1. Mark Z. Danielewski – House of Leaves (2000)
Typografisch experiment staat centraal in de zogenaamde ‘ergodische literatuur’. Schrijvers maken daarin de fysieke handeling van lezen – het vasthouden van het boek, het omslaan van de bladzijden, de tijd die het kost om een pagina te lezen – onderdeel van het vertellen van het verhaal. Onbetwist meesterwerk in dit genre is House of Leaves van Mark Z. Danielewski.
Wie het boek even doorbladert, ziet onbegrijpelijke vormexperimenten. Maar wanneer je het leest, worden die vormen begrijpelijk en blijken ze onmisbaar. Je leest niet alleen, je participeert in het verhaal. Een wereld die ondersteboven keert, zodat jij je boek mee moet draaien. Een sequentie die steeds sneller gaat, waarbij jij steeds sneller je bladzijde om moet slaan. Het lezen van dit boek is onvergetelijk.
2. Paul van Ostaijen – Bezette Stad (1921)
Wie denkt over taal, denkt vaak niet aan letters als visuele entiteiten, los van betekenis. We vergeten die visuele laag zodat de gedachten van de auteur ongefilterd tot ons lijken te komen. Daarmee gaat wel iets verloren: de interactie tussen de visuele presentatie van taal en de betekenis van de woorden.
Paul van Ostaijen is de godfather van het Nederlandstalige literaire vormexperiment. De recente heruitgave van zijn Bezette Stad, reproductie van het origineel uit 1921, maakt met zijn gefragmenteerde teksten de chaos en snelheid van een stadsleven in turbulente tijden tastbaar. Het werk leest verbazingwekkend hedendaags, zoals schrijvers ook nu de (online) woekerende wereld weergeven. Denk aan de emoji’s in de poëzie van Maxime Garcia Diaz.
3. Jennifer Egan – A Visit from the Goon Squad (2010)
Afwijkende typografie wordt ook gebruikt om lezers onder te dompelen in de belevingswereld van personages die niet neurotypisch denken. Jennifer Egan schrijft een hoofdstuk vanuit het perspectief van een meisje met autistische kenmerken: we lezen haar dagboek, dat ze bijhoudt in powerpoint slides.
Deze vorm is niet gratuit of puur esthetisch. Door de gedachtewereld van het meisje te tonen via grafieken en diagrammen – waarvan we de logica begrijpen, ook al zouden we die zelf niet toepassen op ons gevoelsleven– krijgen we toegang tot haar wereld, zonder compromis. De vorm maakt de passages authentiek, en daardoor hartverscheurend.
4. Claudia Rankine – Citizen: An American Lyric (2014)
Citizen van Claudia Rankine is schurend en urgent – mede doordat ze spaarzaam werkt. Haar gebruik van witruimte maakt dat wat ze wel deelt, nog directer. Qua typografie is ze minder experimenteel dan andere voorbeelden in deze lijst. Toch neem ik haar erin op omdat ze zich niet beperkt tot tekst om haar boodschap over te brengen: ze kiest afbeeldingen, screenshots en kunstwerken en maakt ze onderdeel van háár tekst. Ze gebruikt ze niet als voorbeeld of illustratie, maar als vertelvorm. Citizen toont voor mij hoe nauw dichtkunst soms grenst aan moderne kunst. Het resultaat is een bevrijding: kijk, dit mag ook.
5. Jacob Bromberg – A maze without walls
Ik ontdekte Jacob Bromberg in Librairie Yvon Lambert, een kunst- en boekenbacchanaal in Parijs. Op de vloer had hij een gedicht geschreven. Als bezoeker kon je verschillende afslagen nemen tussen de boekenkasten en bij iedere afslag ging het gedicht anders verder; een labyrint van mogelijke betekenissen vertakte zich tussen de schappen.
De complexiteit van zo’n poëtische structuur wordt pas duidelijk wanneer je iets vergelijkbaars probeert te maken. Krijg het maar eens passend. (Ik benaderde Bromberg en vroeg hoe het hem gelukt was, omdat mijn tekstverwerkers dit soort grappen niet aankonden. Hij antwoordde dat hij de architectuursoftware autoCAD nodig had gehad.)
Bromberg maakt zijn poëzie niet alleen in ruimte, maar ook in tijd multidimensionaal. Het gedicht dat hij voor het Louvre schreef, is alleen volledig te lezen door steeds andere woorden uit te lichten.
6. Beinecke Museum – Art, Protest and the Archives
In de nazomer van 2023 zag ik in het Beinecke Rare Books Museum een tentoonstelling: Art, Protest and The Archives. Hier werden originele versies van politieke pamfletten vertoond, waaronder van de Nederlandse Provo-beweging en de Situationisten in Parijs in ‘68.
Typografisch experiment is in zichzelf het doorbreken van conventies. Dat gebeurt deels door het kapen van die conventies en het hergebruiken van de officiële (beeld)taal waartegen je je verzet. Logo's, reclames, stadsgeografie – alles wordt materiaal voor je eigen werk.
Zo kaapten Situationisten de taal van verbodsborden en schreven: 'NO STANDING, ONLY DANCING'. Denk ook aan de recente poëzie-glossy Obelisque van Obe Alkema, die de commerciële beeldtaal van de glossies kaapt.
Er is nog geen tentoonstellingscatalogus, wel een gratis online collegereeks van Yale.
7. Bert Schierbeek – Het boek Ik (1951)
Toen Het boek ik in 1951 uitkwam, waren critici vooral verward. Maar wie het als traditionele roman wil begrijpen, mist denk ik het punt. Schierbeek blaast het ego op en schept een nieuwe taal, waarin gangbare grenzen en categorieën niet meer gelden en álles een stem heeft. Alsof de taal zelf aan het woord is, schrijft literatuurwetenschapper Bart Vervaecke.
Het boek begint met ‘..., want'. Het gebrek of onuitgesprokene (de gedachtepuntjes van het beletselteken) onderbreekt hij met een komma (een betekenisscheiding of korte pauze), om te beginnen aan een verklaring (want). Een verklaring van die stilte, van het onderbreken van die stilte, of van het contrast met die stilte. Briljant.