Zoals in de nachtelijke monoloog waar de slapeloze Georgia voor de spiegel zit, en zichzelf een verhaal toefluistert over een klein meisje - zijzelf? - dat door een veld suikerriet wandelt en zich klein maakt om de scherpe bladen te ontwijken. ‘I’m going for a stroll. I’m taking my soul for a stroll.’
Georgia, Georgia werd in 1972 uitgebracht in de Amerikaanse bioscopen, om al snel weer te verdwijnen. Zo obscuur als de film sindsdien is gebleven, zo hardnekkig zijn sommige misvattingen erover. Vaak lees je dat het de eerste verfilming was van een script geschreven door een Afro-Amerikaanse vrouw, en dat datzelfde script werd genomineerd voor de Pulitzer Prize. Beide beweringen kloppen niet. Terwijl een door een zwarte vrouw geschreven film in de jaren zeventig absoluut een unicum was, waren er al in de jaren tien en twintig vrouwelijke Afro-Amerikaanse filmmakers als Maria P. Williams (1866-1932) en Tressie Souders (1897-1995) actief, die hun films zowel schreven als produceerden en regisseerden. Angelou maakte in 1972 inderdaad kans op de Pulitzer Prize, zij het niet voor Georgia, Georgia maar voor haar eerste dichtbundel Just Give Me a Cool Drink of Water ‘fore I Diiie. Dat beide onwaarheden een eigen leven konden gaan leiden, illustreert het gebrek aan oprechte aandacht niet alleen voor Maya Angelou’s filmwerk, maar voor vrouwelijke Afro-Amerikaanse filmmakers in het algemeen. Opererend in de marge van de door witte mannen gedomineerde filmindustrie, konden en kunnen hun prestaties gemakkelijk worden genegeerd, vergeten, verdoezeld of verhaspeld.
Wat dat betreft is het wrang, zoals filmwetenschapper Maya Montañez Smukler stelt, dat Angelou als filmmaker probeerde door te breken in een tijd dat er een frisse wind door Hollywood waaide. Er was een grote behoefte aan jonge cineasten met visie die de oude garde konden aflossen en een nieuw publiek naar de theaters konden trekken. Maar dat moesten dan wel witte mannen als Francis Ford Coppola, Brian De Palma en Martin Scorsese zijn, niet Afro-Amerikaanse vrouwen als Angelou. ‘In de Amerikaanse maatschappij,’ zei ze in 1990 tegen George Plimpton, ‘staat de witte man bovenaan, dan de witte vrouw, dan de zwarte man en dan helemaal beneden de zwarte vrouw. Dat is altijd al zo geweest.’
I know why the caged bird sings
Die status quo ondervond Angelou aan den lijve toen ze aan de slag ging met de verfilming van haar debuutroman I Know Why the Caged Bird Sings, over haar vaak loodzware jeugdjaren bij oma (‘Momma’) in Stamps, Arkansas en bij haar moeder in St. Louis, Missouri. Meteen na de release van Georgia, Georgia zei Angelou dat ze I Know… niet alleen zou gaan schrijven maar ook regisseren. Ze beloofde bovendien dat ze de gruwelijke scènes uit het boek waarin ze als 7-jarige wordt verkracht door de vriend van haar moeder Vivian, in de film zeker niet ging overslaan. Sterker nog, met haar scenario wilde ze die traumatische gebeurtenis alleen maar extra gewicht geven. ‘Ik ga doen wat kan om de lucht in zwart Amerika te klaren,’ vertelde Angelou in 1972 aan The New York Times, ‘Ik ga in Caged Bird schrijven over al die zwarte mannen met gebalde vuisten die praten over natievorming en dan naar huis gaan om hun nichtjes en stiefdochters te verkrachten en al die kleine tienermeisjes die nog helemaal niets weten van het leven.’
Het duurde tot 1979 voordat het script van I Know… eindelijk werd verfilmd, niet voor de bioscoop maar voor televisie, en niet door Angelou maar door de witte routinier Fielder Cook. Een oprechte, zij het nogal degelijke en veilige boekbewerking werd het, met sterke rollen voor onder meer Diahann Carroll (Vivian) en Esther Rolle (Momma), maar zonder de intensiteit en de door persoonlijke ervaring opgewekte woede die uit het NY Times-interview spreken. Wie weet wat Angelou zelf van de film zou hebben gemaakt, had ze ook de regie in handen gehad.
Het zegt veel over Angelou’s veerkracht en vasthoudendheid dat ze ondanks zulke teleurstellingen bleef zoeken naar manieren om zich als filmmaker te laten gelden, elke tegenslag op Angelou-eske wijze ombuigend naar inzicht en zelfkennis. In 1974 deed ze mee aan een regieworkshop voor vrouwen van het American Film Institute. Binnen dat kader regisseerde ze haar eerste film, naar een eigen scenario: het twintig minuten durende, tussen documentair realisme en melodrama laverende All Day Long, dat een dag meewandelt in het leven van de tienjarige Jimmy B.. Waarschijnlijk baseerde Angelou haar held uit Harlem op de jonge James Baldwin. Twee jaar later - ze was toen al lid van de Amerikaanse tv- en filmregisseursvakbond, destijds een zeldzaamheid voor een zwarte vrouw- kreeg ze de kans om The Tapestry en Circles te regisseren, een door Alexis DeVeaux geschreven televisie-tweeluik over de worstelingen van jonge, Afro-Amerikaanse vrouwen. In een loopbaan die steeds weer over desillusies en compromissen struikelde, vormden deze drie kortfilms voor Angelou niets minder dan een creatieve oase. ‘Met All Day Long onderzoekt ze hoe ze met filmische middelen dezelfde krachtige ontroering kan opwekken die ze eerder in haar literaire proza had bewerkstelligd,’ aldus film- en literatuurwetenschapper Hayley O’Malley in haar tekst over de totstandkoming van de film.
Angelou zou nog lang moeten wachten voordat ze opnieuw zo’n kans kreeg. Ze schreef in de jaren zeventig minstens negen scripts, onder meer over Josephine Baker en Malcolm X, die nooit verfilmd zouden worden. Ze gooide hoge ogen met haar optreden in de immens succesvolle miniserie Roots (1977), waar ze de Afrikaanse grootmoeder van held Kunta Kinte (Levar Burton) speelde. Die rol had ze aanvankelijk alleen maar aangenomen in de hoop dat ze ook een aflevering mocht regisseren - een privilege dat alleen aan (witte) mannen voorbehouden bleef. Met haar script voor Sister, Sister (1979) liet Angelou wederom zien hoe soepel ze als scenarist kon schakelen tussen de hoofdpersonages, in dit geval drie zussen die voor het eerst weer samenkomen in het familiehuis en het nodige oud zeer te bespreken hebben. Regisseur John Berry en actrices Diahann Carroll, Rosalind Cash en nieuwkomer Irene Cara maakten er een fascinerend, zij het ietwat toneelmatig drama van, dat bij gebrek aan interesse tot 1982 op de planken bleef liggen. Tegen die tijd had Angelou haar buik vol van de televisie- en filmwereld. ‘Ik zal niet zeggen dat ik het nooit meer ga proberen in Hollywood,’ zei ze in 1981 tegen de LA Times. ‘Maar ze zouden me wel erg moeten overtuigen, verleiden en lekker maken.’