Four Eids and a funeral (2024) voelt als een warme kop chocolademelk op een regenachtige dag, of een warm bad aan het einde van een zware dag. Ik weet wat je misschien denkt: de titel van het boek lijkt het tegenovergestelde te zeggen. Maar ik ben niet de enige die dit beweert. Al op de eerste pagina drukt het boek ons op het hart: dit is een liefdesverhaal. Het liefdesverhaal van Said en Tiwa; ooit beste vrienden, nu vijanden.
Met dit boek, dat ze samen met Adiba Jaigirdar schreef, duikt Faridah Àbíké-Íyímídé een andere hoek in dan met haar voorgaande boeken, waarin ze zware thema’s als institutioneel racisme en mental health in een academische setting aan de kaak stelt. En toch komen bepaalde inspiratiebronnen en thema’s in al haar boeken terug. Het idee voor haar eerste boek, Ace of Spades, kwam tot leven door tv-series als Gossip Girl en Pretty Little Liars en Four Eids and a Funeral leest een beetje als een romantische komedie uit de jaren 2010s. In veel interviews laat Àbíké-Íyímídé dan ook vallen dat ze een grote voorliefde heeft voor romcoms. Ze mist alleen, en geef haar eens ongelijk, queer moslim personages van kleur (in het bijzonder Zwarte personages) in de hoofdrol.
Four Eids & a funeral opent met Said die uit de klas wordt gehaald. Hij krijgt te horen dat een bibliothecaris, die veel voor hem betekent, is overleden en hij reist terug naar de stad waarin hij opgroeide om haar begrafenis bij te wonen. Daar aangekomen komt hij ook weer zijn aardsvijand onder ogen: Tiwa. Ooit waren ze onafscheidelijk, maar hun warme gevoelens zijn inmiddels als sneeuw voor de zon verdwenen. Vlak nadat Said aankomt in zijn geboortestad zien Tiwa, zijn zus en hij met eigen ogen hoe het Islamitisch Centrum afbrandt en wordt naderhand duidelijk dat hun burgemeester niet van plan is deze terug te bouwen. Ineens moeten de twee aartsvijanden samenwerken om iets wat ze beiden dierbaar is te redden voor het te laat is. En langzaam maar zeker, terwijl ze weer dichter naar elkaar toe groeien, ontrafelen ze ook waar het tussen hen misging jaren terug…
Ontzettend fijn om te lezen is hoe Àbíké-Íyímídé en Jaigirdar duidelijk hebben gekozen om lief te zijn voor hun personages en lezers. Hoewel elk personage mooie en minder mooie kanten heeft, spat de genegenheid en warmte die ze voor elkaar voelen (op de burgemeester na) van de pagina’s af. De auteurs spelen daarbij met welbekende stereotypes en geven er een positieve draai aan.
Zo is Said een kunstenaar en worstelt daarmee, omdat hij het idee heeft dat van hem verwacht wordt dat hij dokter wordt. Het is een bekende verhaallijn voor personages van kleur wiens ouders immigranten zijn. Maar in dit boek wordt Saids liefde voor kunst juist gesteund door zijn ouders en hebben ze er een openhartig gesprek over.
Naast het redden van het Islamitisch Centrum staat ook Eid centraal in het boek. Zowel Tiwa als Said zijn moslim (net zoals de auteurs) en hun liefde voor hun geloof en de Islamitische community in de stad komt sterk naar voren. Ook wordt kort, maar duidelijk aangestipt dat er binnen deze groep – zoals in veel landen/groepen – eveneens gekeken wordt naar huidskleur. Tiwa, die Zwart is, wordt door bepaalde mensen binnen de Islamitische community anders behandeld dan Said, die van Bengaalse afkomst is. Desondanks blijft duidelijk dat het groepsgevoel prevaleert boven de verschillen en dat het grootste deel van de community altijd voor elkaar klaarstaat. Ik denk dat de auteurs veel jonge moslims in het Westen een hart onder de riem steken met deze positieve representatie.
Het boek herinnert me op een bepaalde manier aan mijn debuut, De Zwendelprins (2019). Het was het eerste verhaal dat ik schreef waarin ik het land waar ik van origine vandaan kom (vijf generaties terug), India, en mijn geloof, het Hindoeïsme, verwerkte. Ik weet nog goed hoe ik er bewust voor koos om een fijn, warm sprookjesachtig verhaal te schrijven, omdat ik daar als tiener zo erg naar had verlangd. (En zeg nou zelf: wie houdt er niet van sprookjes?). Grappig genoeg ben ik met mijn tweede fantasy-boek, In het vervloekte hart, weer totaal de andere kant opgegaan, net zoals Àbíké-Íyímídé, maar gezien ik koloniaal Suriname en die zwarte bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis als inspiratiebron nam, kon dat ook bijna niet anders.
De schrijfstijl van zowel Àbíké-Íyímídé als Jaigirdar is simpel, toegankelijk en vlot. Hun schrijfstijlen lijken zodanig op elkaar dat je niet uit het verhaal gehaald wordt, maar tegelijkertijd verschillen ze genoeg om zowel Tiwa, geschreven door Àbíké-Íyímídé, als Said, geschreven door Jaigirdar, een ‘eigen stem’ te geven. De auteurs nemen je daardoor gemakkelijk mee in het verhaal. Tiwa en Said mogen elkaar misschien dan niet voor een groot deel van het boek, maar dat nam niet weg dat ik ze allebei vanaf de eerste pagina’s in mijn hart sloot. Net zoals Laddoo, de kat, die ik toch écht even moet noemen. (Zijn naam is zo fantastisch gekozen!) Uiteindelijk sloeg ik het boek met een glimlach dicht en ben ik direct daarna warme chocolademelk gaan drinken om het fijne gevoel vast te houden.