Klawa – een verhaal over acceptatie en teleurstelling van Lisa Weeda

"Het is elke avond alsof mijn familieleden bij ons in de slaapkamer staan, naar ons kijken. Ik beeld me in dat ze naar elkaar toebuigen en met elkaar praten: ‘Ja, zo anders is het niet hè, zo anders ziet het er niet uit, het zijn gewoon twee mensen, maar toch."

Lisa Weeda schreef voor ILFU dit verhaal over de verlammende werking van een situatie waarin familieleden van wie je houdt je niet accepteren voor wie je bent, en welke invloed de oorlog daar dan weer op heeft.

Opslaan

Tags

Oekraïne fictie LGBTQ+
Foto Evie S via unsplash

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Klawa

2014

Tijdens het diner voor de negentigste verjaardag van mijn Oekraïense oma Aleksandra slaat mijn oudtante Klawa met haar vuist op tafel. Ze heeft geen honger meer, zegt ze. Ze wil alles uitspugen in het toilet. Ze heeft net van mijn moeder heeft gehoord dat ik, haar nichtje, de kleindochter van haar zus, een relatie met een meisje heb. Ze is misselijk: het meisje dat ze op heeft zien groeien, dat ze altijd stevig in haar armen houdt bij het weerzien, dat ze omarmt, op haar wangen kust, zal nooit met een man thuis komen. Ze schuift haar stoel naar achteren en roept in het Russisch tegen mijn moeder dat ze echt geen trek meer heeft. Ze schopt heisa, zoals alleen een Oekraïense vrouw heisa kan schoppen: met veel uithalen, stem verheffen, een verbeten gezicht en veel pazjalsta’s - lees: ‘aaaaalsjeblieft zeg!’. 

Mijn oma probeert de pazjalsta’s en de misselijkheid te sussen vanaf het hoofd van de tafel, op haar eigen, inmiddels Nederlands geworden manier. Tot mijn moeder opstaat: ze leunt over de tafel richting mijn oudtante, die nog altijd niet echt weggelopen is (want wat moet je dan, waar moet je heen, je bent niet thuis, je bent in het land waar je zus nu al bijna tachtig jaar woont). 

‘Je hebt te accepteren dat het zo is,’ zegt mijn moeder. Ze priemt haar vinger in de tafel. ‘Er is niets mis met mijn dochter. Als je misselijk bent, ga je van tafel en kom je niet meer terug. Ik zou je aanraden toch te blijven zitten en te eten. Je bent te gast bij ons, in ons land.’

Ik ben niet bij dit diner. De volgende ochtend, aan de telefoon, vertelt mijn moeder me hoe het etentje verlopen is. Ik kan me het me zo inbeelden, ik ken de dramatische bewegingen van mijn oudtante Klawa, hoe ze nadruk legt op al haar woorden wanneer ze boos is, hoe ze met haar ogen kan draaien en teleurgesteld kan kijken. Ik ken haar klemtonen, het verdedigende en aanvallende tegelijk - een kunst, die ik liever niet wil masteren - , de sceptische houding tegenover het onbekende. Het zeggen: ‘maar je bent toch zo’n mooi meisje! Je kan zo iemand krijgen.’ Terwijl ik er over nadenk, springt er iets terug naar een oude stand in mijn hoofd, een stand die me waarschuwt: de kans bestaat dat ik anders word gezien. Een moment ben ik misselijk, net zo misselijk als mijn oudtante de avond ervoor was. 

Het jaar dat mijn oudtante met haar vuist op tafel slaat is ook het jaar waarin de bloedige Euromajdan revolutie, of wel de revolutie van de waardigheid, eindigt. De opstand begint als president Janoekovitsj op 21 november 2013 het associatieverdrag met Europa op het laatste moment niet ondertekent. Studenten roepen elkaar via Facebook op naar het Majdan-plein, midden in Kyiv te komen uit protest. Eerst zijn ze met duizenden en naar verloop van weken met honderdduizenden. ‘Weg met de bende! Glorie aan Oekraïne, Glorie aan de helden!’ klinkt er door de brede straten van de Oekraïense hoofdstad. De studenten willen minder corruptie, richting Europa. Ze willen open grenzen, meer toekomstmogelijkheden en weg onder de duim van Rusland. Ze verzetten zich tegen de keuze van Janoekovitsj, die mee blijft buigen met grote broer Rusland, waar de vrijheden van Europa vaak als goorlapperij worden bestempeld. 

28 november dat jaar schrijft Andrej Koerkov, dan wonend in Kyiv, in zijn Dagboek Majdan: ‘Avond. President Janoekovitsj is naar de EU-top in Vilnius gevlogen, waarom is vooralsnog onduidelijk. Te meer daar zijn aanhangers de doodkist van de “Euro-integratie” door Kyiv droegen, bedekt met de vlag van homo’s en lesbiennes. Je wordt de anti-Europese campagnes, georganiseerd door de mythische en waarschijnlijk virtuele maatschappelijke beweging Oekraïense Keuze, wel een beetje zat. Door heel het land laten affiches en billboards zien dat alle Oekraïners na ondertekening van het Associatieverdrag met de EU homo’s en lesbiennes worden. Zelfs op de roltrap van de metro moet je elke keer langs tientallen van dat soort affiches. In Kiev lachen ze om deze reclamecampagne, maar ik vrees dat mensen in het oosten en in de provincie met hun eenvoudig gemoed wel eens kunnen denken dat een algehele homoseksuele bekering een voorwaarde is die door Europa aan Oekraïne is gesteld.’


2016 

Twee jaar na de revolutie, reis ik een maand door Oekraïne. Ik reis samen met een Nederlandse fotografe. We kleden ons als de gemiddelde Nederlandse kunstenaar. Rommelig en hip zoals het op een kunstacademie hip is. Overal waar we komen worden we argwanend aangekeken - toegegeven, de fotografe is, ook voor een Nederlandse, relatief lang en heeft een groot aura, wat intimiderend kan zijn. Naast de Oekraïense meisjes die we in elke stad tegenkomen, vallen we op: veel Oekraïense meisjes kleden zich als stereotype meisjes. Tenminste, zoals ik een stereotype meisje zou omschrijven: giechelig, opgedirkt, veel make-up, tuttig, soms zelfs met botox in de lippen. Soms leunt het aan tegen de look barbiepop. In Kyiv is dat minder, maar in sommige steden, zoals Lviv en Odesa, worden we weggekeken, zijn we een uitzondering, aapjes in een dierentuin.

Als een bevriende Oekraïense journalist en influencer een foto van ons deelt op zijn facebookpagina en over onze reis vertelt, krijgt hij veel verbaasde comments waarin wordt gevraagd of we lesbisch zijn. 

We spreken mensen van onze leeftijd. Vooral kunstenaars en creatieven, die vrijer durven te bewegen dan hun ouders en grootouders. Ze durven met sommige harkerige tradities te breken: ze trouwen niet jong, nemen niet snel kinderen, ze werken aan hun carrière, ze willen reizen, de wereld en zichzelf ontdekken. Sommige van hen zijn zelfs een beetje zichtbaar homoseksueel, zoals een danser die ik ontmoet in Kyiv. In de avonden, als ik met het gezelschap waar hij in speelt nog een biertje drink, verdwijnt hij soms zonder te zeggen waar hij precies heen gaat.

‘We weten het allemaal wel,’ zegt een van de actrices, ‘maar hij moet er zelf over willen praten.’


Als we per nachttrein van Odesa naar Kyiv reizen, praat ik een tijd met een man met zes tanden in zijn mond. Hij komt onze slaapcabine binnen en vraagt ons of het waar is dat we in Holland allemaal gay zijn en drugs gebruiken. Daarna vraagt hij of ik misschien wiet bij me heb. Hij is verbaasd wanneer ik nee antwoord op al zijn vragen. Maar wat zijn jullie dan? Ik zeg dat we Badr Hari zijn en Johan Cruijff, dat we best veel tulpen hebben en grachten en dat we kaas eten. Daarna probeer ik hem uit te leggen hoe je een stroopwafel maakt. Stroop tussen twee koeken. ‘Dus niet alle vrouwen gaan met vrouwen,’ vraagt hij. ‘Nee,’ zeg ik, ‘niet alle vrouwen gaan met vrouwen.’ Ik zeg er niet achteraan dat ik een vriendin heb, dat sommige vrouwen queer zijn, maar lang niet allemaal. Ik zwijg, denk aan de woorden van Klawa, sinds de zomer van 2014 door mijn hoofd galmen: ‘Ik kan niet meer eten, ben er ziek van.’ 

‘Dus, stroop tussen de twee koeken,’ herhaal ik, ‘terwijl de koeken warm zijn. Het is heel lekker.’ 


2018

Odesa, zomer. Ik bezoek voor het eerst Oekraïne met mijn toenmalige geliefde. De eerste avond, in de woonkamer van Klawa, met iedereen op de bank of op de stoelen rondom de wat lage eettafel, krijgen we zoveel eten dat we amper praten. We eten en eten en eten en krijgen eindeloos veel wodka. Als ons bord leeg is eten we meer. De vraag of ik meer wil, is geen vraag, het is gebiedend. Mijn vriendinnetje zit naast me. Ik raak haar niet aan, zelfs niet met mijn knie. Ik heb haar aan mijn Oekraïense familieleden enkel aangekondigd met haar voornaam. Alsof ze een object is, een entiteit. Ik heb niet gezegd wat ze van me is - al weet iedereen wat ze van me is. In Nederland kussen we, hebben we seks, zien we elkaar een paar avonden per week. We gaan samen op vakantie, naar musea, naar de film, naar de kroeg en naar feestjes, we eten met vrienden en bezoeken elkaars ouders, we kijken Heel Holland Bakt en praten soms over of we wel of geen kinderen willen. Hier zit ik naast haar alsof dat allemaal niet gebeurt, alsof ze gewoon een vriend is. Het scheurt me in twee, op verschillende niveaus: ik houd van mijn familie, ik houd van haar; ik kan in Nederland helemaal mezelf zijn en hier in Oekraïne minder; ik kan haar thuis kussen wanneer ik wil, hier voel ik me bijna onpasselijk over mezelf als ik erover nadenk; ik wil haar aanraken zoals ik thuis doe, zoals ik dat (meestal) openlijk kan doen op straat, op feesten, in het openbaar vervoer, hier voelt wat wij hebben, wat ik ben met haar als een pijnlijk doodgezwegen gegeven, waar iedereen met een grote boog omheen loopt. 

Ik voel me weer dertien: ik weet dat ik lesbisch ben, heb het aan nog niemand verteld heb, maar heb het idee dat iedereen het aan me ziet. Alsof ik een brandmerk draag, op mijn handen, mijn kuiten, in mijn nek.

We slapen in Odesa op de tweepersoonsslaapbank van mijn oom Andrey en tante Natasha. We slapen met de deur dicht, aan een gang waar alleen de badkamer en een washok aan grenzen. Als we zouden zoenen, zou niemand het horen. Alle avonden lig ik daar en kan ik haar bijna niet aanraken. Ik kan alleen mijn hand op die van haar leggen. Plat, niet met onze vingers vervlochten. 

Het is elke avond alsof mijn familieleden bij ons in de slaapkamer staan, naar ons kijken. Ik beeld me in dat ze naar elkaar toebuigen en met elkaar praten: ‘Ja, zo anders is het niet hè, zo anders ziet het er niet uit, het zijn gewoon twee mensen, maar toch. Kan niet een van de twee zich ombouwen tot man? Dat is dan toch veel makkelijker?’ (Dit is geen grap, mijn oudtante Klawa vroeg eens of de vriend van mijn neef zich niet om zou kunnen bouwen, zodat ze nog wel samen konden zijn, maar dan als heteroseksueel stel. Ik denk dat iedereen in de zaal hier wel begrijpt dat dit de meest paradoxale, vreemde gedachtenkronkel ooit is). Het voelt of er een extra huls om mijn lichaam is  getrokken. 

Elke avond in Odesa eten we ons vol, terwijl ik mijn vriendin steeds minder aan durf te kijken, omdat ik weet dat ik eigenlijk meedoe met de spelregels die mijn familie hier verzonnen heeft, waar ze mij gewoon in mee hebben getrokken, of nee, waar ik me in mee laat trekken. Maar wie ben ik om hier stennis te gaan schoppen, denk ik elke ochtend, als ik wakker word. Wie heeft daar iets aan? Klawa schept nog een keer op. Er is een toetje. Er is thee. Er is nog meer wodka. Een Oekraïense vriendin die al een aantal jaar in Nederland woont, legt me later, als ik haar over mijn reis vertel, uit: ‘We eten zodat we het niet over moeilijke dingen hoeven te hebben.’ 

 

2022

Het land van mijn oudtantetje is in oorlog. Na een maand twijfelen of ze in Odesa wil blijven, ontvlucht ze, samen met Andriy, Natasha en Anna, toch haar land. Ze verblijft een tijd in Duitsland om daarna naar onze tak van de familie in Nederland te verblijven. Ik haal haar op op station Düsseldorf. De oorlog doet veel dingen verschuiven: mijn prioriteiten, wat familie voor me betekent, wat veiligheid betekent, wat nabijheid betekent, wat belangrijk is en niet. In Oekraïne verandert er ook veel. Het land, dat zich nu met nog meer lichtsnelheid dan eerder naar Europa toe draait, heeft aardig wat dienstdoende soldaten die queer zijn. Sommigen zijn dat openlijk. De steun voor deze LGBTQ+ soldaten is vrij groot, groter dan ooit. 

De oorlog die Rusland voert in Oekraïne heeft de LGBTQ-gemeenschap in Oekraïne op scherp gezet. Moskou heeft steeds harder opgetreden tegen homoseksuelen, biseksuelen en transgenders sinds het aannemen van een ‘homopropagandawet’ in 2013, en sindsdien zijn er steeds meer meldingen van haatmisdrijven en misbruik.

In een reactie op een petitie uit augustus dit jaar, over civil marriage tussen queer mensen, zei de Oekraïense president Volodymyr Zelenskyy dat dit in oorlogstijd niet mogelijk is - omdat de grondwet dan moet worden gewijzigd. Hij zei er echter bij dat hij premier Denys Shmyhal heeft gevraagd ‘de (petitie) kwestie aan te pakken’ en merkte op dat de regering al naar burgerlijke partnerschappen had gekeken als optie.

Activisten geloven dat de oorlog de publieke steun in Oekraïne voor LGBTQ-mensen heeft versterkt, van wie velen zich hebben aangesloten bij de strijdkrachten en vrijwilligerswerk hebben gedaan om te helpen in het conflict.

Ik, met mijn naïeve Nederlandse kop, denk dat Klawa misschien ook een beetje bij is gedraaid. Maar, zoals ook vrienden zeggen: ‘Ze is oud, die gaat nooit meer veranderen.’

We stappen uit in Utrecht Centraal, waar een van mijn beste vrienden bij de kiss and ride op ons staat te wachten om ons naar Dordrecht te rijden, naar het huis van mijn tante. Hij spreekt weinig tot geen Oekraïens of Russisch, al is hij half-Oekraïens. Mijn oudtante praat oeverloos tegen hem aan: ‘Wil je een tomaat, wil je een appel, wil je niks te eten? Waarom wil deze jongen niet eten? Lisa, geef hem wat, hij is een grote man.’

Dan is ze een tijdje stil. Als we stilstaan op een N-weg, file, spits, vraagt ze: ‘Is dit nou je vriend of niet?’

‘Nee,’ zeg ik.

‘O,’ antwoordt ze met een dramatisch teleurgesteld gezicht. ‘Jammer.’