Waarbij de v snelheid is en t de tijd. Afstand is dus een snelheid keer de tijd die je doorbrengt. Op dat idee voorboordurend zou je dus kunnen zeggen dat eenzaamheid een snelheid en tijd kent. Hoe snel komt hier dan een einde aan?
In Nice kwam ik erachter dat daar de Iron Man World Championship plaatsvindt. Een jaarlijkse triatlon in september waarbij deelnemers een course zwemmen, rennen en fietsen. Het is een van de grote toeristentrekkers van Nice en trok ook dit jaar veel bezoekers. Mijn eerste reactie bij het horen en zien van zo’n menigte en alle bijbehorende festijnen was om de afstand tussen mij en al dat te vergroten. En in mijn poging om op een toeristische plek minder toeristen tegen te komen, hoopte ik dit alsnog niet alleen te hoeven doen.
Ik heb uiteindelijk veel met mezelf gezeten. Naar mensen en andere gezelschappen gekeken. Een boek gelezen. En wat zelf geschreven.
Ja, het was wel leuk. Maar ik raad het niet aan. Het was zoals ik het had verwacht. Goed te doen, maar ook een beetje saai omdat ik niemand had. Want het lukte deze verlegen extrovert helaas niet om vrienden te maken tijdens deze korte solo trip.
Als ik denk aan hoe ik over deze ervaring praat met mijn omgeving van schrijvers en andere makers, vind ik het jammer dat er een schaamte heerst bij het toegeven van een zeer menselijke behoefte om sociaal en samen te zijn. Niet alleen op vakantie, maar ook in het werken. Schijnbaar wordt de voorkeur voor gezelschap in plaats van alleen zijn gezien als een vorm van een gebrek aan zelfkennis. In onze individualistische samenleving moet je namelijk in je eenzaamheid kunnen groeien (‽).
Deze hyperobsessie op het individualisme begint me flauw te smaken. Sinds het begin van alles zoeken mensen elkaar op. In geen van de verhalen van mijn moeders jeugd is het stil op de achtergrond. Er is altijd iemand die voor iemand zorgt, of iemand die het eten kookt, de kleren wast of een lied zingt. En dat doen ze samen. Elkaar zomaar opzoeken is voor het idee van ‘samen’.
En zeker met schrijven zoek ik het ‘samen alleen’ op. Nee, ik hoef niet uren met je praten. Maar zit naast me aan dezelfde tafel. Jij met jouw verhaal bezig en ik met het mijne. En zo nu en dan een pauze, een check-in moment, een ‘hoe gaat het’ die uitloopt in een plotselinge huilsessie omdat tja ‘jij ook maar een mens’.
Ik geloof fel in het idee dat je aan de hand van het gezelschap van anderen jezelf óók kunt leren kennen. Ik geloof niet dat die behoefte onvolwassen is. Ik geloof ook niet dat een solo trip voor iedereen is of iets is waarin je moet groeien. Ik geloof in halfjes, waar voor mij de ene helft toch groter is dan de andere. Wat ervoor zorgt dat ik zo nu en dan struikel over mijn woorden, over mijn eigen drang om schrijfresidenties op te willen zetten, een platform te creëren, een verjaardag te vieren of een dinerparty te hosten wanneer ik niet eens beschik over een huis, of tijd of de juiste mate van afstandsmoeite tussen mij en de mensheid. Maar, ik doe het toch maar. Ik blijf jullie opzoeken, want ondanks mijn verlegenheid vind ik kracht in het gezelschap en de verhalen van anderen.
Het tegenovergestelde van de formule van eenzaamheid lijkt me niet zo heel verschillend. Is dat niet wanneer het goed zit? Precies goed. En dat ik in plaats van me afvraag ‘hoe snel komt hier een einde aan?’ vraag ik: ‘hoe lang mag ik hier blijven?’