Mijn hele leven heb ik al last van heimwee. Niet alleen als ik op vakantie ben of niet in mijn eigen bed slaap: ook in mijn eigen stad, mijn eigen huis vindt de heimwee geregeld diens weg in mijn lijf en hoofd. Grote rusteloosheid, een zeurderig janken in mijn lage buik, natte wangen. Het is een heimwee naar mensen, plekken, naar eerdere versies van mezelf en mijn leven. Ik mis oude huizen, voetstappen op de trap, precies weten wie er aankomt.
Homesick for Another World. Ik liep de verhalenbundel van Ottessa Moshfegh tegen het lijf twee dagen voor ik met alweer een nieuw therapietraject begon. Grappig hoe je kunt denken dat je klaar bent, geheeld. Zo dacht ik drie jaar geleden dat ik de grootste demonen wel in de ogen had gekeken, genoeg beweging in trauma’s had aangebracht, dat ik vrijuit kon gaan leven. Afgelopen jaar toch weer een toenemend gevoel van die heimwee, oude paniek en angst die steeds vaker de kop opstaken.
De avond voor de eerste afspraak met mijn nieuwe therapeut begon ik te lezen in Moshfegh, maar legde de bundel na een uur weg. Het zoekende van de personages vond ik onuitstaanbaar. Iedereen was beschadigd, verslaafd, onbeschaafd, sociaal incapabel. Ik breek vaker een lans voor driedimensionale personages in fictie. Ze helpen onze eigen onhebbelijkheden legitimeren. Deze personages van vlees en bloed maken het mogelijk meer vrede te hebben met het feit dat we bij wijlen zoekend, rommelig, knettergek, vies, klagend, boos, aanhankelijk, vermoeiend zijn als mens. En toch, soms wil ik het liefst aan de hand worden genomen, ook in literatuur: vertel me maar hoe te leven.
Weer een dag later, ik keek naar een documentair portret over schrijver Kader Abdolah. Hij vertelde over het ontvluchten van zijn thuisland Iran, over het missen van geliefden. Over zijn moeder, die haar geheugen kwijt en nog daar woont. Ze videobellen, hij doet zijn overleden vader na, is voor even haar zoon en echtgenoot in één. Zijn gezicht laat zien wat hij daarna onder woorden brengt: het is verdrietig, maar we kunnen lachen samen en je moet het leven vastgrijpen, ook al is er pijn. Je ziet hem spelen met zijn kleinkinderen, zijn gezicht open, ontvankelijk, ook als hij vertelt over zijn grote liefdes – zijn echtgenote én het schrijven. Iets later vertelt hij over zijn vader, met wie hij zich zo verbonden heeft gevoeld en aan wie hij nog iedere dag denkt, en zegt: ik mis niemand want iedereen verschijnt in mijn dromen en dat is geweldig.
Weer natte wangen, maar de onrust en het gevoel van heimwee, leken iets lichter. Toch weer een mens van vlees en bloed dat richting biedt. En ik kon niet anders dan denken: ik hoop dat ik ooit ook zo naar het leven kan kijken.