‘Is dát literatuur?’
Over (elkaar) leren schrijven
M schuift ongemakkelijk op zijn stoel. ‘Gaat het?’ vraag ik. ‘Ik twijfel of ik door moet gaan,’ zegt hij. ‘Het niveau is nogal hoog. Ik weet niet of ik wel mee kan komen.’ Waarop W, die schuin tegenover hem zit en al veel langer actief is in de schrijfgroep, zegt: ‘Maak je niet druk. Dat hebben we allemaal in het begin; zenuwachtig en geïmponeerd door het werk van de anderen. Maar het gaat niet om goed of fout; het gaat erom wat jij wilt uitdrukken. Schrijf gewoon, voel je vrij, dan komt het vanzelf goed.’ Twee weken later schrijft M een ontroerend verhaal over de liefde voor zijn eerste eigen vrachtwagen, maar eigenlijk is het een ode aan zijn vader. Zie je nou wel? lijkt de groep collectief te willen zeggen. Okay, misschien hier en daar wat inkorten, maar het is geslaagd en je hebt duidelijk een eigen stem. M glundert. ‘Weet je al wat het thema is voor de volgende keer?’
De schrijfgroep komt iedere twee weken op vrijdag bij elkaar in het kleine onderwijslokaal van de gevangenis, met uitzicht op de luchtplaats. De deelnemers zitten lange of middellange straffen uit, maar op die vrijdagmiddagen is iedereen (aspirant)schrijver of - dichter, géén gedetineerde, net zoals in ieder andere schrijfgroep in een willekeurige setting, zeg een kunstacademie of bibliotheek.
Hoe vanzelfsprekend dit ook mag klinken, in een gevangenis is dit een unicum. Want wie in Nederland of waar dan ook gevangen zit, wordt door de samenleving uitgesloten en 24/7 geconfronteerd met eerder gemaakte fouten, tekortkomingen en falen in een repressief en prikkelarm systeem dat vooral gericht is op handhaving en veiligheid. ‘Detentieschade,’ is de wetenschappelijke term voor emotioneel en cognitief afstompen in detentie. De gevangenis is de instantie waar we als samenleving het ‘kwaad’ wegstoppen en buiten onszelf plaatsen. Dat impliceert straf, uitsluiting, controle, wantrouwen. Ongelijkwaardigheid. ‘Wij’ en ‘zij’.
Gek genoeg maakt dit de gevangenis tot de ultieme plek om literatuur ‘te bedrijven’, te (leren) schrijven en lezen. En omdat de gevangenis een metafoor is voor de samenleving als geheel, waar gelijkwaardigheid óók niet echt de norm is, en je etnische achtergrond en/of sociaal-maatschappelijke klasse bepalend kunnen zijn voor je maatschappelijke succes of falen, leert de ervaring van de schrijvers in detentie en de schrijfgroep ons iets over de intrinsieke en unieke waarde van literatuur, die we in onze neoliberale obsessie met succes, competitie en ‘de markt’, bijna zouden vergeten, namelijk de potentieel bevrijdende of ‘subversieve’ kracht ervan.
Ik herinner me dat ik een gedicht voorlas van de Zuid-Afrikaanse dichter Ronelda S. Kamfer. Probeer maar eens, heet het. Het is een dreunend gedicht waarin Kamfer opsomt hoe het is om groot te worden op de Kaapse Vlakten. ‘Probeer maar eens geboren te worden en je moeder/ en je vader kunnen je naam niet eens schrijven.’ Regel na regel somt ze tegenslag op. Van aanranding door een oom tot vernedering door een witte schooljuffrouw tot armoede geweld et cetera. ‘Probeer je dat ene moment te herinneren/ waarop je besefte/ ik heb het overleefd.’ En dan komt het: ‘en dan grijp je dat moment/ en zet er een streep onder/ smijt het in het eerste witte gezicht dat je ziet/ want jouw overleving is de zoveelste suprematische/ uitvinding je hebt geen fuck overleefd/ je bestaat in de echte wereld.’
Het bleef even stil in de groep. J zette grote ogen op. ‘Is dit óók literatuur?’ Ik vertelde dat Kamfer geldt als een vooraanstaand dichter in Zuid-Afrika én Nederland. Zijn gezicht, en trouwens ook dat van R en M, ontspande en zijn ogen begonnen te glanzen. Het leek een soort epifanie voor hem, die, net als veel andere schrijvers in detentie trouwens, tot dan toe had aangenomen dat ‘literatuur niet voor ons was, maar voor de elite,’ terwijl hij in zijn cel en in de schrijfgroep al jaren spoken word schreef; die middag een Brief aan mijn 15-jarige ik. ‘Jij voelt je nu waarschijnlijk net Peter Pan, omdat je letterlijk in je jeugd gevangen zit/ (…) maar in de stilte ben ‘ik’ de stem die jou begrijpt.’
Kamfers compromisloze poëzie herinnerde ons eraan dat literatuur een vrijplaats is en geen regels kent, of het zou de regel moeten zijn dat ‘alles’ zich leent voor literatuur, maar dan ook alles, dus ook de dingen, misschien wel juist de dingen waarvoor je je schaamt. Zoals Antjie Krog, ooit Kamfers mentor, ooit dichtte over tampons verwisselen in een smerige wc in een township of over opvliegers of haar schuldgevoel als een witte Zuid-Afrikaan.
Juist in een omgeving waar alles draait om rigide regels, om schuld en boete, goed en kwaad, zwart en wit, mannelijkheid en vrouwelijkheid, moedigt literatuur aan de nuance en complexiteit van het bestaan te onderzoeken. Literatuur bevraagt juist dit soort kunstmatige tegenstellingen; anders zou het geen literatuur zijn. En literatuur oordeelt niet, maar onderzoekt. Literaire taal is ambigue taal. Vandaar dat literatuur zich zo goed leent om de duistere gebieden in onszelf (en de ander) te verkennen. Niet voor niets zijn de meest intieme, persoonlijke, schaamtevolle, lelijke ervaringen en gevoelens, vaak ook de meest universele. Waar gaat literatuur anders over dan: hoe te zijn en hoe te leven? Liefde, schuld, ouderschap, jaloezie, misbruik, zelfhaat, verraad, schaamte, misogynie, God, seksualiteit, vaders, moeders, politiek, dood, geweld, rouw, verlangen, racisme, armoede, weemoed, moed, oorlog, lijden, geluk, haat, pijn, hartstocht, verzet et cetera. De voorraad stemmen, stijlen en verhalen uit de wereldliteratuur waaruit geput kan worden ter inspiratie én identificatie is schier eindeloos.
Schrijven is reflecteren, op zoek zijn naar iets zonder precies te weten waarnaar. Dat geldt voor alle schrijvers, binnen en buiten, professioneel en amateur. Door de dingen heen kijken, noem ik literair schrijven wel eens. Hella Haasse zag schrijvers als ‘onder woorden brengers’. Woorden vinden voor wat niet of lastig te zeggen is. Of onuitspreekbaar, zoals sommige delicten. M schreef zes jaar lang schitterende teksten over ‘zijn daad’ (en de consequenties ervan), zonder die ook maar één keer te benoemen. ‘Ik heb het allemaal gebroken voor het er was.’ En ieder gedicht of prozafragment was herkenbaar, ook voor mensen buiten de gevangenis.
Dat dit schrijven in een groep gebeurt (de meesten schrijven alleen tijdens de workshop) is essentieel. Als gevestigd auteur ben ik vooral inspirator en deel ik mijn kennis en ervaring. Menigeen ontdekt in de groep voor het eerst zijn talent, mede dankzij de kritiek en aanmoediging van de anderen. En de stukken zijn niet zelden een breekijzer om gesprekken te voeren die anders niet gevoerd zouden worden, over ouderschap en detentie bijvoorbeeld, of over schaamte, liefde, woede om maar eens wat te noemen, want je kwetsbaar tonen in een macho-omgeving is nu eenmaal ingewikkeld. Dat nodigt uit verder te schrijven, of te herschrijven, te verdiepen. Door dit organische proces gaat het individuele niveau van iedere deelnemer, ongeacht vooropleiding of achtergrond, automatisch omhoog. Taalachterstand (door bijvoorbeeld een migratieachtergrond of gebrekkige scholing) wordt ‘gebruikt’ om ‘nieuwe taal’ te vinden voor wat je wilt zeggen. Juist de poëzie leent zich daar bij uitstek voor. ‘Het is de ideale plek voor een zittend beroep. Hier groeien schrijvers, mensen zijn van papier.’ (B.)
Als begeleider ben ik (hopelijk) een betere schrijver geworden. Door de samenwerking leerde en leer ik andere perspectieven diepgaand kennen. En ik heb meer oog voor de urgentie van literatuur, die verstopt zit in het onbenoembare ‘iets’ tussen de woorden en zinnen, en ons zo een glimp laat opvangen van het onbevattelijke, en wat het betekent mens te zijn, jezelf of een ander.
Het is ons eigen om permanent te zoeken naar wie of wat we zijn; betekenis te willen geven aan ons bestaan, én aan onszelf. We willen onszelf leren kennen én manifesteren; maar deze individuele zoektocht vindt altijd plaats in relatie tot anderen en de omgeving en sociale en politieke context waarin we leven; natuur; stad; klimaat et cetera. Ik denk dat we onszelf ten diepste niet helemaal kunnen kennen, en daarom verhalen, fictie, nodig hebben waarin we onszelf herkennen of die ons bewust maken van wat we niet konden of wilden zien. Wie we zijn, of beter gezegd, hoe we onszelf zien, wordt grotendeels bepaald door hoe we andere mensen waarnemen en andersom, door het beeld dat anderen van ons hebben.
Literatuur is geen luxe, of een hobby, of ‘hogere’ kunstvorm, maar essentieel en voor dagelijks gebruik. ‘Om te kan asem haal,’ zei Antjie Krog een aantal jaren terug tijdens een uitwisseling tussen lokale en internationale schrijvers in een bibliotheek in het township Atlantis bij Kaapstad. Of, zoals F zegt in zijn gedicht Leefregels: ‘De tijd passeert niet en het is moeilijk wijzer worden/ Kijkend naar mijn handen waar sporen zijn ontstaan/ blijkt mijn gewaande stilstand van vergankelijke aard/ Ondanks dit voldongen feit, evenzo mijn kloppend hart/ blijf ik ervoor waken niet te verdwijnen.’
We hebben literatuur nodig om te (over)leven.
Gevangenispost
De citaten uit de gedichten van schrijvers in detentie komen uit de bundel Gevangenispost, 10 schrijvers van binnen ontmoeten 10 schrijvers van buiten. (De Geus, 2022)
Meer informatieChinatown
De citaten uit de gedichten van Ronelda S. Kamfer komen uit de bundel Chinatown (Podium, 2021)
Meer informatie