5 romans voor journalisten

Als je het even echt niet meer weet, ga voor je boekenkast staan. Dan gebeurt er vanzelf iets. Dit lijstje boekentips voor journalisten komt bijvoorbeeld uit de kast van Jan Postma, van wie ook dit advies kwam. Hoewel de journalistiek geen hoofdrol speelt in deze vijf (of eigenlijk zeven) romans, haalde hij er zelf wel een aantal belangrijke journalistieke lessen uit.

Opslaan

Tags

Verplichte kost Lijstje Journalistiek

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

De vraag kwam uit de lucht vallen: welke romans zou ik journalisten aanraden om te lezen? Deze op het oog toch vrij eenvoudige vraag bleek al snel hopeloos ingewikkeld. (Ik neem mijn eigen onvermogen even als maat der dingen – een fout die ik vaker maak.) Want wie zijn die journalisten over wie we het hier hebben? Zijn ze jong en hoopvol en naïef? Zijn ze oud en cynisch en zitten ze vast in denkpatronen die zijn ingesleten toen Jan Peter Balkenende en Mat Herben de machtigste mannen van Nederland waren?

En los daarvan, wie ben ik om ze van advies te voorzien? En moet ik niet nog een stap terugdoen en me afvragen of het hoe dan ook een goed idee is: journalisten die romans lezen? Waarom zouden ze dat moeten doen? Niet omdat ze er betere mensen van zouden kunnen worden. In dat sprookje geloven goede journalisten noch mensen die boeken schrijven die het lezen waard zijn. Om professionele redenen dan? Omdat ze er als journalist iets aan zouden kunnen hebben? (Wie wil weten wat professioneel lezen met een mens kan doen: lees The Information, van Martin Amis. De hoofdpersoon is recensent Richard Tull, iemand met literaire ambities die hij nooit helemaal wist waar te maken. ‘He was very good at book reviewing. When he reviewed a book, it stayed reviewed.’)

Ik geloof niet dat ik journalisten romans waarin de journalistiek een rol van betekenis speelt zou willen aanraden. Dat soort lezen, in de hoop op herkenning, heeft toch altijd iets treurigs. Scoop van Waugh was een feest, natuurlijk. Net als Towards the End of the Morning, van Michael Frayn. Maar ik herinner me nog goed hoe hoog mijn verwachtingen waren van The Imperfectionists, van Tom Rachmann, en hoe leeg ik me na het lezen ervan voelde. Journalisten romantiseren hun werk graag, en deze roman deed dat ook.

(Ik weet het, nu doe ik het weer: mijn eigen tekortkomingen zonder pardon op een hele beroepsgroep projecteren. Toen ik in 2011 stage mocht lopen op een krantenredactie was ik lichtelijk ontstemd dat het in feite gewoon een kantooromgeving was. Dat er flexwerkplekken waren en dat niemand achter zo’n bureau zat te roken. Dat niemand bezig was met het zagen aan de stoelpoten van de minister-president, omdat het mysterie van millennials die niet meer wilden trouwen belangrijker leek. Dat de hele boel überhaupt niet in zwartwit was.)

Hoe langer ik over de vraag nadacht, hoe ingewikkelder hij werd. En dat kon toch niet de bedoeling zijn. Het was, besloot ik, veel logischer om het probleem van de andere kant aan te vliegeren. Ik ging voor mijn boekenkast staan en ik probeerde nergens aan te denken, in de rotsvaste overtuiging dat er dan vanzelf iets zou gebeuren. (Voor een boekenkast gaan staan is, als je het even echt niet meer weet, eigenlijk altijd mijn advies. Het levert bijna altijd wat op en het loopt nooit slecht af. Behalve in het geval van Don Quichot natuurlijk.)  

Voor een boekenkast gaan staan is, als je het even echt niet meer weet, eigenlijk altijd mijn advies. Het levert bijna altijd wat op en het loopt nooit slecht af. Behalve in het geval van Don Quichot natuurlijk.

1. Vasili Grossman - Leven en Lot (1959)

Er waren heel veel boeken die ik mensen zou willen aanraden om te lezen. Leven & Lot springt er op de een of andere manier altijd uit. Geschreven door een schrijver die ook een geweldige journalist was. Maar waarom zou ik dat aanraden? Omdat het een geweldige, hartverscheurende roman is die je de rest van je leven met je meedraagt? Misschien omdat het een roman is waarin vragen over goed en kwaad een centrale rol spelen zonder dat ooit wordt vergeten dat het ook dan nog altijd over mensen gaat? En dat, zoals Philip Roth het ooit zei, literatuur geen morele schoonheidswedstrijd is?

Want dat is wat goede journalistiek ook kenmerkt: een zelfbewuste betrokkenheid bij de wereld, onafhankelijk van geest en met een oog voor niet alleen de botsende materiële belangen maar ook de morele vragen die daarachter schuilgaan. Een doordacht engagement, zonder de wil om morele zuiverheid te etaleren.

2. Herman Melville – The Confidence-Man (1857)

The Confidence-Man, van Herman Melville, is dat iets? Omdat er geen roman je beter kunt lezen nu Trump alweer president van Amerika zou kunnen gaan worden? Omdat als de journalistiek ergens toe op aarde is het het doorprikken van leugens is? Omdat de roman uiteindelijk altijd draait om de paradox dat we gedwongen zijn om elkaar te vertrouwen, in de voortdurende wetenschap dat vertrouwen kan worden beschaamd?

3. De klassieken

Even tussendoor: Het Proces en 1984. Niet omdat het indrukwekkende, klassieke romans zijn. Daar zijn er zo veel van. Nee, omdat de woorden orwelliaans en kafkaësk te pas en te onpas, door mensen met macht en zonder, worden gebruikt en misbruikt als stand-in voor daadwerkelijke ideeën. Het zou toch fijn zijn als journalisten wat vaker zouden durven vragen: ‘Wat bedoelt u met kafkaësk, meneer de minister?’

Iets van Tsjechov? Korte verhalen en geen romans, dus ik begin al een beetje te smokkelen. Maar als lezer van journalistieke verhalen word ik van weinig dingen gelukkiger dan van een scherp oog voor detail, van een journalist die voor alles opmerkzaam is die de dingen heel precies weet te benoemen. Tsjechov was een meester in wat criticus James Wood omschreef als ‘serious noticing’.

4. Jo Ann Beard – Werner (2021)

Iets dat het midden houdt tussen een essay en een kort verhaal: Werner, van de Amerikaanse Jo Ann Beard. Het verhaal, opgenomen in de bundel Festival Days, gaat over Werner – die zag u niet aankomen – een man die op een dag ontwaakt in een appartement dat in brand blijkt te staan. Ik dacht dat ik het zou willen aanraden omdat het prachtig laat zien hoe je als journalist door bescheiden te zijn en al het werk dat er ergens in is gaan zitten vol vertrouwen aan het oog te onttrekken, dat verhaal kunt laten schitteren.

Maar misschien is er nog wel een reden. Misschien zou ik het vooral willen aanbevelen omdat het zo mooi laat zien hoe dun de grens tussen feit en fictie is. Dat het journalistieke en het literaire verhaal loten aan dezelfde boom zijn en dat we niet voor niets hetzelfde woord gebruiken voor dat wat feitelijk en dat wat we fictief noemen. Dat het variaties op een vorm zijn, beide uit op een precieze weergave van de werkelijkheid. Dat literatuur en journalistiek ieder op hun manier dezelfde wereld proberen te vangen.

Misschien zou ik het vooral willen aanbevelen omdat het zo mooi laat zien hoe dun de grens tussen feit en fictie is.

5. Janet Malcolm – In The Freud Archives (1984) en The Silent Woman (1994)

Nog één boek dan? En nu ik de grens tussen feit en fictie ben genaderd kan ik toch wel één stapje naar de andere kant zetten? Ik zou iedere journalist aanraden Janet Malcolm te lezen. Niet alleen dat wat voor de hand ligt, The Journalist & The Murderer, maar alles. Te beginnen met het boek dat voorafging aan die klassieker over de immoraliteit van journalistiek, In the Freud Archives. En daarna het boek dat erop volgde: The Silent Woman, over Sylvia Plath en Ted Hughes. Dat laatste omdat het een voor journalisten belangrijke waarheid bevat.