Die laatste zin komt natuurlijk veelvuldig terug in Brouwers’ oeuvre, en ik moet daarbij altijd direct ook aan die lijfspreuk van hem denken, noli me tangere, gegrift op een steen van zijn latere woning in de bossen van Zutendaal.
Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt – maar: raak mij niet aan.
Ik heb Jeroen Brouwers nooit ‘aangeraakt’, ik heb hem nooit gesproken, nooit ontmoet. Maar onze levens hebben op een aantal manieren langs elkaar gescheerd.
We woonden tegelijk in deze Nedersaksische streek, maar tegen de tijd dat ik leerde lezen, vertrok de schrijver uit de Achterhoek.
Hij woonde hier op de Dwarsdijk, ‘het huis omzweefd door mist en witte wieven’ – de boerderij waar ik een tijd heb gewoond, stond op de Marsdijk.
Hier werd hij veertig. Ik ben nu veertig, op het moment dat ik hier loop, en me probeer voor te stellen hoe hij hier leefde.
In het jaar van mijn geboorte verscheen Winterlicht, zijn roman over een schrijver in de Achterhoek; er zitten veel verwijzingen naar Van Gogh in. Mijn Achterhoekroman met de nodige Van Gogh-verwijzingen verscheen in het jaar dat hij stierf.
Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt.
Er is geen Nederlandse schrijver zo belangrijk voor me geweest als Jeroen Brouwers.
Wat niet langs mij heen scheert, maar me tot in mijn botten blijft raken: zijn stijl, en die compromisloze poëtica, ‘geheel verliteratuurd’ – de bloedserieuze houding ten opzichte van het schrijverschap die ook ik iedere dag nastreef.
Dat gaat niet (alleen) om gescheld. Vanuit zijn hoek, als dorpsoudste van de kleine gemeenschap die de Nederlandse literatuur heet, boekstaafde Brouwers wie er kwam en wie er ging, hij woog ze, beoordeelde wat iemand kwam brengen, wat de gemeenschap aan die persoon had. Je anoniem terugtrekken in een boshutje was er voor een schrijver niet bij; Jeroen Brouwers hield je in de gaten, knipte ieder artikel uit waarin je werd genoemd, maakte een dossier met je naam erop in zijn vermaarde archief.
Soms kwam een jonge schrijver zich zelf melden. Ondanks het noli me tangere, ondanks het geladen pistool in de luwte, zijn er de laatste jaren toch aardig wat bij Brouwers op visite geweest. Bewapend met journalist en fotograaf bezochten in ieder geval Yannick Dangre, Joost de Vries en Lucas Rijneveld de schrijver voor een krantenartikel over de oude en de nieuwe generatie, waarbij Brouwers dan dingen mompelde als: ‘Wat is dat eigenlijk voor een nieuwe mode, die duo-interviews?’ Maar bij die bezoeken toonde hij zich altijd gastvrij en welwillend om iets gunstigs te zeggen over het werk van zijn collega’s.
Buurt maken bij Jeroen Brouwers. Zoals een nette jongen betaamt nam Dangre zelfs iets lekkers mee – geen karbonaadjes maar appeltaart.
Er bestaat geen dossier in Brouwers’ archief met mijn naam erop; ik voltooide het manuscript van De beesten een week of drie na zijn dood. Ik had het hem graag willen laten lezen.
Het dichtstbij dat ik zal komen is waarschijnlijk deze tocht naar Exel, in de storm. Mijn kleren zijn doorweekt, de deur van het huis waar hij al ruim drie decennia niet meer woont blijkt bij terugkomst nog altijd gesloten.
Voordat ik de auto weer in stap, fluister ik toch even een paar woorden richting Louwhoek, puur omdat Jeroen Brouwers de enige denkbare schrijver was aan wie ik ooit het volgende zou vragen.
Dit ben ik, mijn bedoelingen zijn oprecht. Mag ik erbij komen? Ik heb karbonades gemaakt, met een lekker sjuutje.