Ik schrijf omdat ik getuige ben van deze gebeurtenis – een stuk van Nisrine Mbarki

Nisrine Mbarki wordt de laatste tijd achtervolgd door de meest gruwelijke en angstaanjagende nachtmerries. De beelden van de genocide in Gaza hebben zich, zoals bij velen, in haar onderbewustzijn genesteld. Dit gaat ook over mij, concludeert ze: 'Hun gezicht is mijn gezicht, hun vrienden zijn letterlijk mijn vrienden en hun taal is mijn taal.' In dit stuk vindt Mbarki houvast in de woorden van onder anderen Adania Shibli en Toni Morrison, maar zoekt ze ook naar antwoorden in haar eigen schrijven.

Tags

Doe het toch maar Oorlog Schrijven
Foto: Willemieke Kars

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Dansende demon en visdieven

We can disagree and still love each other unless your disagreement is rooted in my oppression and denial of my humanity and right to exist.

James Baldwin

Het is half februari en koud. Ik ben de stad ontvlucht en bevind me in een huisje van een vriendin aan het Markermeer waar ik me zo nu en dan terugtrek als het nodig is. Nodig heeft verschillende oorzaken, bijvoorbeeld: dat ik geen mensen – in het bijzonder pratende mensen – meer kan verdragen, dat mijn appartement van vijfenveertig vierkante meter met een grote puber te klein wordt, dat ik het geluid van bomen en vogels mis, dat ik te vaak op zoek ben naar de horizon in de stad, dat ik geen beton, bakstenen en piepende tramrails meer kan verdragen. Het landschap is typisch West-Fries met veel landbouwgrond, kassen en oude dorpjes van een tiental boerderijen met rieten daken en trapgevels langs dijken. Ik hoor voornamelijk meeuwen, visdieven en brandganzen en de wind. Op dit moment vindt er een genocide plaats. Vanochtend werd ik heel vroeg wakker, het was nog donker. Ik lag onbeweeglijk in mijn bed en hoorde het huisje kraken door de wind en ergens water door een leiding stromen, zelfs de ganzen sliepen nog. Elke beweging die ik maakte leek het natuurlijke ritme van de dingen te verstoren. Ik lag stil omdat alles om me heen ook nog stil was.

Thuis in Amsterdam droom ik de laatste tijd gruwelijk. Ik werd twee weken geleden samen met een vriendin en onze kinderen opgejaagd en in de kelder van mijn eigen huis doodgeschoten door een gewelddadig leger, eerst de kinderen en toen wij. Een andere nacht werd mijn huis ingenomen door vreemde gewapende mannen, ik werd op straat gezet en uitgelachen terwijl zij een nieuw huis in mijn tuin bouwden en het mijne afbraken. In een andere droom lagen er kinderlijken in mijn straat. Dit was ook een reden om de stad tijdelijk te verlaten.

De kluizenaar in mij juicht als ik vertrek en de moeder in mij zwijgt.

Ik heb hier uitzicht op een kale goudenregen waar een glimmende vrouwtjesmerel met een zwarte bes in haar bek rustig om zich heen kijkt. Daarnaast staat een bonkige kleine appelboom waarin twee koolmezen bedrijvig op en af vliegen. In de verte de dijk waar twee fietsers overheen schuiven, nog verder weg aan de dijk ligt een boerderij met vier kale populieren op een rij, naast de boerderij graast een paard op een veld. Als ik hier ben – en over het algemeen als ik de stad verlaat ­– wil ik niet meer terug. Ik heb vrees voor dat gevoel omdat ik een kind in de stad heb, maar het is ook een troost te weten dat ik zonder stad kan leven, te weten dat ik alleen kan zijn en net zo gelukkig of eigenlijk gelukkiger ben, de kluizenaar in mij juicht telkens als ik vertrek en de moeder in mij zwijgt. De ochtend begint met zwarte koffie, kardemon en Fairuz. Op dit moment vindt er een genocide plaats.

Ooit schreef ik mijn observaties en gedachten op uit noodzaak om ze te beheersen en te analyseren. De wereld waarin ik leefde als jonge vrouw was gefragmenteerd, bizar, tegenstrijdig en onvoorspelbaar. Ik begon te lezen en te schrijven omdat ik een werkelijkheid zocht om te herkennen en een plek waar ik hoorde. Ik zag andere vrienden opgaan in drugs, seks, godsdienst en in reizen, ieder van ons vond zijn manier om zichzelf te herkennen of te vluchten. Later werd schrijven op een andere manier urgent, het was de enige manier waarop ik mezelf oprecht kon uitdrukken zonder constant rekening te moeten houden met de complexe wereld om me heen.

Dit vlakke landschap herken ik, ik begrijp het, ik ben geboren tussen de velden, dorpen en kleine industriegebieden in het zuiden van het land. Hier in dit land speelt mijn leven zich af, hier is een groot deel van mijn geschiedenis, mijn jeugd, mijn eerste kussen, eerste begrafenissen, liefdes, fietstochten, grote feesten, lezingen, geboortes, huizen, vrienden, demonstraties, ze zijn allemaal verbonden aan dit kleine wonderlijke stukje aarde. Tot een paar maanden geleden geloofde ik in dit land. Afscheid nemen is een deel van mijn leven geworden, ik heb mijn beste vrienden begraven, ik heb afscheid genomen van gezinnen die ik stichtte, ik heb mijn huid afgelegd en een nieuwe gekweekt, ik heb een deel van mijn leven op andere plekken op de wereld doorgebracht, maar ik kom steeds weer terug naar huis, naar hier.

Ik moet hoe dan ook verder schrijven.

Sinds de inval in Oekraïne en de genocide in Gaza heb ik een catharsis ondergaan. Een catharsis in de Aristotelische zin, dat wil zeggen; een ‘zuivering’ naar aanleiding van het aanschouwen van een tragedie. Mijn ogen lijken geopend terwijl ik daarvoor altijd al dacht de dingen vrij helder te zien. De mythe van witte suprematie als maatstaf is ontbloot en schijnt in volle glorie, dat schijnsel doet pijn aan mijn ogen. De koloniale, imperialistische, kapitalistische demon danst naakt en uitbundig voor onze neuzen. Ik had nooit gedacht dat ik in mijn leven een genocide live zou volgen na de grote gruwelen van de WOII. Maar ik zie dagelijks afschuwelijke beelden die vreemder dan fantasie zijn, van een ouder die het lijkje van zijn dode kind achterop de fiets heeft gebonden, van een man die de overblijfselen van zijn broer als een knapzak over zijn schouder draagt, van een kind dat de restjes van zijn familie raapt in een plastic zak, van rottende kinderlijken achtergelaten in een ziekenhuisbed, van een moeder die haar pasgeborene zelf moet begraven met haar blote handen achter een ziekenhuis bij gebrek aan een fatsoenlijk graf, van geschonden nieuwe graven, van katten die de overblijfselen van een mens midden op straat eten omdat ze honger lijden, van uithongering als oorlogswapen gefilmd met telefoons. Zelfs in mijn engste fantasieën had ik me zulke beelden niet voorgesteld. De mensen die ik in de video’s zie hadden mijn vader, moeder, broers en kinderen kunnen zijn. Hun gezicht is mijn gezicht, hun vrienden zijn letterlijk mijn vrienden en hun taal is mijn taal. Maar de demonen die de wereld de afgelopen 500 jaar hebben geregeerd, doen dat nog steeds en hanteren nog altijd hetzelfde morele kompas. En voor dat kompas zijn wij nummers, geen mensen die van het leven houden. Het doet pijn aan mijn ogen, aan mijn lichaam, aan mijn geest. Ondertussen luister ik naar de composities van Zbigniew Preisner, de zeldzame zalf op mijn hart. Ik moet hoe dan ook verder schrijven.

Als kind van migranten, als bruine vrouw, als moeder, als kunstenaar is er geen ruimte in mijn leven voor wanhoop.

Literature is where the language of brokenness can exist. It creates a relation to the other- and is a place that guides us to our own pain, schreef Adania Shibli.

De onmacht die ik en velen van ons voelen, is ongekend bij het zien van het lijden van de ontheemde Palestijnen en de voortdurende exodus die al 75 jaar gaande is. Het enige juiste woord om dit te beschrijven is het Arabische woord قهر qahr[1]. Het geestelijke effect van deze getuigenis is onbeschrijflijk. Als kind van migranten, als bruine vrouw, als moeder, als kunstenaar is er geen ruimte in mijn leven voor wanhoop. Ik ken de luxe niet om de handdoek in de ring te gooien, om te zwelgen in lijden of medelijden, misschien zit het ook niet in mijn aard. Maar het besef dat de werkelijkheid en de verwezenlijking van het neoliberale, fascistische gedachtegoed zich helder en zichtbaar ontvouwt en de dansvloer op gaat met de demon doet iets met me, iets ongekends.

Ik word direct geraakt door deze suprematistische ideologie omdat het in één keer alle wonden en trauma’s blootlegt van een tijdperk waarvan ik dacht dat die voorbij was. Mijn grootouders, en de voorouders van vele Nederlanders met mij, hebben het extreme geweld van kolonisatie, uitbuiting, verkrachtingen, slavernij, leegroof en racisme meegemaakt en alle onmenselijkheden die daarbij horen gekend. Ik ken the double standard, the hate speech van populistisch nationalisme, wij kennen het racisme, de verhalen en de naweeën daarvan. Wij zijn een generatie kunstenaars en academici, kinderen van dit land die de machtsstructuren op onze manier proberen te ontmantelen; openlijk, kwetsbaar, door nieuwe narratieven, door het claimen en schrijven van onze geschiedenis en verhalen, door ons te verenigen, door te geloven dat we die gruwelijke geschiedenis achter ons hebben gelaten en door de wonden van hen die ons voorgingen voorzichtig schoon te likken.

Maar Gaza is de catharsis geworden, de pijnlijke catharsis van vele duizenden mensen met mij in ons land en wereldwijd. Misschien van miljoenen. Van alle gekoloniseerde inheemse volkeren, alle ‘minderheden’ en alle gemarginaliseerde groepen. Alle mensen die hier ooit kwamen omdat de Europese kolonisten daar waren, nous sommes ici parce que vous étiez là-bas. Ik ben getuige van het faillissement van de westelijke moraal, ik zie the total collapse of a system dat blijkbaar gebaseerd was op morele superioriteit maar totaal geen ethische verantwoordelijkheid kan en weet te dragen voor zijn daden en de deelname aan de gruwelen die momenteel plaatsvinden op de wereld. Ik hoor en hoor niet bij dat systeem. Ik moet nu erkennen dat er een paradigmaverschuiving heeft plaatsgevonden in mijn manier van kijken naar de werkelijkheid.

Momenteel schrijf ik wederom uit noodzaak zoals ik dat als jonge vrouw deed, maar de urgentie is veranderd, ik schrijf om te documenteren, ik schrijf om een ongeschreven archief vast te leggen. Dit is een vrouwelijke getuigenis of misschien is het een vertaling van een tijdsgeest. De afgelopen maanden dacht ik vaak aan het woord apartheid, ten eerste omdat we een apartheidssysteem in uitvoering blind steunen en ten tweede omdat het een Nederlands woord is, etymologisch gezien. Apart-heid, ik voel me naar en ik denk zelfs dat ik me schaam voor dit woord omdat het voor altijd met onze taal is verbonden maar ook omdat we dat niet erkennen.

De avond valt langzaam en zichtbaar. Voor mij is lichter dan achter mij, achter het huisje valt de duisternis. Ik zie konijnen in de tuin en steek het vuur in de kachel aan. Ik kan niet anders dan blijven geloven, ik moet gevolgen in de mensheid, in een generatie die de erfenis zal afzweren, in de aarde als moeder die ons draagt, geloven in the resistance op alle niveaus en geloven in compassie. Ik weiger te haten, ik weiger the hate speech over te nemen, ik weiger te verzwelgen, ik weiger te wanhopen, misschien omdat ik niet weet hoe. Om Toni Morrison te citeren:

This is precisely the time when artists go to work. There is no time for despair, no place for self-pity, no need for silence, no room for fear. We speak, we write, we do language. That is how civilizations heal.

Op dit moment vindt er een genocide plaats. Ik schrijf omdat ik getuige ben van deze gebeurtenis, ik schrijf om te overleven. Een roodborstje scharrelt in de schemer en kijkt even op als ik dichterbij kom.

 

[1] Een clustering van begrippen als: pijn, lijden, verslagenheid.