'Voor een getraumatiseerde klootzak valt sympathie op te brengen'

Levi Jacobs debuteerde dit jaar met Wie ik ben, een roman waarin een jonge man kampt met depressie, herinneringen aan een onveilige jeugd en problemen met intimiteit. Ondanks al deze thema's leek er rondom de publicatie van het boek vooral gepraat te worden over het seksuele gedrag van de hoofdpersoon, dat sommige lezers 'respectloos', 'toxisch' en 'walgelijk' noemden. Wanneer accepteren we gewelddadige, kwaadaardige of onsympathieke personages in fictie en wanneer vinden we dat moeilijker?

Thema

Doe Het Toch Maar

Tags

Essay Depressie Seks

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Liever zoekende dan correct

Op uitnodiging van de manager van twee boekhandels dineerde ik voorafgaand aan mijn boeklancering met een aantal boekhandelaren. Als gast. Om te praten over het schrijverschap, het schrijfproces en over Wie ik ben, mijn debuutroman. De manager had het boek in een vroeg stadium gelezen en tuigde – vanwege zijn enthousiasme – de diners op om mij en mijn boek onder de aandacht te brengen bij de boekhandels. Een prijzenswaardig initiatief, waar ik gretig en dankbaar op inging. 

Ik nam plaats tegenover vier vrouwen, die mij al smoezelend en giechelend verwelkomden. We aten soep in een beladen stilzwijgen, wisselden weinig noemenswaardige informatie uit. Bij de koffie kwam eindelijk het boek ter sprake. Hun lezing laat zich kort samenvatten: de dames vonden het respectloos, walgelijk en toxisch, dermate toxisch dat het bij hen fysieke weerstand opriep. Wat opviel: geen woord over stijl, plot, of personageontwikkeling. 

Zoiets moet wel verzonnen zijn door een man. Een misogyne man, zo voegde een van de vrouwen daaraan toe.

Laat ik vooropstellen dat ik geenszins van mening ben dat Wie ik ben een controversieel boek is. Ik heb – uiteraard gefictionaliseerd – verslag gedaan van mijn depressie, (onveilige) jeugd, een reis met mijn vader (hij bood zijn hulp aan) en de problemen die ik ervaarde met intimiteit. Het geheel is een roman geworden – autofictie, zoals dat heet. Bij een eventuele controverse heb ik tijdens het schrijven niet stilgestaan. Als die al zou ontstaan, dan verwachtte ik die binnen mijn familie: familieleden worden (linksom of rechtsom) opgevoerd als personages, ze zullen zich er allemaal in herkennen, of dat nu mijn bedoeling was of niet. Het laatste wat ik heb kunnen voorspellen, is dat de sekspassages (het zijn er niet veel en ze staan allemaal in dienst van de beschrijving van de depressie) walging, aversie en ongemak zouden oproepen, in die mate dat de seks het enige onderwerp van gesprek zou worden. Zodanig zelfs dat ik begon te denken: schrijven over een doodswens (de hoofdpersoon heeft het gehad met het leven), dáár kijkt niemand van op (zet daadwerkelijk de loop in de mond, zoals Édouard Levé, en je wordt beroemd). Maar wanneer intimiteit en seksualiteit – in een iets gewelddadiger of perverse vorm, dat wil ik toegeven – als middel worden ingezet om verslaving en depressie invoelbaar te maken, wordt de guillotine afgestoft. Zegt die weerstand iets over mij als persoon? Over mij als schrijver? Of over de lezer?

Toen ik doorvroeg wat de boekhandelaren onder ‘respectloos’ verstonden, kwamen ze met twee passages waarin vrouwen seks hadden tegen hun wil in en met een opsomming van de seksuele handelingen die in het boek worden verricht – waarbij met name kontlikken (ze zeiden: ‘dat met de tong en de bilspleet’ – best poëtisch, mag gezegd) walging opriep. Vervolgens werd de houding van Vic (de grote liefde van de hoofdpersoon) genoemd: ze was wel erg gek op seks, wel erg vrij. Zoiets moet wel verzonnen zijn door een man. Een misogyne man, zo voegde een van de vrouwen daaraan toe. Respectloos, op z’n minst, herhaalden ze in koor. Het beest dat Vic heeft verzonnen recht tegenover hen aan tafel. 

In Philip Roths Portnoy’s Complaint (1969) masturbeert en neukt hoofdpersoon Alexander Portnoy zich een weg naar de bevrijding uit zijn streng joodse jeugd – zijn geslacht is zo ongeveer zijn enige privé-eigendom. Claire Bloom, actrice en ex-vrouw van Roth, schreef in haar memoires Leaving a Doll’s House (1996) over haar leven met Roth, ze beschuldigt hem onder andere van een ‘diepe en onbedwingbare woede’ tegenover vrouwen. Op persoonlijk vlak gerechtvaardigd, wellicht, maar het doet geen recht aan Roths literaire werk. Ook auteurs en critici als Vivian Gornick en Kate Millett verweten Roth vrouwelijk personages te reduceren tot seksuele functies. De roep om het werk van Roth niet meer te lezen werd groter en groter (niet dat men vervolgens ook daadwerkelijk stopte met het lezen van Roth, maar dat terzijde). 

Ach, verzucht de kijker, dáárom is Mackey zo’n klootzak geworden, dáárom predikt hij ‘respect the cock’.

Tuurlijk, je kunt je focussen op de seksuele handelingen – Portnoy declameert o.a. een gedicht terwijl hij nogal ruw orale bevrediging afdwingt en op zichzelf beschouwd kun je je afvragen of zo’n scène wenselijk is. Maar Portnoy’s Complaint reduceren tot een boek over woede tegen vrouwen is kortzichtig. De tragiek gaat verloren, want Portnoy ís een tragisch personage. Hij zit zijn levensverhaal op te dissen bij de psychiater. Hij ís niet bevrijd van zijn jeugd of zijn moeder. Seks en de manier waarop hij naar vrouwen kijkt, brengt hem allesbehalve bevrijding, integendeel: hij zit muurvast in iets wat hij als de enige uitweg ziet. Wanneer Portnoy zich volledig bewust zou zijn van deze tragiek, zou alles verloren zijn. Dan is wellicht het personage Portnoy gered en Roth als schrijver misschien ook wel, want hij kan dan aan de buitenwereld laten zien: zie je wel, mijn vrouwbeeld is verder ontwikkeld dan dat van mijn personages. Maar dan lezen we een saai boek. 

Bij personages die gered worden, denk ik aan Frank T.J. Mackey in de film Magnolia (1999) van Paul Thomas Anderson, een datinggoeroe met als belangrijkste credo ‘tame the cunt!’ (overigens grandioos vertolkt door Tom Cruise). Mackey blijkt in de steek gelaten door zijn vader, een rijke mediamagnaat die weigerde de behandeling van zijn zieke moeder te betalen. Ach, verzucht de kijker, dáárom is Mackey zo’n klootzak geworden, dáárom predikt hij ‘respect the cock’. Voor een getraumatiseerde klootzak valt sympathie op te brengen. Zoiets moet Paul Thomas Anderson zelf ook door hebben gehad. In de film There Will Be Blood (2007) laat Daniel Plainview (meesterlijk gespeeld door Daniel Day-Lewis), een machtswellustige oliebaron, zich dopen door een predikant en ondergaat hij publiekelijk de biecht, om zo te worden ontslagen van zijn zonden. Op die manier ontvangt hij goedkeuring van de kerk voor zijn olieproject – hij wordt zogezegd ‘gered’. Maar dat weerhoudt hem er niet van de predikant op een later moment met een bowlingkegel alsnog dood te slaan, de vernedering moet vereffend worden. Daniel Plainview is allesbehalve sympathiek, maar hij blijft je bij – zijn razernij raakt aan iets fundamenteel menselijks.  

Reve werd weggezet als moreel verwerpelijk en gevaarlijk, er werd naar zijn werk gewezen en gezegd: zie je wel, die vent is gestoord. 

Pakweg een week na het diner met de boekhandelaren was ik te gast bij De Balie waar ik voor het programma Plein Publiek werd geïnterviewd. Weer kwam de kritiek op dat het boek onsmakelijk was en walging opriep. Masturberen in het bed van je moeder, de plakkerige wc-papiertjes verstoppen in je onderbroek en dan tegen haar aan kruipen, dat was te veel van het goede. Geen woord over de kwetsbaarheid van een puber die niet goed weet wat hij aan moet met intimiteit en met de transitie van kind naar volwassene. Waar komt de angst vandaan om te erkennen dat we uiteindelijk allemaal, zij het in meer of mindere mate gecultiveerd, pervers zijn? 

In Nader tot U (1966) schrijft Gerard Reve: ‘Perversiteit is de kern van de mens, het element dat hem onderscheidt van de simpele moralist.’ Het perverse als morele transgressie, daarvoor kan je ook aankloppen bij Foucault of Bataille: het uitdagen van de ethische norm, een houding die een samenleving levend houdt. Uitdagen deed Reve. In hetzelfde boek staat de volgende passage: ‘Het kind moet mij gehoorzamen; het moet onderdanig zijn, het moet mijn wil volgen. Dit is geen kwelling, maar een liefdesdaad, waarin het kind en ik samen iets bereiken wat hoger is dan gewone liefde. Het is een offer dat wij beiden brengen in een geheime gemeenschap.’ Een berg kritiek kreeg Reve over zich heen: een seksuele relatie (of de gedachte daaraan) met een minderjarige kon niet op een ‘liefdevolle’ manier worden voorgesteld. Hij zou daarmee ‘de grens van de kunst’ hebben overschreden. Reve werd weggezet als moreel verwerpelijk en gevaarlijk, er werd naar zijn werk gewezen en gezegd: zie je wel, die vent is gestoord. 

Goed, in mijn geval vormde een aantal expliciete en seksueel gewelddadige scènes de steen des aanstoots. En ja, in mijn boek ziet de hoofdpersoon seks als een weg naar verlossing of intimiteit, naar verbinding op zijn minst. Soms op een gewelddadige manier. En nee, hij zegt geen sorry, hij hoeft niet gered te worden. Toch zou ik graag nog eens met de dames in gesprek gaan. Over de respectloosheid en de walging, over waarom grenzen worden overschreden en welke rol perversiteit speelt in de roman. Over de techniek die ik heb gebruikt om die walging bij de lezer op te roepen. Over stijl en smaak. Over tragiek en ongemak. Over het boek, kortom. 

Dus, wanneer plannen we een volgend diner?