Cahier Jeroen Brouwers is nu verkrijgbaar

Vandaag, op wat zijn 85e verjaardag zou zijn, verschijnt het allereerste Cahier Jeroen Brouwers, een jaarlijks tijdschrift met maar liefst 128 rijkgeïllustreerde pagina’s met bespiegelingen over Brouwers’ oeuvre, onbekende documenten uit zijn archief, analyses van zijn werk en persoonlijke getuigenissen. Het cahier is verkrijgbaar in de boekhandels en te bestellen op de website van Stichting Jeroen Brouwers. Voor het tijdschrift ging Gijs Wilbrink op bedevaartstocht naar Exel, het Achterhoekse plaatsje waar de auteur vijftien jaar woonde en werkte. De reportage is vandaag tevens online te lezen, exclusief op ilfu.com.

Tags

Reportage Tijdschrift Jeroen Brouwers
Bron: jeroenbrouwers.be

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Buurt maken in Exel

'Ik in de luwte, maar mijn pistool is geladen. Val mij niet lastig. Ik neem aan uw leven geen deel.'

In het dal tussen de Lochemerberg en de Holterberg, waar de Achterhoek geruisloos in Twente overgaat, ligt tussen coulissen van bossen, weiden en houtwallen de kleine dorpsgemeenschap die ze Exel noemen.

Ik sta op afgetrapt schoeisel in de klei langs de Dwarsdijk, een smalle weg waarop de automobilist bij iedere tegenligger moet uitwijken om diegene erlangs te laten; als het een trekker betreft moet je zover de drekkige berm in dat je mag bidden dat je wielen niet vast komen te zitten.

Gelukkig zie je hier weinig tegenliggers, je ziet hier überhaupt weinig. Het is midden winter, de beesten staan op stal, het mais is maanden geleden geoogst. Er raast enkel een gure storm over de kale akkers.

Er wordt vaak romantisch gedaan over het leven in dit Achterhoekse buitengebied – mijn geboortegrond – maar zoals alles kent het zijn gebreken. De eenzaamheid ligt in ieder hoekje te loeren wanneer je dichtstbijzijnde buurman op honderden meters afstand woont. En mocht je zo iemand zijn die die eenzaamheid juist verwelkomt, dan zijn er nog de praktische gevaren van de afzondering in een oord als Exel. Wie moet je bellen als je gevallen bent en naar de eerste hulp moet? Wie kan je erf sneeuwvrij maken? Wie repareert je grasmaaier?

Voor dergelijke complicaties hebben de Nedersaksische boeren een vangnet ontwikkeld, een netwerk van buurtbewoners die precies weten wie zich waar heeft gevestigd, wat ze er uitvoeren, waar ze eventueel hulp bij nodig hebben. Dat vangnet noemen ze het naoberschap. Door partijen als de bbb even lijzig geromantiseerd als het buitenleven zelf, maar het naoberschap in gemeenschappen als Exel is eigenlijk heel praktisch: weten wat je aan iemand hebt.

Dat werkt twee kanten op. Yuppen die vanuit de Randstad naar het oosten verhuizen, staan weleens raar te kijken als ze bij een vriendelijke buur een kopje melk lenen en meteen ingeschakeld worden om in hun Mini Cooper een paar honderd kilo aan betonpoeren te vervoeren. Maar na zo’n onstuimige storm als vandaag komt een goede naober ook kijken of je huis geen enorme schade heeft opgelopen.

Dit is de gemeenschap waar Jeroen Brouwers in terechtkwam toen hij in 1976 naar de Dwarsdijk verhuisde. Hij was niet op zoek naar naoberschap, maar naar misschien wel het tegenovergestelde: een plek waar hij met rust gelaten zou worden, waar hij een oeuvre kon bouwen.

Het is een groot misverstand dat er zoiets bestaat als anonimiteit op het platteland, iets als afgelegen boshutjes en obscure boerderijtjes waar niemand weet wie je bent – iedereen weet hier precies wie iedereen is. Anonimiteit bestaat alleen in de grote stad, waar volgens boshutjesfanaat Henry David Thoreau ‘miljoenen mensen samen eenzaam zijn’.

Toch wist Brouwers hier de afzondering redelijk af te dwingen, in de boerenwoning waar ik nu op uitkijk: huize Louwhoek. ‘Dit betekent hoek van luwte: – deze, en geen andere, betekenis wil ik er aan geven.’ In dit huis was Brouwers geluwd, hij kwam naar eigen zeggen na een paar jaar nog ternauwernood de tuin uit, en zeker bijna nooit meer verder dan ‘dit gehucht, waarvan de naam op geen enkele landkaart staat: het is precies zoals het goed is.’

Foto: Gijs Wilbrink

Ik sta hier voor een dichte deur. Dat wil zeggen: ik vermoed dat de voordeur op slot is, ik kan het niet controleren, om überhaupt bij de bel van huize Louwhoek te komen zou ik eerst nog een hek over moeten dat met meerdere hangsloten is vergrendeld. Mijn sokken zijn nat, de regen en de wind slaan me in het gezicht. Alles in deze omgeving schreeuwt dat ik hier weg moet blijven.

Een goede plek om ongestoord door te werken, om ‘fulltime schrijver’ te worden. In de vijftien jaar dat Brouwers in dit huis woonde, schreef hij talloze brieven, essays, polemieken, een vuistdikke kroniek over zelfmoord onder schrijvers en, o ja, zo uit mijn hoofd minstens vijf romans – waaronder zijn beroemde Indiëtrilogie.

En verder? Dit:

'Hier komt twee maal sweeks de bakker aan de deur, en om de week des maandags de heer Warnink, visboer. Dat is mijn gezelschap. Ik ben zeer gelukkig. Die mensen weten niks van literatuur.'

Het is geen mysterieus, afgelegen boshutje. Integendeel: Brouwers woonde en werkte hier in een prachtig huis, een boerderij uit 1920 met een riante tuin. De naam Louwhoek staat nog altijd op de gevel. De Mini Cooper-rijdende yuppen zouden tegenwoordig met gemak een half miljoen neertellen om hier een yogaretraite te beginnen, misschien wel een heel miljoen.

Aangezien er hier niemand opendoet, waag ik me de storm in, loop een stuk terug over de Dwarsdijk op zoek naar de dichtstbijzijnde naober. Een paar honderd meter in de verte zie ik een boerderij.

Je kunt het nog net de Achterhoek noemen hier; wie op het kruispunt tussen Louwhoek en de boerderij links af zou slaan, is meteen al in Twente. Niettemin vernoemde Brouwers het eerste deel van zijn brievenboek Kroniek van een karakter naar deze streek: het woord Achterhoek staat pontificaal op het omslag.

Huize Louwhoek in de Achterhoek. Het leek belangrijk voor hem dat hij zich hier in een hoek had verschanst om te schrijven, onder het schuine dakraam in de bovenhoek van een huis, in de uiterste hoek van een streek die zichzelf ook een hoek noemde, in de hoek van een land.

In de hoek van de literatuur.

Jeroen Brouwers in Exel. Foto: Carien Folmer.

Let op: niet in de marge, maar in de hoek – als in een boksring. Wie de polemieken leest die Brouwers in Exel schreef, weet dat hij de literatuur bloedserieus nam, dat hij vanuit zijn hoek iedere blaaskaak en bedrieger wilde ontmaskeren. ‘De tijd is daar, dat er gescholden moet worden.’

Ik vraag me af of hij ook weleens schold op zijn naobers hier, of hij ze überhaupt weleens sprak, hoe letterlijk we die stellige woorden ‘Ik neem aan uw leven geen deel’ moeten nemen.

Volledig isolement is niet per se een voorwaarde voor inspiratie op het platteland, dat bewees Martin Heidegger al: toen die zich in het Zwarte Woud in een hut had teruggetrokken bleef hij graag met de landwerkers in zijn omgeving praten. Hij zag overeenkomsten tussen het boerenleven en het denken: voor beide heb je een band met het land nodig. Of, om Thoreau er nog maar eens bij te slepen: ‘Het is het huwelijk van de ziel met de natuur, die het brein vruchtbaar maakt en geboorte geeft aan de verbeelding.’ Een mens kan niet echt denken in de stad, vonden beide filosofen. Brouwers leek het daar vooral om praktische redenen mee eens:

'Wonen op zo’n plek met al zijn afleiding en verlokkingen als bioscopen, cafés en wat dies meer zij, zou fnuikend zijn voor mijn schrijverij. Ik ben overigens niet bang dat de zaak daardoor geperverteerd zou raken, zo heilig ligt het niet, maar domweg dat het ten koste zou gaan van de discipline die ik nodig heb.'

Zodra ik het erf van de dichtstbijzijnde veeboer betreed, komt hij met zijn handen in de zakken van zijn spijkerbroek al naar buiten geschuifeld. In de schaduw van zijn Achterhoekpetje ligt een paar behoedzame ogen verscholen, onder zijn grijze snor verschijnt een beleefde glimlach. De storm lijkt hem niet echt te deren.

‘Mojn,’ zegt hij.

‘Mojn,’ zeg ik.

Ik stel me voor, wijs richting huize Louwhoek.

‘Klopt het dat Jeroen Brouwers daar heeft gewoond?’ Ik weet het antwoord al, maar je moet wat in zo’n gesprek.

Tot mijn verbazing beginnen zijn argwanende ogen zowaar te glunderen. ‘Jazeker.’

‘Hebt u hem nog gekend?’

‘Jazeker.’ Hij knikt er heftig bij. ‘Mooie kerel was dat.’

Dat valt me alleszins mee; met vier woorden weet deze man toch een kleine deuk te slaan in het beeld van de schrijver die zich met geladen pistool in de luwte heeft verstopt.

‘Was hij erg op zichzelf?’

‘Mjao. Hij zat daar boven in het huis hè, die boeken te schrijven.’

‘Heeft ie niet even buurt gemaakt?’

Op die vraag begint de boer alleen maar te grinniken.

Wie hier een yogaretraite komt openen en vergeet buurt te maken, wordt algauw met de nek aangekeken.

Het naoberschap is geen onvoorwaardelijk vangnet. De buren verwachten dat je je in ieder geval even netjes komt voorstellen, wanneer je in dit gebied komt wonen. ‘Buurt maken’ wil zeggen dat je hoogstpersoonlijk langs al die boerderijen in de wijde omtrek gaat, het liefst met iets lekkers (varkensvlees doet het altijd goed), en officieel is het daarbij de bedoeling dat je je nieuwe naobers uitnodigt voor een feest bij jou thuis. Bier, gevulde eitjes, polonaise in de woonkamer, meer varkensvlees.

Een ritueel dat zegt: dit ben ik, ik ben nieuw hier, mijn bedoelingen zijn oprecht. Mag ik erbij komen? Ik heb karbonades gemaakt, met een lekker sjuutje.

Wie hier een yogaretraite komt openen en vergeet buurt te maken, wordt algauw met de nek aangekeken. 

Bij het beeld van een polonaise aan het lijf van de schrijver wiens credo noli me tangere (raak me niet aan) was, begin ook ik te grinniken. Als ik de brieven van Brouwers uit die tijd mag geloven, had hij bovendien alleen maar jenever te schenken.

‘Is het hier erg veranderd,’ vraag ik, ‘sinds Brouwers hier wegging?’

‘Mjao. De meeste kleine boeren zijn wel weg. Wij hadden hier vroeger nog varkens, maar dat kan niet meer uit. Alleen koeien nog maar. Iedereen heeft eigenlijk alleen koeien nog maar.’

De veeboer wijst naar zijn overbuurman, een megastal een paar honderd meter verderop. ‘Die heeft wel drie melkrobots,’ mompelt hij. Uit de manier waarop hij het zegt maak ik op dat zijn hart meer ligt bij de kleine boeren die de afgelopen jaren zijn gestopt. Hij lijkt niet bijzonder trots op zijn overbuurman, zijn ogen glinsterden feller toen we het nog over Jeroen Brouwers hadden.

Ik neem afscheid van de man, een beetje teleurgesteld dat ik niet zoals Heidegger een hele levensfilosofie uit een gesprek met een zwijgzame boer weet te toveren – maar direct troost ik me met de gedachte dat Heidegger een nazi was en ik niet.

De ogen van de veeboer zullen me nog wel een tijdje bijblijven. Dat de naam van een schrijver die nooit buurt maakte zo’n weemoedige reactie bij zijn oud-naober losmaakt, zegt misschien dat Jeroen Brouwers deze gemeenschap toch wel iets heeft gebracht. Puur door over de mensen en de omgeving te schrijven, en door de manier waarop hij dat deed.

De brieven en verhalen van Brouwers over de Achterhoek zijn verstoken van de gemakzuchtige stereotyperingen waar plattelandsbewoners nogal eens slachtoffer van zijn; tegelijk doet hij niet aan verheerlijkend regionalisme. Hij heeft ‘dit gehucht, waarvan de naam op geen enkele landkaart staat’, op de kaart gezet. Wanneer hij over het landschap schreef, deed hij dat op een weergaloze manier: met zijn woorden toonde hij me een schoonheid die ik zelf lange tijd niet in mijn eigen geboortegrond kon zien. Misschien hielp het dat hij hier niet vandaan kwam, dat hem dingen opvielen die de oerbewoners voor lief nemen.

Hoe dan ook, toen ik aan mijn debuutroman De beesten werkte en passages over het landschap hier schreef, pakte ik daar meer dan eens Kroniek van een karakter even bij, om er met een blik van buiten naar te kijken. Dat boek is zo belangrijk geweest voor mijn eigen werk, dat ik de volgende natuurbeschrijving als motto opnam:

'Het mistte. Van de bomen aan de overkant van het water waren de onderkanten niet te zien. Er viel ook vochtigheid, die mij aanraakte op mijn kale kop en mijn gezicht. Overal was rottend lover, daar stond ik met mijn schoenen bovenop. Niets bewoog, voor wie niet goed keek, – en niets was te horen, voor wie niet goed luisterde. Maar door het zogenaamd roerloze water gingen kleine rimpelingen, die zomaar ontstonden, – die kwamen natuurlijk van die neervallende vochtigheid. Niets bestaat immers, dat niet iets anders aanraakt.'

Die laatste zin komt natuurlijk veelvuldig terug in Brouwers’ oeuvre, en ik moet daarbij altijd direct ook aan die lijfspreuk van hem denken, noli me tangere, gegrift op een steen van zijn latere woning in de bossen van Zutendaal.

Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt – maar: raak mij niet aan.

Ik heb Jeroen Brouwers nooit ‘aangeraakt’, ik heb hem nooit gesproken, nooit ontmoet. Maar onze levens hebben op een aantal manieren langs elkaar gescheerd.

We woonden tegelijk in deze Nedersaksische streek, maar tegen de tijd dat ik leerde lezen, vertrok de schrijver uit de Achterhoek.

Hij woonde hier op de Dwarsdijk, ‘het huis omzweefd door mist en witte wieven’ – de boerderij waar ik een tijd heb gewoond, stond op de Marsdijk.

Hier werd hij veertig. Ik ben nu veertig, op het moment dat ik hier loop, en me probeer voor te stellen hoe hij hier leefde.

In het jaar van mijn geboorte verscheen Winterlicht, zijn roman over een schrijver in de Achterhoek; er zitten veel verwijzingen naar Van Gogh in. Mijn Achterhoekroman met de nodige Van Gogh-verwijzingen verscheen in het jaar dat hij stierf.

Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt.

Er is geen Nederlandse schrijver zo belangrijk voor me geweest als Jeroen Brouwers.

Wat niet langs mij heen scheert, maar me tot in mijn botten blijft raken: zijn stijl, en die compromisloze poëtica, ‘geheel verliteratuurd’ – de bloedserieuze houding ten opzichte van het schrijverschap die ook ik iedere dag nastreef.

Dat gaat niet (alleen) om gescheld. Vanuit zijn hoek, als dorpsoudste van de kleine gemeenschap die de Nederlandse literatuur heet, boekstaafde Brouwers wie er kwam en wie er ging, hij woog ze, beoordeelde wat iemand kwam brengen, wat de gemeenschap aan die persoon had. Je anoniem terugtrekken in een boshutje was er voor een schrijver niet bij; Jeroen Brouwers hield je in de gaten, knipte ieder artikel uit waarin je werd genoemd, maakte een dossier met je naam erop in zijn vermaarde archief.

Soms kwam een jonge schrijver zich zelf melden. Ondanks het noli me tangere, ondanks het geladen pistool in de luwte, zijn er de laatste jaren toch aardig wat bij Brouwers op visite geweest. Bewapend met journalist en fotograaf bezochten in ieder geval Yannick Dangre, Joost de Vries en Lucas Rijneveld de schrijver voor een krantenartikel over de oude en de nieuwe generatie, waarbij Brouwers dan dingen mompelde als: ‘Wat is dat eigenlijk voor een nieuwe mode, die duo-interviews?’ Maar bij die bezoeken toonde hij zich altijd gastvrij en welwillend om iets gunstigs te zeggen over het werk van zijn collega’s.

Buurt maken bij Jeroen Brouwers. Zoals een nette jongen betaamt nam Dangre zelfs iets lekkers mee – geen karbonaadjes maar appeltaart.

Er bestaat geen dossier in Brouwers’ archief met mijn naam erop; ik voltooide het manuscript van De beesten een week of drie na zijn dood. Ik had het hem graag willen laten lezen.

Het dichtstbij dat ik zal komen is waarschijnlijk deze tocht naar Exel, in de storm. Mijn kleren zijn doorweekt, de deur van het huis waar hij al ruim drie decennia niet meer woont blijkt bij terugkomst nog altijd gesloten.

Voordat ik de auto weer in stap, fluister ik toch even een paar woorden richting Louwhoek, puur omdat Jeroen Brouwers de enige denkbare schrijver was aan wie ik ooit het volgende zou vragen.

Dit ben ik, mijn bedoelingen zijn oprecht. Mag ik erbij komen? Ik heb karbonades gemaakt, met een lekker sjuutje.

Bestel Cahier Jeroen Brouwers

Het eerste Cahier Jeroen Brouwers is verschenen. 128 rijkgeïllustreerde pagina’s met bespiegelingen over Brouwers’ oeuvre, onbekende documenten uit zijn archief, analyses van zijn werk en persoonlijke getuigenissen.

Bestel nu
Bestel Cahier Jeroen Brouwers