‘Mijn vrouw wilde graag in relatietherapie, en tja, ik ben haar relatie,’ besluit Fred. Het klinkt als een conclusie bij een heel stel gedachten die hij niet hardop heeft willen uitspreken.
De therapeute heeft een notitieboekje vast, draagt een multifocale bril, waardoor haar oogbollen steeds heen en weer schakelen tussen de twee zones. Dat ze de leeftijd heeft van hun jongste dochter, daar moet zowel Fred als Bea zich met lichte schaamte overheen zetten. Bea kan het aflezen aan Freds houding, ze kent hem goed genoeg, ze weet precies dat hij nu ook aan die brief van tien jaar geleden denkt.
‘En waarom mevrouw, heb je precies nu een afspraak gemaakt? Wat was het punt waarop je dacht: nu gaan we hulp zoeken, voor het eerst in veertig jaar? Heeft dat specifiek met de lockdown te maken?’
‘We zijn al eens eerder met iemand gaan praten,’ zegt Bea. ‘Nadat een van onze dochters ons daartoe verplicht had.’
De ogen van de therapeute die over de blocnote heen priemen, ze hebben dezelfde strengheid als die van Klaartje. Tien jaar geleden had Klaartje, ook in de naam van haar twee oudere zussen, een brief geschreven aan haar ouders. Ze had hem in drievoud afgedrukt en aan elk van haar ouders een exemplaar overhandigd, zodat ze konden meekijken terwijl ze alle woorden hardop voorlas. Bea had willen weten wat haar te wachten stond en was vooruit gaan lezen, ze wist al op welk ultimatum de brief zou afstevenen, en toen haar dochter het ultimatum uiteindelijk voorlegde, hoorde ze het bijna niet.
‘En hoe liepen die gesprekken toen, mevrouw?’
‘Zeg maar Bea. Het liep niet, we zijn er niet mee verdergegaan na een verkennend gesprek.’
‘Ja, zeg het maar, het lag aan mij.’ Fred wordt al driftig bij de mogelijkheid op een verwijt. Hij is koppiger dan zij. Zij heeft twee keer een opname in een ontwenningskliniek ondergaan, en oké, ze is telkens na een paar maanden hervallen, maar Fred heeft zijn drankprobleem gewoon nog steeds niet erkend, omdat dat hem het recht zou ontnemen op haar neer te kijken.
De kamer bevindt zich op de vijfde verdieping. De grote ramen kijken uit op het station, op spoorwegen met een wirwar van wissels. Er rijden voortdurend treinen langs. Bea probeert elke keer op voorhand te voorspellen op welk spoor ze uiteindelijk terecht zullen komen. Soms naderen ze uiterst rechts, maar belanden ze binnen luttele seconden aan de linkerzijde, moeiteloos, zonder te ontsporen, het is jaloersmakend.
Tussen de stoelen van Fred en Bea zit slechts anderhalve meter, de therapeute zelf zit verder weg, op meer dan drie meter van hen vandaan. Die drie meter is een teleurstelling, nu heeft Bea toch nog het gevoel met Fred in hetzelfde team te zitten. Het liefst zou ze hier zwijgend vijftig minuten doorbrengen, op afstand, en dat er iemand was die de wapenstilstand tussen hen waarnam. Al die berichten in de media, over moeilijke gezinssituaties die tijdens zo’n lockdown alleen maar verder ontspoorden, ze dacht daarbij nooit aan haar eigen situatie, ze had nog nooit iemand over haar leed verteld, ze telde niet mee in de statistieken.
‘Geen probleem, in individuele therapie kan het ook een tijdje duren voor men een geschikte therapeut tegenkomt. In relatietherapie is het nog moeilijker, dan zijn er meerdere partijen die het gevoel moeten hebben dat er een klik is.’
Ze knikken tegelijkertijd.
De therapeute schakelt terug naar haar blocnote, noteert iets, kijkt weer op. ‘Hoe hebben jullie de afgelopen weken ervaren? Zullen we daarmee beginnen?’
Het lijkt alsof ze de vraag enkel ter opwarming stelt, maar Fred neemt meteen uitvoerig het woord. Tien minuten lang – meer dan tien euro aan spreektijd – vertelt hij wat ze deden tijdens de lockdown, wat hij de moeilijkste momenten vond. Hij praat in de derde persoon over Bea, zonder haar aan te kijken. Fred gaat voor de makkelijke, onschuldige informatie, de voor de hand liggende dingen. Dat Bea normaal gezien parttime in het cultuurcentrum werkt, maar dat ze op technische werkloosheid werd gezet. Hij was zelf sinds kort met pensioen, had thuis nog geen routine, hij had maar moeilijk zijn draai gevonden, hij was begonnen met de montage van een modelbouwvliegtuig. ‘We hebben thuis te weinig tafels om allebei ons ding te kunnen doen,’ besluit hij. ‘Normaal doen we veel aan cultuur. Er zijn mensen die drie keer op reis zouden kunnen gaan met het budget dat wij jaarlijks aan cultuurbezoekjes spenderen. Maar elke week waren er weer exposities en voorstellingen afgelast. Normaal is dat onze manier om eens zonder ruzie samen te kunnen zijn, geen focus op elkaar maar op acteurs, beiden ergens in opgaan.’
‘Als jij niet weer eens in slaap valt.’
Bea wordt meteen door de therapeute gecorrigeerd. ‘Geen verwijten’.
‘En jij Bea, vertel jij eens iets. Een inkijkje in hoe jij de lockdown hebt ervaren.’
Freds blik kruist de hare in de brilglazen van de therapeut.
Mocht iemand vragen hoe haar huwelijk was, zou Bea onmogelijk kunnen antwoorden, het duurt reeds zo lang, het is een opeenstapeling van verkeerde wissels, maar binnen het afgebakende kader van de afgelopen paar weken schieten haar meteen alle momenten te binnen die ze moeilijk heeft gevonden.
Ze houdt het kort, vertelt niet hoe de dingen plaatsvonden maar gewoon dat ze plaatsvonden, ze haalt er een genoegen uit bondig te zijn over de moeilijkste gebeurtenissen, alsof ze deze, zonder al te veel verdriet, toch geklasseerd krijgt.
Het dagelijkse geruzie. (‘Waarover?’ Vaak over hetzelfde: ze heeft zonder zijn medeweten een abortus ondergaan in het jaar voordat ze getrouwd waren, daar betaalt ze nu al haar hele leven een prijs voor, ook al is die abortus inmiddels zo lang geleden dat zij de vrouw die ze toen was zelf ook niet meer begrijpt, en toch doorstaat ze nog elke avond alle dronken verwijten. In de lockdown was het erger.)
Dat zij het ruziën meestal als eerste opgaf, naar haar bed ging (‘naar bed gaan? Kruipen, ja!’) en dat Fred dan nog uren wakker bleef, woedende mails typte met daarin opsommingen van alles wat zijn omgeving hem ooit had aangedaan, mails die hij naar zijn hele adresboekje stuurde, waarop nooit iemand reageerde. Dat hij meestal verongelijkt in slaap viel in de zetel, en pas naar bed ging als zij hem wekte bij het opstaan. Soms vond ze geprinte pagina’s op de ontbijttafel, analyses van wat er mis was met haar.