Hoe de afwezigheid van meel leidt tot een wijze levensles, een verhaal van Khalid Boudou

Het zit iedereen nog vers in het geheugen: door de aangekondigde lockdown in Nederland en leveringsproblemen door lockdowns in het buitenland ontstond er plotselinge schaarste in de supermarkten, met lege schappen tot gevolg. En nu stokt de levering van zonnebloemolie door de oorlog in Oekraïne: wederom schaarste. Maar hebben we wel zoveel nodig? Khalid Boudou, bekend van het boek Het schnitzelparadijs, schreef er een verhaal over dat zich afspeelt na de tweede coronalockdown. Meel is niet aan te slepen, en dat staat Latif in de weg om voor zijn moeder te zorgen. In zijn zoektocht vindt hij wel iets anders, namelijk een oude vrouw die hem een wijze les leert.

Tags

Corona Lockdown Proza

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Naar onderstaand verhaal kun je ook luisteren: klik op de afspeelknop hieronder om Khalid Boudou ‘Lege schappen’ te horen voordragen.

LEGE SCHAPPEN 

Sinds de tweede lockdown leek meel schaarser dan goud, en ik was niet de enige die daar een tijdelijke hersenstoring van kreeg. Achter mij stond een lange vrouw, met kleurstreepjes in het haar en een dikke, oranje sjaal om, flink te zuchten en te klagen: ‘Is het nou alweer op? Snuiven ze het op, of zo?’ 

Ik wilde snel door naar de volgende vreetshop, maar zag hoe een slungelige vakkenvuller een transportkar in mijn richting trok. Hij had een geel hesje aan en leek slapper dan pizzakaas, maar hij legde tot mijn geluk drie pakken tarwemeel in het onderste schap. Als een slang naar zijn prooi dook ik naar beneden, pakte er twee en donderde ze in mijn mandje. Het derde pak liet zich niet zo makkelijk pakken; ik had het nog niet aangeraakt of die vage mevrouw dook naar beneden en zette haar gele nagels erin. 

‘U houdt zich niet aan de anderhalvemeterregel!’ schreeuwde ik in een poging haar bij me vandaan te houden. 

‘Jij hebt er al twee!’ krijste ze, alsof ik een van haar kinderen probeerde af te pakken. 

‘Je bent slordig,’ zei mijn moeder. ‘En laat nou toch, het komt wel weer, ik…’ 

Ik trok, zij trok. Op een gegeven moment was het alsof ik een spons uitkneep, zo veel power in mijn lange vingers, en wist ik het pak eindelijk los te trekken. ‘Sorry,’ mompelde ik nog, ‘maar ik was echt eerst, mevrouw. Mijn moeder wacht al meer dan een week!’

‘Doe toch niet zo asociaal!’ schreeuwde een toekijkende man met bril. 


Even durfde ik niemand aan te kijken, maar al snel liep ik opgelucht richting kassa. Daar, tegenover het blonde kassameisje, was mijn geluk meteen weer weg. Ik kon dat verdomde moneybriefje dus nergens vinden. Ik zocht in al mijn zakken, maar helemaal niks. Ondertussen klonk achter mij diep gezucht en begon er iemand zwaar te hoesten. 

‘Mag ik het alsjeblieft hier laten staan?’ vroeg ik met een rood gezicht aan het kassameisje. ‘Mijn moeder heeft het echt nodig. Ik kom snel terug!’

‘Nee,’ sprak ze streng. ‘We mogen nu niks wegzetten voor klanten. Kun je niet pinnen dan?’

Ik schudde mijn hoofd, keek haar naar de hel en even later stond ik weer met lege handen voor mijn moeders deur. 


‘Ik had het eindelijk gevonden, drie pakken zelfs, maar ik ben het geld verloren.’

‘Wat nu dan?’ vroeg zij met teleurstelling in haar stem, en ze liep achter mij aan de huiskamer binnen. Na even zoeken, vonden we naast een tafelpoot het verfrommelde briefje van twintig. Gevallen, denk ik, toen ik mijn sleutels uit mijn zak haalde. 

‘Je bent slordig,’ zei mijn moeder. ‘En laat nou toch, het komt wel weer, ik…’ 

‘Wil je me alsjeblieft helpen?’ vroeg ze nu met smekende ogen. 

‘Nee, ik ga het voor je halen,’ zei ik vastbesloten. ‘Al moet ik ervoor naar Barcelona lopen!’

Tegen beter weten in fietste ik terug naar de buurtsuper, maar daar viel natuurlijk geen grammetje meel meer te halen. Ik hoopte dat die hipstermevrouw erin zou stikken en probeerde het bij dat natuurwinkeltje, iets verderop in het winkelcentrum. 

‘Gewoon tarwemeel is helaas niet meer te krijgen,’ mompelde zo’n lange professor in witte jas. ‘Maar ik heb nog wel wat amandelmeel, kokosmeel, griesmeel, boekweitmeel, kikkererwtenmeel en… ’ 

‘Laat anders maar… dankjewel,’ onderbrak ik hem, en ik vloog gestrest die stinktoko uit. 


Er waren maar weinig mensen op straat. Het miezerde. Alles wat de afgelopen tijd thuis was gebeurd, dwaalde nu door mijn flipperhoofd. Daardoor lette ik even niet op en knalde zowat achter op een oud vrouwtje. Ze liep achter een rollator, midden op het fietspad. Met een grote bocht week ik uit. ‘Wil je dood, of zo?!’ schreeuwde ik terwijl ik door wilde rijden.

‘Jongen!’ hoorde ik haar roepen. ‘Kun je me alsjeblieft helpen?’

Ik trapte op de rem. ‘Ik loop al de hele dag en kan echt niet meer verder. Vreselijke pijn aan mijn schouder.’ 

‘Ik zou wel willen, mevrouw, maar ik moet echt een belangrijke boodschap doen.’ 

Met een trillende, kromme vinger wees ze voor zich uit. ‘Alsjeblieft, het is daar, niet zo ver… alsjeblieft, jongen.’ 

‘Woont u daar? Een verpleeghuis?’

Ze knikte, deed een stapje naar voren, zette een kleine glimlach op en keek me aan als een kind dat zo-even stiekem een slok van haar vaders bier had genomen. Ze had witte stroharen, droeg een dik groen vest en ze rook naar een mix van baby en luchtverfrisser.

‘Wil je me alsjeblieft helpen?’ vroeg ze nu met smekende ogen. 

Ik moet en zal het meel krijgen. Als ik zoiets niet regel, denkt mijn moeder misschien dat ik niks kan. Ik wil haar beschermen en ik wil er zijn als ze me nodig heeft.

Ik zette in het naastgelegen straatje mijn fiets op slot aan een lantaarnpaal. Het oudje bleek met een soort Batmobiel voor bejaarden te lopen. Ze legde me uit hoe ik haar rollator kon openvouwen en zo in een rolstoel kon veranderen. Ze liet zich erin zakken en ik duwde haar vooruit, over het fietspad. 

‘Eindelijk,’ sprak ze opgelucht. ‘Ik ben zo vreselijk moe.’ 


‘Wat moeten mensen denken,’ grapte ze voor een zebrapad even verderop. ‘Een jongen met zwarte krullen die een oud blank vrouwtje vooruitduwt. Of mag ik dit grapje niet maken?’

‘Van mij wel, hoor,’ zei ik lachend. ‘Ze mogen nu alles van me denken, uw portemonnee heb ik toch al in mijn zak zitten.’ 

Het viel me op dat ze de hele tijd wat nerveus om zich heen keek, alsof elk moment een sluipschutter toe kon slaan. ‘Ga hier naar rechts!’ riep ze plots.

‘Maar u zei toch dat we alleen maar rechtdoor hoefden?’ 

‘Nee, het is rechts! Ik heb me vergist. Snel! Kom! Aarzel niet zo!’ 

Ik duwde de rolstoel een volgebouwd straatje in, met in het midden een groenstrook. Het omaatje wees naar een bankje, vlak voor een speeltuin. ‘Daar gaan we zitten. Daar! Kom!’

‘Maar mevrouw, ik moet een belangrijke boodschap doen,’ zei ik bijna smekend. ‘Mijn moeder wacht op me!’ 

We gingen op zo’n anderhalve meter van elkaar zitten, er viel een stilte. Ik keek wat wazig voor me uit en kraste met een stok tussen de stoeptegels. ‘Je kijkt als een overbezorgde vader,’ zei het omaatje op een gegeven moment serieus. Ze kwam dichter bij me zitten, legde een hand op mijn been en vroeg met zo’n geruststellende stem: ‘Vertel, wat is er? En wat is die belangrijke boodschap?’

Ik liet de stok vallen, ontweek haar inspecterende oogjes. ‘Mijn moeder is zwaar overspannen en het bakken van brood, koekjes en donuts, die meer olie lekken dan mijn kapotte scooter… het is… een soort therapie voor haar. Zo komt ze de dag door. Mijn ouders zijn een halfjaar geleden gescheiden en ik ben nu de man in huis. Ik moet en zal het meel krijgen. Als ik zoiets niet regel, denkt mijn moeder misschien dat ik niks kan. Ik wil haar beschermen en ik wil er zijn als ze me nodig heeft.’ Ik raapte de stok weer op. ‘Ik word gek als dingen niet zo snel lukken.’ 

‘Wat wil je nou bewijzen, jochie?’ zei ze opeens streng. ‘Wat er even niet is, is er even niet. Je kunt soms niet krijgen wat je wilt… Althans, wat je denkt dat je wilt of nodig denkt te hebben. Toen ik iets ouder was dan jij, leek ik helemaal geen keus te hebben, mijn weg was uitgestippeld door mijn omgeving. Maar ondanks alle beperkingen, vond ik andere dingen, kleine dingen die altijd op voorraad zijn. Tegenwoordig zien we alleen nog maar de lege schappen. We blijven maar zoeken naar dingen die er niet zijn en zien het kleine geluk niet meer staan. Vanmorgen kreeg ik het dus ook even flink op mijn gammele heupen. De tv heeft me aangepraat dat ik iets tekortkom, dat ik meer vrijheid nodig heb, dus ben ik die maar gaan zoeken en ben ik gaan lopen… Ik ben ontsnapt. Maar met mijn lichaam was het toch maar beter geweest om binnen te blijven en te genieten van mijn kopje koffie. Een gelukje dat ik jou tegenkwam.’

‘Bent u ontsnapt?’ 

Zwijgend keek ze in de verte. Plots schoot ze omhoog en drukte zich in de rolstoel. ‘Duw me snel dat steegje in!’ riep ze. ‘Snel!’ Ik had haar nog geen vijf meter vooruit geduwd, of er parkeerde een politiewagen naast ons. Twee agenten stapten uit. ‘Mevrouw Schmitz, hier bent u dan eindelijk,’ zei de kleinste agent lachend en trok zijn broek wat omhoog. ‘We hebben overal naar u gezocht. U hebt het ons erg moeilijk gemaakt. Het gebeurt niet vaak dat iemand wegloopt uit het verpleeghuis.’ 

‘Ik mag daar niks meer!’ protesteerde het omaatje. ‘Ze sluiten ons op. Als er niks verandert, ben ik zo weer via de nooduitgang vertrokken.’ Ze zei het met een grote glimlach en ook met wat opluchting in haar stem.

Nadat de agenten mij vriendelijk wat vragen hadden gesteld, werd de Batmobiel van het omaatje ingeladen en begeleidden ze haar als een koningin naar het achterportier. Voor ze haar hoofd naar binnen stak, riep ze nog: ‘Bedankt voor het kleine geluk, Ladief!’ 

‘Latif!’ verbeterde ik haar lachend.

 

Snel fietste ik weer door. Pas nadat ik twee winkels met lege handen had verlaten, wist ik het eindelijk los te laten. Wat er even niet is, is er even niet. Bij een goede bakker kocht ik zes verse donuts en ik fietste relaxed terug naar huis. Mijn moeder was vooral trots dat ik het oude vrouwtje had geholpen. Ze maakte een heerlijke pot muntthee en we aten alle donuts op. Het meel bestelde ik diezelfde avond nog bij een webwinkel. Het kwam pas drie weken later binnen.