Hé lieve lezer,
Ik weet niet of je dit vervelend vindt, maar ik ga het toch doen: ik schrijf hier aan jou. Niet aan andere lezers van dit platform, dat is te onpersoonlijk. Bedankt voor je begrip, daar gaan we. Lieve lezer, ik wil beginnen door twee zinnen met je delen. Ze zijn niet het motto van mijn roman, dat vind ik toch een te gemeen motto, dan lig je alleen daarvan al een week wakker – tenminste, ik zou dat doen.
Het zijn dichtregels van Ilya Kaminsky, uit zijn bundel Deaf Republic (ook vertaald door Alfred Schaffer, Dovenrepubliek). In deze dichtbundel besluit een heel dorp niet te praten met de bezetter, te zwijgen, een gezonde fysieke functie met opzet uit te schakelen. De bundel timmerde me vorig jaar zo hard tegen de grond, dat ik het herlas en herlas en herlas.
Lieve lezer, ik schreef deze roman af in de maanden oktober en november. Na twee jaar (o, grapje, tien jaar eigenlijk) kijken naar en praten en schrijven over oorlog, dacht ik een uitweg te hebben gevonden via een boek. Een laatste dreun tegen medeplichtigheid, zoiets. Een boek dat zou zeggen: wie toekijkt en niet praat of opstaat, gebruikt zijn/haar/hun lichaam niet op de juiste manier.
Lieve lezer. Ik was in december in Kyiv. Voor het eerst sinds 2019. Eerst was er corona geweest, toen, net voor ik weer wilde gaan, begon de invasie. Ik was bang om Oekraïne te bezoeken - en toen ik er was wilde ik eigenlijk niet weg. Mijn lichaam had minder angst toen het daar was, dan toen ik me voorbereidde om daar te zijn. Ik reisde door de stad, ik reisde naar bevrijde gebieden. In een kerkje in Boetsja, waarachter de Russen een massagraf achterlieten in het voorjaar van 2022, sprak ik een oude vrouw. Ze had de sleutel van de kerk; binnen was een expositie te zien. Een fotoserie die toonde hoe de 116 lichamen, nadat het dorp bevrijd was, weer uit de kuil gehaald werden. Er waren helemaal geen geschikte machines of middelen om dat te doen. Het optillen van de lichamen gebeurde met een takelwagen, daar een touw aan gebonden, en aan dat touw zat een deur. Daar lagen de lijken op. De oude vrouw, die de deur van de kerk (net nieuw , gebouwd net voor de invasie) opendeed, vertelde dat ze tijdens de bezetting alleen maar in haar schuilkelder gezeten had. Dat ze had gebeden. Dat het huis naast haar werd geraakt en dat de buurvrouw en diens kind overleden. Ze zei tegen me: ‘ik zei: als ik hier ooit uit kom, dan ga ik bij de kerk werken, mensen helpen.’ Ze huilde. Ze huilde en praatte zonder te stoppen. Ze zei: ‘mijn zoon is aan het front.’
Lieve lezer. Waarom het ene lichaam wel en het andere niet. Er overleed laatst een dichter, wist je dat. Een Oekraïense. Maksym Kryvtsov, op de dag dat ik je deze brief schrijf, wordt hij begraven in Kyiv. Hij had nog nooit gevochten voor 2022. Nu is hij dood. KIA. Killed In Action. Er overleed afgelopen zomer ook een Oekraïense schrijver, Victoria Amelina. Ze was romancier. Ze verzamelde verhalen van vrouwen uit bevrijde gebieden, achtergebleven vrienden proberen van de woorden die er al waren een passend boek te maken. In de vroege maanden van de invasie schreef ze een gedicht, het heet 'No Poetry'.
Lieve lezer. In Deaf Republic van Kaminsky is het zwijgen een kracht, een middel om tegen de bezetter te vechten: jullie bezitten dit deel van ons lichaam niet, hebben geen recht op onze geluiden.
(Je weet waar ik heen wil, welke brug er zou moeten komen.)
(Je weet wat ik ga zeggen.)
(Ik zeg het niet, zoek het zelf maar uit.)
Lieve lezer, bewegen we genoeg, wat denk jij?
Nog twee dingen, lieve lezer. Ik wilde vroeger, toen ik achttien was, bij de marine, United Nations. Blauwhelm worden, op vredesmissies. Als kind droomde ik van vrede, terwijl ik over oorlogen las. Ik ben best blij niet die route gekozen te hebben, vredesmissies zijn niet zo rooskleurig als ik me als jong persoon voorstelde – ze zijn denk ik zowel politiek als diplomatiek enorm complex. Ik koos uiteindelijk voor film- televisie- en theaterwetenschap, waar ik me niet thuis voelde. Ik wilde niet eindeloos analyseren waarom iemands oma op het podium in een hoekje zat te breien - ik wilde zelf iets op een podium zetten, op papier, film. Ik wilde iets doen, maken, laten bewegen. Nadat ik terug was uit Kyiv, deze december, was ik even van mijn stuk. Ik dacht: ik moet bij de reservisten, ik moet iets doen, wat heeft dit lichaam voor zin als het alleen denkt en schrijft. Mijn geliefde zei (ik parafraseer, kort haar antwoord even in): maar jouw plek is in taal, in verhalen, in maken. Niet in een loopgraaf. Ik denk dat ze gelijk heeft - ze heeft gelijk. (En ik wilde heus ook niet naar die loopgraaf, maar ik bedoel. Ik vind mijn lichaam soms zo weinig nuttig de afgelopen jaren.)
Maar laat ik niet te overdramatisch worden; hier dus het laatste ding. In oktober en november sodemieterde (ja, ik schrijf het toch zo maar even) er meer realiteit mijn roman in dan ik had verwacht. (Ik ga je weer niet vertellen waarom, je snapt het wel, denk ik.) En ik appte een vriend, de dichter Bakr Al Jaber. Ik vroeg hoe het met hem ging. Hij stuurde me een gedicht als antwoord, van Fady Joudah, 'Black Horses'. Hieronder de eerste twee strofes, de rest lees je hier.
Lieve lezer. Dit boek is een breuklijn. Er scheurt soms iets open en dan kan je alleen maar afdalen, voorzichtig. Dus, ik ga. De ruimte mag je een volgend boek noemen, een loopgraaf, een wandeling, iets waarbij ik mijn lichaam op het spel zet. Ik daal de komende maanden (nog zonder te schrijven, alleen kijken) rustig af, dan kan jij DANS DANS REVOLUTIE lezen.
🤍
En dan nu: Dans Dans Revolutie
Toni – tweeënhalf jaar na de oorlog in besulia
Wijken als deze kosten de meeste tijd: het duurt minstens een kwartier tot iemand een hek opent of in een auto met geblindeerde ramen haar kant op komt. Toni voelt dat ze kijken; ze turen naar haar wagen, waar met donkerblauwe letters body-pick-up-service op staat. In de vrijstaande huizen, verscholen achter lange opritten en nutteloos vaak bewaterde gazons, gluren mensen vanachter hun gordijnen naar haar wagen: ‘Wie van ons heeft er een liggen?’ Toni drukt haar voet op de pedaal en laat het voertuig langzaam de heuvelachtige wijk in rollen. Tussen twee grote huizen houdt ze stil. Ze pakt haar verrekijker – gekregen van haar moeder om vogels te spotten toen zij hier op visite was: ‘Je hield zo van vogels kijken bij ons thuis in het dorp.’ Toni had het ding een tijd op het dressoir in de woonkamer laten staan, en daarna, omdat het stof stond te vangen, ergens in een la gegooid. Onlangs vond ze het terug, nu komt het goed van pas. Met een hand nog aan het stuur stelt ze scherp op een wit huis met blauwe kozijnen, nummer acht, de woning waar ze een dode Besuliaan op moet halen. Toni zoomt in op de ramen van de eerste verdieping, een vinger met een titanium ring schuift de roomwitte vitrage een paar centimeter opzij.
‘Mensen, mensen, wat een ongemak,’ mompelt ze chagrijnig, ‘jullie zijn niet uniek. Rijke buitenwijk, buurt met stapels vuilniszakken op de stoep, penthouse midden in de stad – het maakt de lijken geen reet uit.’
Toni’s moeder verschijnt op de bijrijdersstoel, tuurt ook naar buiten. Haar borsten hangen naar voren, haar tepels drukken door haar bh en bebloemde blouse zwaar tegen het zwarte nepleer van het dashboardkastje.
‘Het maakt voor het dansen ook niet uit, trouwens. Of je rijk bent of niet,’ zegt haar moeder, ‘dansen kan iedereen, hier vinden ze het blijkbaar iets om je voor te schamen.’
‘Mam, ik ben aan het werk.’
‘En, dus?’
Toni gromt en bijt op de binnenkant van haar wang, zoals ze al doet sinds haar kindertijd.
‘Ik kies de momenten niet, meisje,’ zegt haar moeder met een gemaakte zucht, ‘de dood doet wat-ie wil. Je weet hoe het is.’
‘Als je maar je mond houdt als ik dit lichaam ophaal. Ik heb geen idee of die doden jou nou wel of niet zien.’
Haar moeder leunt achterover en slaat haar armen theatraal over elkaar. Toni duwt haar ellebogen op het stuur, de verrekijker nog steeds tegen haar hoofd gedrukt.
‘Kom op,’ zegt ze zacht, ‘ik heb niet de hele dag de tijd, ik ben moe.’
*
Het is drukker dan ooit bij de body-drop-off-hubs, las Toni vanochtend in de welkom-op-een-nieuwewerkdag-mail. Een onderzoek wees uit dat mensen het zat zijn na tweeënhalf jaar, ze wilden leven, hun dagelijkse dingen doen. Zonder gedoe. Voor het eerst in lange tijd voelde Toni iets van verdriet. Het gevoel dat ze meer dan een jaar had kunnen onderdrukken bekroop haar opeens weer. Het stak, zoals altijd, ergens tussen haar borsten, net iets eronder, alsof ze gestompt was met een bot voorwerp. Ik ben iets compleet onmenselijks aan het doen, dacht ze, eerst zat ik in een stinkende kelder van een dom bedrijf en nu, met dit nieuwe werk, ben ik zelfs verder afgezakt – niet in inkomen, maar wel in waardigheid.
Onder de douche had ze gehuild vanmorgen. Daarna had ze lange tijd naakt voor de spiegel gestaan.
‘Ik heb papa en mama een fabel verteld,’ zei ze hardop, ‘ik ben een versteende boom. Ik kom niet tot bloei, ik raak geen bladeren kwijt. Het leven hier is niet beter.’ Toen haar moeder naast haar verschenen was en haar strak had aangekeken, was ze de badkamer uit gelopen. ‘Niet klagen,’ had ze gefluisterd, ‘je hebt een mooi huis, je hebt werk, waarschijnlijk nog maanden. Je hebt veel spaargeld, binnenkort kan je terug.’
*
Toen ze mensen zochten bij de body-pick-up-service, schreef ze zich meteen in. Ze was het administratiewerk dat ze al deed sinds haar aankomst, zestien jaar geleden, zat. Het body-pick-up-werk leek nobel: de dode lichamen van oorlogsslachtoffers uit Besulia bergen tot die op een later moment weer tot leven gewekt zouden worden.
*
Na een korte screeningsprocedure – niet meer dan een online vragenlijst – werd Toni direct aangenomen.
kunt u grotere voertuigen besturen?
🔲 ja
🔲 nee
heeft u daarvoor een geldig rijbewijs?
🔲 ja
🔲 nee
bent u bang voor lijken?
🔲 ja
🔲 nee
bent u emotioneel in staat lichamen op te halen en (samen met de desbetreffende lichaamsdonateur) te bergen in een voertuig?
🔲 ja
🔲 nee
heeft u een strafblad?
🔲 ja (voeg de desbetreffende documenten toe in het veld onderaan deze vragenlijst)
🔲 nee
ondertekent u alstublieft de volgende serie verklaringen:
🔲 Ik verklaar hierbij niet emotioneel betrokken te raken bij de dode lichamen
🔲 Ik verklaar hierbij alle lichamen naar de correcte body-dropoff-locatie te brengen
🔲 Ik verklaar hierbij dat ik geen lichamen illegaal zal verhandelen
🔲 Ik verklaar hierbij dat ik alle lichamen tijdens het dagelijkse korte rouwmoment op de mij aangewezen werkdag een laatste groet zal brengen
🔲 Ik verklaar hierbij dat ik tijdens dit rouwmoment nooit de svaboda samoverzjenja zal dansen
De aanmeldingsprocedure leek zo eenvoudig dat het bijna niet waar kon zijn. Op haar derde werkdag, tijdens het afsluitende rouwmoment voor de nieuwste batch diaspori van de dood, waar alle body-pick-uppers van dienst bij aanwezig waren, hoorde ze dat de formulieren steeds korter en simpeler waren geworden: het was moeilijk om überhaupt werknemers te vinden. Het personeelsbestand bestond voornamelijk uit flexmigranten.
‘De dood is voor iedereen hier een ramp,’ foeterde de collega die zich als Kaspar had voorgesteld toen de ceremonie voorbij was, ‘mensen verder weg lijken het een stuk normaler te vinden, sterven, dode lichamen, het hiernamaals en zo. Jij komt ook niet oorspronkelijk van hier, toch?’
‘Nee,’ had ze geantwoord, ‘maar ik woon hier al lang.’
‘Vertel me meer,’ zei hij. ‘Biertje?’
Hij was haar voorgegaan naar het body-drop-offcentrum en had met een speelse glimlach vier blikken bier uit een van de koelingen met dna-materiaal getoverd. Daarna nam hij haar mee naar dodenveld nummer veertien. Aan de rand van het veld stonden twee witte kuipstoelen in de laatste spleet ondergaande zon.
‘Mijn opa en oma, of ja, hun grafstenen, staan bij mijn geboortehuis in de tuin,’ was Toni begonnen toen ze zat, ‘in de bergen. Ons dorp heeft ook een begraafplaats, hoor, maar mijn opa wilde niet weg van de woning die hij met zijn eigen handen gebouwd had.’
‘Kijk,’ zei Kaspar, ‘dat zouden ze hier totaal macaber vinden, idioot zelfs! Toen die lijken uit Besulia hier begonnen te verschijnen, dacht ik: als we nieuw leven kunnen geven aan wie te vroeg de pijp uit is ge gaan, wil iedereen meedoen. Toch? Dat is toch een droom? Maar nee hoor.’
Toni knikte. ‘Ik begrijp het ook niet,’ zei ze. ‘O. Mijn vader ligt er trouwens ook al bij.’
‘Waarbij?’
‘Het graf in de tuin.’
‘Ah, ja.’
‘Hij overleed toen ik hier net woonde. Ik heb hem nog één keer op kunnen zoeken. Vijftien jaar geleden. Ik was eenentwintig.’
‘En je moeder?’
‘Ook, dood, zes jaar geleden. Ik moet haar nog bijzetten, in de tuin. Ik had geen tijd.’
‘Geen tijd om thuis te komen? Waar is het precies?’
‘Upasi. Ten zuiden van Besulia, ken je het?’
Kaspar draaide zijn bierblik rond in zijn hand, nam een slok.
‘Claudia, mijn vrouw, heeft een wijngids over Upasi.’
‘We hebben de beste wijnen,’ zei Toni, ‘al zeg ik het zelf.’
Ze keken uit over het gigantische veld vol graven. In de verte lag de skyline van de stad: kantoren, het parlementsgebouw, banken, moderne flats die schitterden in het oranje zonlicht. Toni nam een slok bier en dacht aan de eerste ochtend dat ze in de body pick-up-service-wagen door de stad reed, op weg naar haar eerste dode lichaam. Een jonge jongen, ergens in een glimmend appartement in het stadscentrum. Ze was zo in paniek dat ze had overgegeven. Het kwam niet door zijn borstkas en nek vol granaatscherven, ook niet door zijn jonge lichaam dat zo stijf als een plank was. Dat was juist handig: ze kon hem zo op de steekwagen zetten. Nee, ze raakte in paniek van het idee dat ze, als ze met dit onmenselijke werk stopte, een baan moest nemen die nog verder onder haar kunnen was. Het maakt niets uit, dacht ze, ik ben eigenlijk net als de dode jongen, niet veel waard.
In de badkamer waar hij was gevonden door een ouder echtpaar, had ze overgegeven in de badkuip.
‘Sorry,’ had ze gemompeld, meteen vol berouw over haar gedachten, ‘ik moet mijn mond houden, jou behandelen mensen al helemaal als een stuk stront.’
Nadat ze het braaksel had weggespoeld en haar gezicht had schoongeveegd met een zachte handdoek met geborduurde initialen, had ze zichzelf, zoals ze vaker deed, streng toegesproken. Daarbij had ze de woorden van de body-pick-up-trainingsbrochure herhaald: ‘Het zijn objecten, geretourneerde pakketten, meer niet. Hoe minder je denkt dat het mensen zijn, hoe simpeler het werk.’ Ze laadde de jongen in en herhaalde de rest van de dag: ‘Straat inrijden, lichaam ophalen, verplichte vragen stellen, afrekenen, ondertekenen, opbergen, labelen, doorrijden.’
De week na haar eerste lijk ging het al een stuk beter, maanden later deed het haar bijna niets meer. Heel soms voelde ze woede opborrelen: hoe moeilijk kan het zijn, dacht ze dan, een traditionele dans uit je hoofd leren en zo iemand weer leven geven?
‘Weet je nog,’ vroeg Kaspar, alsof hij haar gedachten raadde, ‘de eerste lichamen hier? De eerste dansmanifestaties?’
Toni knikte en kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Alsof er eerst kortsluiting bij iedereen ontstond, vervolgens iedereen uitzinnig werd, en daarna alles instortte. Dat vond ik het engste eigenlijk, dat laatste.’