Schrijven tegen de bierkaai – een essay van Femke Brockhus

'En daar heb je ácht jaar over gedaan?' vroeg een cursist aan Femke Brockhus, over haar debuutroman. Hij keek er ongelukkig bij. Maar is het wel zo'n straf dat schrijven soms zo ellenlang kan duren, of is juist het schrijven zelf eigenlijk het mooiste tijdverdrijf? Voor onze reeks Doe het toch maar schreef Brockhus dit essay over schrijven, twijfelen, hard werken en uiteindelijk gewoon weer doorschrijven.

Thema

Doe Het Toch Maar

Tags

Doe het toch maar Essay

Word ILFU Member en kijk al onze programma's online terug

Nu de eerste maand gratis

Het genot het even te zien, het raadsel achter de dingen

Dus dit, zei ik, was het eerste manuscript. Ik legde mijn hand op de map. We zaten met zijn elven op een zolderachtige ruimte – krakende vloeren, wiebelige tafels, her en der schildersezels en een piano langs de muur – waar geregeld het geluid van de drukke straat van drie verdiepingen lager naar binnen kwam. 

Eén van de cursisten, de gepensioneerde hartchirurg, stak zijn hand op, wachtte even tot het geluid van de sirene wegstierf en vroeg toen: En daar heb je ácht jaar over gedaan? Hij keek er ongelukkig bij. Hoewel ik de afgelopen drie jaar regelmatig een cursus creatief schrijven geef, was het de eerste keer dat ik het eerste manuscript van mijn debuutroman thuis uit een doos achter de wasmachine had getrokken en meegenomen. Ik deed de map open, keek naar de datum boven de eerste bladzijde en knikte.

Wat ik aanvankelijk probeerde was het werk laten zien – het herschrijven, waar we het die week over hadden, de doorgehaalde zinnen, de nieuwe versies, naar het uiteindelijke boek. Maar dat was niet waar hij naar zocht. Het ging niet om het tekstspoor, maar om de mentale strijd erachter, de kiem die iedereen die schrijft van dichtbij wil bekijken. Waarom schrijf je?

Schrijven is zoeken

Schrijven is een grillig en onzichtbaar proces, dat veel overpeinzing vergt. Als er één ding is dat ik cursisten wil meegeven, dan is het dat schrijven zoeken is. Om te schrijven, moet je nadenken, pogingen wagen, durven wissen wat de tekst niet volledig dient, maar dat eerst wél daadwerkelijk opschrijven. ‘Wat een schrijver schrapt is het begin van een werk’, stelt de Amerikaanse auteur Annie Dillard in haar essaybundel Schrijversleven (1989). ‘De recentste versie van een literair werk begint ergens halverwege dat werk en hardt naar het einde toe uit. De eerdere versie blijft rommelig links liggen; het begin van het werk begroet de lezer met de verkeerde hand. In die eerdere pagina’s en hoofdstukken kun je gewaagde spongen in het duister aantreffen, lees je dappere beginnetjes van geloosde thema’s, hoor je een inmiddels verlaten toon, ontdek je doodlopende steegjes, volg je dwaalsporen en maak je je moeizaam een setting eigen die nu vals blijkt.’ 

Ácht jaar. Het moeilijkste in zo’n proces is misschien niet eens het zoeken – het is mijn overtuiging dat die nieuwsgierigheid erbij hoort als je graag schrijft – maar de ruimte die je er telkens opnieuw voor moet maken. Er is een strijd te voeren als je je onttrekt aan een druk (gezins)leven om een paar uur rustig na te denken, als daar concrete en urgentere taken naast worden gezet. Het kan voelen als een gok om tijd te investeren waarvan je niet weet of en wat het precies oplevert. Dat is de sprong die je moet wagen: jezelf serieus nemen en er ruimte voor afdwingen, om de gevoelde urgentie niet weg te redeneren en na afloop de uren die in afzondering zijn doorgebracht ten koste van iets anders op waarde te blijven schatten. Het vraagt veel geduld en vertrouwen in een langdurige belofte: het is er nu nog niet, maar er kómt iets aan. 

Het schrijven van fictie is misschien zo’n eigenaardige bezigheid, omdat het een mengvorm is van iets geheimzinnigs, onnavolgbaars (inspiratie, ideeën) en concrete arbeid (lezen, analyseren, het ontdekken van technieken).

Hoe blijf je schrijven? was nu de vraag uit de groep. Niet alleen de hartchirurg wachtte op een antwoord dat iets van een geheim zou prijsgeven, in de ruimte hing een koortsachtige concentratie, laptops dichtgeklapt, boeken opzijgeschoven, de jonge vrouw tegenover me legde haar kin op haar samengebalde handen. Ik hoorde mezelf zoeken.

Het schrijven van fictie is misschien zo’n eigenaardige bezigheid, omdat het een mengvorm is van iets geheimzinnigs, onnavolgbaars (inspiratie, ideeën) en concrete arbeid (lezen, analyseren, het ontdekken van technieken). In Over leven en schrijven (2000) beschrijft de Amerikaanse schrijver en scenarist Stephen King een voor hem belangrijke ontdekking die hij aan het begin van zijn schrijverschap deed, namelijk: ‘[...] dat het schrijven van gedichten (of verhalen, of essays) evenveel met het vegen van de vloer te maken had als met mythische momenten van openbaring.’ 

Goochelaar

Even dacht ik aan de vergelijking met een goochelaar, die iets laat zien waarvan je weet dat het niet écht is, het is een truc die met de nodige behendigheid en oefening is aangeleerd, maar wel de illusie van echtheid bij je kan opwekken, een schijnwereld waar je je een moment in verliest. Maar waar een goochelaar precies weet hoe de uitkomst eruitziet en waar hij vingervlug naartoe werkt, kan dat zover ik weet met schrijven niet het geval zijn: al zoekend vind je, volgen er invallen en inzichten, weet je pas wat het is geworden als het er staat. Tot het eindresultaat moet je je vreemd genoeg, opnieuw verhouden, alsof je de vertelling een eigen bewustzijn hebt ingeblazen.

Niet alleen het schrijven, maar ook de tekst die het voortbrengt is geladen met een zekere mysterie en macht. Het is een greep uit het onderbewuste, doorkruist met vooropgezette plannen en ideeën, zo vormt zich een tekst die iets doet met de lezer, als een hand die uit een bladzijde komt die de lezer kan aanraken. De Engelse dichter Ted Hughes stelde dat de dichter een bemiddelaar is die de menselijke ziel verbindt met de rauwe, elementaire krachten van de natuur en de overlevingsstrijd daarin, weg van de 'afgesneden' moderne wereld. Het geschreven woord is zo gezien niet alleen een middel, maar ook een essentiële brug tussen de  natuur en de mens: het heeft de kracht om daadwerkelijk iets te bewegen, iets voort te brengen in de ziel, aldus Hughes. Het woord zelf heeft een creërende kracht, in verbindende zin, maar ook op destructieve wijze. Woorden kunnen een performatieve taalhandeling vormen, die net zo sterk verbinden (zoals elkaar bij een huwelijk het ja-woord geven) als een polariserende werking kunnen hebben, met genocide als misschien wel de gruwelijkste uitkomst (ontmenselijking zit eerst in woorden, dan in daden). Taal heeft de kracht om daadwerkelijk iets te veranderen in onze werkelijkheid.  

Na deze uiteenzetting kwam de hartchirurg met een belangrijke overpeinzing. Wat zegt dit over de mens die dit doet? Hij verduidelijkte: Niet wat een schrijver moet doen, maar wat een schrijver moet zijn.

Schrijven is voor mij een in zichzelf gekeerde staat van zijn, een staat waarin ik me bij uitstek thuis voel, waarin alles heel bewust en intens beleefd kan worden, zonder enige verstoring en zonder ook maar van een stoel op te hoeven staan. Er wordt een tijd en een ruimte geschetst die niet verloren hoeft te gaan: de schrijfuren die voorbijgaan, zetten zich in eindeloze dagen, maanden, jaren om, die in verhalen eindeloos voortduren. De wereld die ik creëer kan ik scène voor scène voor me zien en beschrijven zonder dat deze werkelijkheid onder de voet wordt gelopen door onverwachte ingrepen, ongelukkige lotgevallen en andere zaken die even niet goed uitkomen. Van de positie van toeschouwer waar ik voortdurend in ‘vast’ zit, word ik regisseur. De wereld is op die manier een beheersbare werkelijkheid. Dat voelt als de ultieme vrijheid. Stephen King merkt op: ‘Voor mij is niet werken het echte werk.’ Ik kan me vinden in die uitspraak.

Is dat de reden van je tatoeage? vraagt de jonge vrouw tegenover me. Op je arm. Alleen door het onder woorden te brengen kan ik er een geheel van maken staat er in typewriter. Virginia Woolf. Het omvat precies wat schrijven voor mij doet. Het ordent en maakt een geheel van een anders verbrokkelde werkelijkheid waarvan ik de chaos moeizaam verdraag. Schrijven is in die zin het slijpen van je denkvermogen: je stelt je open voor ideeën, ordent gedachten en laat zo een overzicht ontstaan waarin iets wordt blootgelegd. ‘De waarheid zoals die door de geest en het hart wordt begrepen’, aldus King. Schrijven is een heel heldere, zeer geconcentreerde vorm van nadenken en taal geven aan hoe je de wereld begrijpt.

Waarom geen non-fictie?

Waarom niet schrijven zoals het is, de feitelijkheden, non-fictie dus eigenlijk? Het maken van fictie in het bijzonder, is een unieke vermenging van verzinnen en aanwijzen: om tot een waarachtig verhaal te komen maak je als schrijver iets nieuws met brokjes werkelijkheid en fantasie. Zo reik je net buiten je eigen werkelijkheid en maak je een nieuwe wereld: de wereld die je kent mét een wereld zoals je je die kunt voorstellen.

Ik voelde dat het tijd was om ook ruimte te geven aan de tegenstem. De groep moest weten dat in je eentje zitten schrijven dan wel heel nuttig kan voelen, maar dat het nut vaak genoeg wordt gegijzeld door een stem die zich afvraagt wat je in wezen bijdraagt aan de samenleving. Ik red er geen levens mee, besloot ik. De hartchirurg glimlachte toegeeflijk. Soms, bekende ik, verlang ik naar concrete dienstbaarheid. Dan loop ik in de supermarkt en wil ik broden door de snijmachine halen, er een sticker op plakken, ze overhandigen aan klanten en ze een hele fijne dag toewensen. 

Maar dan lees ik een boek en weet ik het weer. Is er de wereld van nu, in de snelle, efficiënte, polariserende en meetbare tendensen in onze samenleving een ander resultaat dat zo zorgvuldig is gevormd, woord voor woord, met een lange adem, dat hoofdzakelijk uit één hoofd komt en daar jaren de tijd krijgt om te rijpen, bij te schaven, te nuanceren? Is er iets anders wat niet per se onze horizon verbreedt en appelleert aan de onuitputtelijke wens om compleet te zijn, maar wat de diepte ingaat en vragen oproept? De roman kan je zien als een uniek, grondig en verfijnd denkproces. 

Ga maar na, zei ik tegen de groep. Gedurende de acht weken, in de drie uren die we hier samen doorbrengen, creëren jullie woorden, verhalen, ideeën, waarvan je misschien niet wist dat ze in je leefden en waarvan je dus ook niet wist dat ze de moeite van het beschrijven waard waren. Je hebt naar iets onzichtbaars gegrepen en dat zichtbaar gemaakt. Schrijven tegen de bierkaai is vechten tegen onzichtbaarheid. 

In het manifest Een wereld zonder kunst is een wereld zonder ziel beschrijft kusthistoricus en journalist Cathelijne Blok deze werking als volgt: ‘Kunst maakt zichtbaar wat nog niet benoemd is en voelbaar wat anders geen vorm krijgt.’ Angsten, twijfels, verlangens, vragen en overtuigingen, die zich bijzonder genoeg óók vaak sluimerend onder de oppervlakte van het routineuze dagelijkse bestaan bewegen, kan je op deze manier aankijken. Dat geeft een sensatie van iets heel maken: bevredigend, verzadigend, inzichtelijk. Het genot het even te zien, het raadsel achter de dingen. 

Wat bovenal wordt gewaardeerd, is het samen in gesprek gaan over het schrijven; over wat er sneuvelde en wat er overeind bleef, over alles wat zichtbaar werd, over het geluk van het ontdekken.

In haar analyse van wat kunst betekent voor de mens, stelt Blok: ‘Kunst is en blijft onmogelijk om te definiëren en juist daarin schuilt haar kracht. Kunst beweegt zich tussen gevoel en gedachte, tussen individu en samenleving. Juist doordat kunst ruimte laat voor interpretatie, zet zij aan tot denken. Zij doorbreekt stiltes en maakt zichtbaar wat anders onzichtbaar blijft. Zij biedt niet één kant-en-klaar antwoord, maar opent het gesprek.’

Tijdens de laatste bijeenkomst vraag ik wat de groep mee naar huis neemt, wat ze bijblijft, wat belangrijk of anderzijds bijzonder was. Wat ik de afgelopen drie jaar steevast terugkrijg, is dat er een groot genoegen zit in het vinden van de ruimte: een gekaderde plaats en tijd waarin er geschreven werd. Dan is er het plezier van het grijpen in het duister, het vinden van verhalen waarvan je niet wist dat ze er waren. Maar wat bovenal wordt gewaardeerd, is het samen in gesprek gaan over het schrijven; over wat er sneuvelde en wat er overeind bleef, over alles wat zichtbaar werd, over het geluk van het ontdekken. Nadien worden er schrijfgroepjes gevormd onder de oud-cursisten die elkaar om de zoveel tijd opzoeken, al is het om de belofte: het is er nu nog niet, maar er kómt iets aan.