er een manier was waarop niemand gekwetst zou worden, maar het is moeilijk om met deze kwestie om te gaan vanuit het perspectief “ik ga iedereen gelukkig maken.” Je kunt niet tot één juist antwoord komen, dus ik geloof dat ik alleen maar kan onderzoeken en overwegen wat ik kan doen, wetende dat ik onvermijdelijk iemand pijn zal doen.’
Als lezer en als persoon die behoorlijk nieuwsgierig van aard is, ben ik Kawakami dankbaar voor deze stellingname en de daaruit volgende inkijkjes die zij geeft in haar boeken. Ik vind het schitterend uitvoerig kennis te maken met een (deel) van iemands levensverhaal en iemands manier van denken. Naast de inhoud van Kawakami’s inkijkjes, spreekt vooral de wijze waarop ze deze uiteenzet me aan. In haar werk legt de schrijver verschillende perspectieven op tafel, zonder daarbij te stellen dat het ene beter is dan het andere. Bij Kawakami is geen sprake van voyeuristisch gedrag of trauma-toerisme. Met compassie benadert ze de complexe levens van personages en toont ze hen zo gelaagd en volledig mogelijk als kan tussen twee kaften. In Het Gele Huis (2024) brengt de moeder van hoofdpersonage Hana haar dagen vooral dronken en afwezig door. Wanneer ze in de oudere vrouw Kimiko een vriendin vindt die regelmatig over de vloer komt realiseert Hana zich ‘dat allerlei plekken in huis een stuk netter waren sinds Kimiko er was. Niet dat er iets wezenlijks was veranderd, maar Kimiko veegde de gang aan, vouwde de droge was op, waste het gebruikte servies meteen af en zette het terug in de kast, waardoor [Hana] de laatste tijd constant het idee had dat het huis er nu op een hoop plekken lichter uitzag’.
Dat wat Kawakami op het papier doet, gun ik ons allen meer in ons alledaagse leven. Tegenwoordig lopen we met onze vooroordelen uitgedrukt op onze voorhoofden, onze vaststaande meningen op de puntjes van onze tongen en sluiten we onze ogen graag voor de ander, beseffen we niet eens dat wij diep van binnen altijd ook de ander zijn. Dat Kawakami in haar teksten levens, gevoelens en verhoudingen zo precies kan uitschrijven, doet mij geloven dat ze in staat is met een consciëntieus en geduldige blik de wereld, haar medemens te benaderen. Zowel in de tijd die ze aan het observeren zelf besteedt, als het zo objectief mogelijk openstaan voor wat ze aanschouwt en het erover schrijven.
Ongeacht hoe de dingen bij mij binnenkomen, vind ik het vooral belangrijk dat mijn ogen geopend blijven. Kawakami’s werken lezen herinnert mij eraan met nieuwsgierigheid de wereld tegemoet te treden en daarbij aandacht te hebben voor de kleinste elementen. Zo probeer ik ook in mijn poëzie juist de subtiele momenten te vatten, bijvoorbeeld door een verhaal te bedenken bij waarom een twintiger in metro niet bereid is op te staan voor een oma: is hij teveel in zijn snapchat verzonken? Of voelt hij zich niet gezien in de wereld waardoor hij op een dag besloot ook anderen niet meer te zien? Daarmee wil ik het gedrag van de jongere niet goedpraten, maar geef ik hem wel zijn gelaagdheid en daarmee zijn menselijkheid terug. De ander erkennen als mens, maakt de persoon gelijkwaardig aan jezelf waardoor je elkaar met openheid tegemoet kan treden.