Social climbing heeft een negatieve bijklank. Het riekt naar bedrog, naar jezelf iets aanmatigen, naar iets onechts in de persoonlijkheid, om zo hogerop te komen. Tegelijk kun je je afvragen of pogingen tot sociaal stijgen niet per definitie gerechtvaardigd zijn als je kijkt naar, bijvoorbeeld, het grote verschil tussen de klassen waar het gaat om levensverwachting en gezondheid. Is het dan niet billijk dat er soms wat bedrog nodig is om de hindernisbaan van het sociale verkeer – uitsluitingsmechanismen pur sang – te bedwingen? Of vergt stijgen te veel zelf- en klassenverraad?
Ik kom van het Groningse platteland, uit een gezin dat door wanbeleid aan lagerwal was geraakt, maar dat gelukkig nog enig cultureel kapitaal bezat nadat gas, licht, banksaldo en onderdak waren verdampt. Tegenwoordig schrijf ik voor een keurige krant, woon ik aan een gracht, geniet ik enig aanzien als schrijver en word ik soms abusievelijk voor intellectueel aangezien. Sociaal gestegen, dus?
Mijn werk zit vol buitenstaanders die hun weg in de wereld proberen te vinden. Sommige daarvan lijken op mij, anderen lijken op, ik noem eens een zijstraat, Richard Nixon. Sommige zijn schrijver, omdat het schrijverschap je de kans biedt je op eigen voorwaarden aan het lot te ontworstelen. Mijn nieuwe roman, Tandenjager, gaat over iemand die begin 19e eeuw op een andere manier probeert te ontkomen aan een naar eigen smaak te bescheiden afkomst. Hij vindt zichzelf opnieuw uit, zelfs fysiek (dat is waar de tanden een rol spelen, die uithangborden van klasse), hiertoe aangespoord door zijn moeder die haar zoon op het hart drukt dat bedrog gerechtvaardigd is.
Hier zeven andere romans over sociaal stijgen: