De magere troost van Daan Doesborgh
Het is alweer vijftien jaar geleden dat ik met twee oude studievrienden in een restaurant aan de Voorstraat te Utrecht zat. Een van ons had niet lang daarvoor zijn vader verloren. Een ander had zelf ternauwernood een hersenbloeding overleefd.
Met mij was er, geloof ik, even niets aan de hand.
We waren allemaal ergens in de buurt van de veertig en vierden dat we elkaar na lange tijd weer eens zagen. Dat vieren lukte wel, maar er hing ook een soort zwaarte over ons weerzien – iets dat we nog niet van elkaar kenden. We voelden ons, zoals Vasalis ergens schrijft, ‘bedroefd en goed’.
‘Natuurlijk zijn we op een dag allemaal dood,’ zei ik plechtig (en enigszins aangeschoten), ‘dat weten we al bijna ons hele leven lang. Maar tot nu konden we dat zeggen zonder het echt te voelden. Wie van ons had, tot voor kort dan, niet het idee dat de dood iets is dat vooral anderen boven het hoofd hangt? Dat we het voor onszelf, en van iedereen van wie we houden, nog maar moesten zien? Dat we diep in ons hart misschien wel dachten, als we hoorden van een overlijden ver weg, aan de rand van onze kennissenkring: jammer, niet goed genoeg je best gedaan om te blijven leven?’ Mijn vrienden knikten, nauwelijks zichtbaar. ‘Maar dat is dus niet zo,’ ging ik verder. ‘We hebben helemaal niks te willen. Het gaat gewoon echt gebeuren, in min of meer willekeurige volgorde, met ons en met alle mensen die we niet missen kunnen. Vanaf nu leven we naar de dood toe. Dat doen we al vanaf onze eerste ademtocht, maar vanaf nu zullen we daar elke dag steeds iets duidelijker aan herinnerd worden. Tot het zo ver is.’ Meer wist ik er niet over te zeggen. Mijn vrienden bestelden snel een kaasplank met port en begonnen over iets leukers.
Wat had ik graag gewild dat toen de bundel Moet het zo van Daan Doesborgh al had bestaan. Dan had ik in dat restaurant, in plaats van die zompige monoloog, gewoon ‘Dit is een troostend gedicht’ aan mijn vrienden voorgedragen.
Het gedicht benoemt meteen zijn eigen onbestaanbaarheid:
Daarna gaat het gedicht met de lezer in gesprek – of met de dichter, zichzelf, of gewoon met al die mensen en woorden tegelijk, in de vorm van een soort geleide meditatie. Het doet je een voorstel en doet dat teniet, het prent je een gedicht van Yeats in dat je zou moeten kennen, je zoekt het op, het is een groot gedicht dat je cadeau krijg van dit gedicht. Doesborghs gedicht gedraagt zich in feite een beetje als een goochelaar die je een aantal illusies voorschotelt – en net als je zeker weet dat dit gedicht alles doet behalve troost, gebeurt dat toch, tegen het draaien van de wereld in.
De dichter Daan Doesborgh is uniek zoals iedereen dat is. Als hij een van de basisemoties was in de animatiefilm Inside out, was hij overduidelijk Verdriet. Veel verder gaat de vergelijking niet. Hij zet een bestudeerd onbeholpen persona neer, maar als dichter weet hij precies waar hij mee bezig is. Hoe omschrijf ik mijn liefde voor zijn gedichten zonder tandeloos te worden? Door te wijzen op wat hij doet in die hele bundel: schijnbaar achteloos, maar met de bezeten precisie van een sterrenkok, gedichten neerzetten die zowel nieuw en van nu zijn als tijdloos.
Zoals elke goede dichter staat Doesborgh met één been in het graf van zijn voorbeelden. Menno Wigman is de eerste, misschien ook wel de belangrijkste – hij komt ook met naam en toenaam in de bundel voor. Ted Hughes, waarvan hij Crow vertaalde en naar zijn hand zette – al is het preciezer om te zeggen dat hij zijn eigen hand naar Hughes wist te zetten. Martijn Teerlinck, in dit geval ook letterlijk. Gerit Komrij loopt er ook in rond. Genoeg. En nooit genoeg. Moet het zo bevat een hoop gemiste doden, en zoals elke dichter tot voor kort kon vrezen dat Wim Hazeu zijn levensgeheimen zou onthullen in een biografie, kun je als dode dichter alleen maar hopen dat Daan Doesborgh bereid is een rouwgedicht aan je op te dragen.
Daan Doesborgh is de dichter van de magere troost. Wat de mooiste troost is, zonder nutteloze vetranden en maskerende saus, omdat hij van zoveel realiteitszin getuigt. Dit gedicht maakt niets mooier dan het is. En toch troost het, ondanks alles en zichzelf, en jij kan het lezen en onthouden, terwijl de wereld langzaam donker wordt, om als een mantra te prevelen terwijl je over straat gaat. Want zoals alle gedichten heeft het gelijk. Zolang je leeft met dit gedicht, kan geen mens je iets maken.
Poëzie is een Daad
Poëzie is een Daad is een literair collectief bestaande uit dichters Joost Oomen en Yentl van Stokkum en redacteur Stefanie Liebreks. Sinds februari 2021 delen ze met z'n drieën afwisselend elke dag een gedicht op hun Instagramkanaal. In 2023 verscheen hun bloemlezing Voor alle dagen, Honderd-nog-wat gedichten zonder gelegenheid. Tot aan de 41ste Nacht van de Poëzie lees je vanaf nu om de week een tekst over het gedicht dat zij die dag op Instagram plaatsen.