Mooi, wit papier
Er is een beeld dat ik al heel lang koester. Het komt uit een kinderboek van Joke van Leeuwen. De titel ben ik vergeten maar wat ik heb onthouden is dat de hoofdpersoon, een kind, bij gebrek aan papier haar gedachten op wc-papier schrijft. Hele rollen pent ze vol. Toen ik dit verhaal las, kon ik zelf nog maar net lezen en schrijven. De omvang van die verworvenheid moet diepe indruk op me hebben gemaakt. Je had er alleen maar wc-papier en een pen voor nodig. Nog steeds overrompelt mij die eenvoud.
Jaren later maakte de roman Schachnovelle van Stefan Zweig waarschijnlijk om dezelfde reden veel indruk. Deel van de raamvertelling gaat over de mysterieuze Dr. B die door de Gestapo psychisch wordt gemarteld en eenzaam wordt opgesloten. Om niet gek te worden, leert hij schaakpartijen uit zijn hoofd. Zo heeft hij geen schaakspel of tegenspeler nodig.
Uit beide verhalen spreekt een grote mate van autonomie en vrijheid, ondanks beperkingen. Met bijna niets maak je iets. Je creëert een wereld, zijn ondergang: de kracht van de geest lijkt onbegrensd. Natuurlijk zijn er grenzen aan je eigen vermogens. Maar het schrijven zelf is in het diepst van zijn wezen eindeloos.
Ik moet hier de laatste tijd veel aan denken omdat ik in de categorie schrijvers blijk te vallen die ‘de natuur een stem geeft’. Een bedenkelijke kwalificatie, omdat hieraan de veronderstelling ten grondslag ligt dat mens en natuur twee afzonderlijke entiteiten zijn: alleen onderscheidbaar kan de één de ander een stem verlenen.
Ik stel me er een Playmobil landschap bij voor met een berg, een weide met een koe, bomen, bloemen en een playmobilpoppetje. Dat poppetje haal je eruit zodat hij van een afstand de boel kan beschouwen. Hij doet uitspraken over de schoonheid of de ecologie, hoe de berg het klimaat beïnvloedt bijvoorbeeld, of hoe de mest van de koe de bloemen verstikt. Daarmee doet hij in feite alsof hij niet geheel en al verstrengeld is met dit schaalmodel leven. Alsof hij niet afhankelijk is van de berg die voor regen zorgt, de melk die de koe produceert en de zuurstof die de boom uitstoot. Alsof hij bovendien niet die weide heeft aangelegd, niet de koolstofdioxide uitademt die de boom inhaleert.
Aanraken is zetten, leerde ik ooit van mijn oudere broer tijdens het dammen. Zoiets zou je ook over het leven kunnen zeggen. We moeten aanraken - laten sporen achter, spuien ideeën - alvorens te zetten. Er is geen ontkomen aan, het is wat ons ten diepste definieert: wie leeft, raakt aan, doet zetten. Sterker nog, zelfs na onze dood, als bacteriën en krioelende beestjes ons lichaam verteren, gaat het spel van aanraken en zetten gewoon door, en door.
Eigenlijk weet iedereen dit. Toch wordt de natuur in ons dagelijks taalgebruik voortdurend geëxternaliseerd. De natuur, dat gaat niet over ons, dat gaat over wolven en eikenprocessierupsen. Er is met andere woorden sprake van een onthechte relatie tussen de mens en de natuur. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit onze omgang met de oceaan. Die werd tot voor kort beschouwd als een magische put waarin al het menselijk afval en rioolslib simpelweg verdween. Of anders was de oceaan toch minimaal in staat de vuiligheid miraculeus te reinigen. Weg is weg en zo wordt er nog steeds volop geloosd. Maar alles daalt in, slaat neer of spoelt aan. Misschien duurt het eeuwen of duikt het op in een andere chemische verbinding, maar van de aardbodem verdwijnen is voor bijna niets of niemand weggelegd.
Dit essay gaat door onder de aankondiging
De onthechting is met andere woorden een constructie, een manier van denken die nauwelijks aansluit bij de werkelijkheid. Onszelf uit het plaatje halen heeft misschien veel kennis en winst op de korte termijn opgeleverd, maar vooral ook een ongelofelijke hoeveelheid problemen. Ik hoef niet uit te wijden over de plastic soep of stervende koraalriffen, die behoren inmiddels tot ons collectieve schuldgevoel. De mens is een nestbevuiler. Wil je daarom iets zinnigs over de natuur zeggen, dan moet dat playmobilpoppetje terug.
Laat ik dat poppetje zijn: bloempotkapsel, plastic outfit, bevroren glimlach. Achter mij de kunststof berg, verderop de koe. Ik wil iets zeggen over de koe die in wezen een kuddedier is. Ik wil zeggen dat ik het zielig voor haar vind, dat ze er wat verloren, ja zeg maar gerust alleen bij staat. Ik haal een wc-rol uit mijn broekzak en schrijf: de koe kijkt naar de berg. Vroeger herinnerde ze zich de stemmen van andere koeien.
Het is niets voor mij, al dat plastic. Het lijkt er bovendien op dat ik dit gedachte-experiment gebruik als rechtvaardiging voor het feit dat ik de wereld grotendeels bezield waarneem. Terwijl ik heus wel weet dat ik niet exact kan weten wat er in de koe omgaat. Misschien is ze eerder boos dan verdrietig, misschien is dit hoe een hongerige koe eruitziet. Zelf stond ik er beslist wat eenzaam bij, het is voorstelbaar dat ik mijn emoties op haar projecteerde. Maar dat doe ik omdat ik de koe als een gelijke zie. Daarom beschrijf ik haar als zodanig, als iemand die óók eenzaamheid ervaart. Omdat mijn stem, ieders stem, een natuurlijke is. Het spreken (schrijven) namens de koe is daarmee veel meer dan een stijlmiddel omdat de overeenkomsten tussen haar en mij zoveel groter zijn dan de verschillen. We zijn draden van hetzelfde tapijt. Door de koe menselijke eigenschappen toe te dichten, door haar te antropomorfiseren, kom ik dan wel niet tot haar kern, ik maak wel iets anders zichtbaar, namelijk mezelf in relatie tot haar. In feite valt er over de ander weinig te zeggen, of die nou je kind of een koe is. Dus misschien is dat het enige ware: die totaal fluïde, ongrijpbare, subjectieve relatie.
Het kan ontnuchterend zijn om de magische verhalen uit je jeugd onder ogen te komen, maar ik ben te nieuwsgierig. Ik voer een aantal zoektermen in en daar verschijnt de titel van Joke van Leeuwens kinderboek al: Het verhaal van Bobbel. In de online bibliotheek leen ik het luisterboek. Met heldere stem vertelt van Leeuwen over Bobbel die met haar ouders in een bakfiets woont. Ze zijn erg arm. Daarom maakt de moeder van Bobbel tekeningen op stevig, grijs wc-papier, die niemand koopt omdat niemand tekeningen op wc-papier wil. Nadat Bobbel heeft leren lezen en schrijven, schrijft ze brieven aan haar oom want die is rijk. Zij wil dat ook worden, zodat ze haar ouders kan helpen. Dan kan haar moeder haar prachtige tekeningen eindelijk op mooi, wit papier maken.
Het is alsof ik een oude jeugdfoto van mezelf vind. Ook al heb ik het verhaal een beetje verkeerd onthouden, ik herken het direct.
Zeg me dat het onmogelijk is, de koe een stem te geven. Geef me een pen en mooi, wit papier, wc-papier desnoods. Ik zal schrijven, over haar eenzaamheid, over preien die iets willen, egels die mopperen. Het is niet de makkelijkste weg, als vrouw sta je toch al 1-0 achter. God verhoede dat ze je spiritueel noemen. Om serieus genomen te worden, moeten alle zeilen worden bijgezet - dat is mijn makke, dat ik graag serieus word genomen. Maar geef me heel veel papier en ik zal voorbijgaan aan die keurige ernst. Ik ben onderweg en de grens is nog niet bereikt.