Door antidepressiva verdween de ruis in mijn hoofd, en mijn creativiteit

Wat als ik alleen kan schrijven omdat ik een angststoornis heb? Wat blijft er dan over als ik de angsten wegneem? Auteur Yael van der Wouden werd met deze vragen geconfronteerd toen ze met antidepressiva begon. Ze onderzoekt in dit stuk de relatie tussen kunst maken en je mentale gezondheid, een relatie die wat haar betreft te vaak verkeerd wordt beschreven.

Tags

Essay Depressie Schrijven
Foto: Roosmarijn Broersen

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Kunnen algen plastic afbreken?

Mijn therapeut vroeg me een keer: ‘Heb je wel eens het gevoel dat je vasthoudt aan je somberheid voor je schrijven?’ ‘Hoe bedoel je?’ zei ik, want ik snapte het niet, oprecht niet: niet het vasthouden aan somberheid, niet wat dat te maken had met mijn schrijven. Ze legde uit dat ze wel vaker gesprekken had gehad met kunstenaars over vast zitten in een vicieuze cirkel: wanneer creatie moeizaam gaat, wakkert dat depressie aan en die depressie houdt op haar beurt een soort droevige vorm van creativiteit in stand. De context van dit gesprek was of ik nou wel of niet aan de antidepressiva moest. Ik was er bang voor, bang voor hoe lang het ging duren voordat mijn lichaam eraan zou wennen, voor de veranderingen die erbij hoorden. Wat nou als mijn angststoornis mijn hele persoonlijkheid bleek te zijn en ik dan overbleef zonder persoonlijkheid? Of erger nog: zonder wil om te schrijven?

Het was, an sich, geen gekke vraag, of mijn depressie en schrijven gelinkt waren. Toen ik begon met schrijven was dat inderdaad vanuit angst. Vroeger was ik helemaal geen lezer, laat staan een schrijver: de eerste tien jaar van mijn leven was ik een buitenkind, een tv-kind, een tekenkind en naar het winkelcentrum om bij de fontein naar mensen te kijken-kind. Ik vond boeken maar een saaie bedoening. Ik had mijn eigen fantasie die veel sneller ging dan de kleine woordjes op papier en die bovendien veel feller was. Als ik ‘s nachts niet kon slapen speelde ik ‘binnenfilm’, een spelletje waarbij ik deed alsof ik een film aanzette die ik al eerder had gezien en helemaal moest afspelen in mijn hoofd, van begin tot einde. Toen verhuisden we naar Nederland, waar we bij mijn grootouders kwamen te wonen. Het waren lieve mensen, maar ook strenge mensen met voor mij bizarre regels waaraan ik me ineens moest houden: geen tv doordeweeks, enkel op van tevoren bedachte momenten van de dag mocht er gegeten worden en als je je verveelde ging je maar de tuin in. Of lezen. Het was hier koud en het regende altijd. Ik koos voor lezen. Het eerste boek dat ik ooit heb gelezen, las ik bij mijn grootouders, in één snelle teug; het schrijven kwam er snel achteraan.

Het was hier koud en het regende altijd. Ik koos voor lezen.

Ik vond laatst een boekje dat ik geschreven heb toen ik twaalf was. ‘De heksenkring’ heette het, de titel in grote ernstige letters gepend op een schoolschriftje. Het ging over een jong meisje dat – ja, jazeker – Yael heette en erachter kwam dat ze magische krachten had. Die gebruikte ze om haar twee pestkoppen een lesje te leren. Natuurlijk waren er rond die tijd twee meisjes die me weleens opwachtten, me van de fiets duwden, dat soort dingen. Dit teruglezen was een bizarre confrontatie over mijn relatie met schrijven: mijn Nederlands was nog niet zo goed destijds, en dus had ik een klasgenoot zo ver gekregen om de hoofdstukken mee te lezen als een soort babyredacteur. In mijn herinneringen heb ik dit een of twee keer gedaan, een weekje of twee volgehouden, maar dat was niet zo. Ik vond bijna honderd pagina’s, nauwkeurig bijgehouden, allemaal door mijn babyredacteur geredigeerd – haar groene pen over mijn blauwe. Ze maakte er weleens kleine tekeningetjes bij. Ik vond dit en dacht, Wauw. Zero chill. Zelfs op mijn twaalfde, met een taalachterstand en een paar pestkoppen achter me aan, was ik bezield door het idee van een verhaal vertellen – dat het goed moest zijn, dat anderen het leuk moesten vinden. Nadat ik dit boekje terugvond liep ik rondjes er omheen, probeerde ik te bedenken wat het wel of niet kon betekenen, iets over mijn control issues en hoe ik trauma wel of niet door schrijven verwerkte, of dat goed of slecht was, wellicht een maladaptive coping mechanism, zoals de kinderen het noemen. Of mijn therapeut gelijk had. Of dit bewijs was.

I’ve drank the Kool-Aid, ik ben on board

Ik vind het interessant, die onrust in ons zeitgeist rondom depressie en kunst. Aan de ene kant hebben we de angst voor een bijna strawman-achtige maker die haar eigen creaties haat en die het proces van maken haat, maar die uit haar depressie wel haar inspiratie haalt. Daardoor houdt ze onbewust haar eigen depressie in stand, om haar eigen identiteit als maker te behouden. Aan de andere kant van dit narratief schuilt het idee dat kunst maken, creatie op wat voor manier dan ook, een miraculeus helende actie kan zijn. Ik moet hierbij vermelden dat ik spreek als het nichtje van vijf – vijf! – therapeuten die allen met narratieve- dans- en tekentherapie werken. I’ve drank the Kool-Aid, ik ben on board, maar daar gaat het niet om; wat mij boeit is het extreme contrast tussen de twee, en dat dat de enige twee opties zijn die worden besproken: of kunst is je vijand als maker, of het is je redding. Een zeer academisch voorbeeld: in She’s All That (1999) volgen wij middelbare scholier Laney (Rachel Leigh Cook) die bijna de hele film lang ‘lelijke’ abstracte kunst maakt die door niemand wordt begrepen; haar donkere multimedia schilderijen moeten een reflectie zijn van haar zwartgallige perceptie op de wereld na het verlies van haar moeder op jonge leeftijd. Dan, nadat ze liefde leert kennen dankzij de populaire-maar-stiekem-toch-lieve heartthrob Zack (Freddie Prince Jr), verandert haar kunst van schimmig naar licht, maar vooral naar helend. Ze schildert een lichtblauw portret van haar moeder, verwerkt daardoor ineens haar overlijden, en dat eindstuk wordt ook zomaar haar ticket naar de kunstacademie. Haar leraar vertelt dat dit het beste werk is dat ze ooit heeft geleverd.

Dit was, natuurlijk, mijn ergste nachtmerrie: ik verdween.

Het narratief is dus: depressieve kunst houdt ons in een depressie, vrolijke kunst maakt ons vrolijk. Fijn! In 2022, na vele gesprekken met mijn therapeut, ben ik aan de antidepressiva gegaan. Het is een lang en oninteressant verhaal, maar vanwege een reeks aan communicatieve onduidelijkheden ben ik aan een veel te hoge dosis begonnen en was vier dagen onaanspreekbaar. Ik voelde niets, had geen gedachtes, kon niets, niet eens bij een gesprek blijven. Dit was, natuurlijk, mijn ergste nachtmerrie: ik verdween. De dosis halveerden we zodat ik nog les kon geven, en er werd mij nogmaals op het hart gedrukt: ik moest het een half jaar geven om echt een verandering te merken. Helaas. Ik heb het twee weken volgehouden. Ik weet dat mijn ervaring met antidepressiva te kort was om er een oordeel over uit te brengen, en dat het zéker geen voorbeeld is voor mensen die erover twijfelen: ik heb het niet goed aangepakt, en de professionals rondom mij ook niet. Ik weet dat wat er in de eerste twee weken van gebruik plaatsvindt geen representatie is voor de lange termijn. Maar voor mij waren de bijwerkingen vanaf dag een niet te combineren met mijn leven, mijn werk, hoe ik mezelf zie. In de nagesprekken met mijn therapeut probeerde ik uit te leggen dat mijn creativiteit weg was, en dat er voor mij niets ergers te bedenken was. Toen moest ik het ineens ook duiden: wat ís creativiteit, en wat betekent het dat het weg is? En waarom is het zo erg dat het weg is? Waar hou ik me zó streng aan vast?

Moeizaam en langzaam begon ik het onder woorden te brengen: de ‘noise’ was weg. Het geroezemoes in mijn hoofd dat vragen stelt, dat naar iets kijkt en in een rits ophoest: oh wat mooi oh wat raar oh waarom loopt die zo waarom lacht die zo wat voor kleur geel is dat wat was dat ding dat ik ooit las over blauwalg oh ik moet nog een was draaien I would walk five-hundred miles and I would walk five-hundred more.

En ja, het geroezemoes faciliteert de angst heel goed. Dat is waar. Het is veel, het is luid. Soms is het volledig onnodig. Wat het geroezemoes bij mij ook laat ontstaan zijn: scenes, vraagstukken, personages. Volgend op de vraag ‘waarom lacht die zo?’, komt vaak: ‘nee, oké, maar wat zou er kunnen zijn gebeurd dat die zo lacht?’, en dan komen er scenario’s, antwoorden, verhalen. Ik kan de vraag ook weghalen bij de angst die mij wil vertellen dat iemand lacht omdat ik raar ben. Ik kan er ook iets anders mee . Laney’s multi-media kunstwerk. Re-appropriation. Dat ene soort alg dat plastic kan afbreken.

Op papier mocht ik doen alsof ik het niet was. Op papier mocht ik doen alsof ik iemand anders was.

Ik denk dat wanneer we het hebben over depressie, over angststoornissen in connectie met kunst maken, we vaak causaliteit en correlatie door de war halen. Dat we vaak niet zien dat de connectie niet per sé iets negatiefs hoeft te betekenen, maar ook niet iets magisch. Mijn creativiteit wordt niet veroorzaakt door geruis, door depressie of angst. Creatie is een balsem, om het geruis anders te kunnen toepassen, het te laten rusten. Het is ook geen oplossing. Mijn beste werk heb ik geschreven in de nasleep van rouw. Dit is niet een bewijs dat er pijn moet bestaan om iets moois te maken, maar meer dat om pijn te kunnen verwerken, je soms iets moet maken. Mijn grootouders zijn beiden binnen een week overleden. In de auto onderweg naar één van de begrafenissen dacht ik na over de tijden van hun jeugd, en hoe anders zij opgroeiden; de een in Nederland, de ander in Oostenrijk. Ik stelde een vraag aan mezelf, ik keek uit over de velden, en uit het geruis in mijn hoofd kwam een antwoord. Dat antwoord werd een boek, mijn debuutroman. Het is een boek over verdriet maar geen verdrietig boek. Het is hoopvol, denk ik, hoop ik, al voelde me niet hoopvol terwijl ik het schreef: ik was verdrietig, ik was in rouw en zeer angstig. Op papier mocht ik doen alsof ik het niet was. Op papier mocht ik doen alsof ik iemand anders was, die er beter mee om kon gaan; die andere keuzes maakte, die andere fouten maakte en die op een andere manier oploste.

Dit heb ik aan mijn therapeut uitgelegd: mijn schrijven is niet de uitkomst van angst, ook niet een remedie. Het is een instrument, een oefening, voor mij de enige stille kamer in mijn hoofd waar de deur dicht kan en het geluid niet zo ver binnendringt. Ik heb haar recentelijk een kopie van mijn roman gegeven. Ze heeft beloofd het te lezen, om zo mij beter te leren kennen.

In april verschijnt 'De bewaring', de debuutroman van Yael van der Wouden

De bewaring speelt zich af in het naoorlogse Overijssel. Kogelgaten zijn weer gedicht, herinneringen aan de Holocaust zo veel mogelijk verstopt. Isabel woont alleen in het huis van haar overleden moeder, waar alles rustig voortkrabbelt tot plotseling haar broer Louis met zijn nieuwe vriendin Eva voor de deur staat om bij haar de zomer door te brengen. Eva is in alles het tegenovergestelde van Isabel. Waar Isabel houdt van rust, houdt Eva van liederlijk late avonden; waar Isabel bedeesd en voorzichtig is, stampt Eva door het huis en trekt ze letterlijk alles uit de kasten.

Meer informatie

Over de auteur