Tussen adelaars en raketten
Ik stap in een Mercedestaxi. Het leer kraakt als ik op de achterbank plof, aan de binnenspiegel hangt een groenplastic geurboom die in een vorig decennium ongetwijfeld een natuurlijke frisheid verspreidde.
‘Mal duschen, neh?’ vraagt de chauffeur. Hij kijkt over zijn schouder naar een onduidelijk lichaamsdeel ergens tussen mijn nek en borst, oogcontact wordt professioneel vermeden. Blijkbaar is niet alleen de muffe geur van deze taxi opvallend. ‘Du stinkst!’
Ik verontschuldig me, hij zucht. Het is 2003. Berlijnse taxichauffeurs zijn al lang niet meer onder de indruk van volk dat in het weekend, als de zon intussen hoog aan de hemel staat, hun ivoorkleurige Mercedessen zwalkend betreedt. Hij draait zich terug naar voren, ik probeer via de binnenspiegel oogcontact te maken, hij kijkt louter naar de weg. Met één hand stuurt hij de Mercedes de standplaats af, met zijn andere friemelt hij aan de kralen van een gebedsketting, zet de ratelende stem van een Duitse nieuwslezer zachter, likt aan zijn duim en strijkt met de vochtige vingertop over zijn dikke zwarte wenkbrauw.
‘Karl-Kunger-Strasse bitte,’ zeg ik. ‘Alt-Treptow.’
Hij klakt met zijn tong. Nog een kort ritje ook. Door klantonvriendelijk te zijn wijzen taxichauffeurs je op je privileges, leerde mijn moeder me ooit. Je überhaupt een taxi kunnen veroorloven is er één. Dat kunnen doen nadat je de hele nacht in een club hebt gedanst, een nog veel groter. Vanaf de achterbank loer ik naar de diepe groeven in zijn wang, ze hebben een donker randje. Als we andere auto’s inhalen, kijkt hij telkens overdreven vaak in binnen- en buitenspiegel. Bij een zebrapad stopt hij voor een overstekende man. Hij foetert zodra hij ziet dat een collega die naast hem rijdt dat weigert. Om mezelf een houding te geven, kijk ik door het zijraam naar de lucht.
‘Hou je ook van goede muziek?’ We rijden over de Oberbaumbrücke en ik schrik van deze onverwachte poging tot contact. In de binnenspiegel zoekt hij nu wel mijn ogen, in die van hem zit opeens een twinkeling.
‘Ik heb er net nog op gedanst,’ zeg ik.
Hij doet wat alle mensen doen die denken dat David Guetta de maat der dingen is, maar nooit een club van binnen zagen: het geluid van een balkende ezel imiteren. ‘Oink, oink, oink!’ Hij zwiert zijn gebedssnoer als een lasso door de lucht. ‘Altijd hetzelfde! Krank zou ik ervan worden!’
‘Waar houdt u van dan?’ vraag ik.
Met de ketting nog altijd in zijn hand opent hij het dashboardkastje. Ik leun naar voren en snel weer naar achter als hij zijn neus opnieuw veelbetekenend ophaalt. Langzaam glijdt zijn wijsvinger over de cd’s die horizontaal in een ingebouwd rekje in het handschoenenvak hangen.
‘Aretha Fanklin, Steely Dan, Sinead O’Connor. Hier, en dit, de enige elektronische muziek die je in deze taxi te horen krijgt.’
Hij trekt het hoesje eruit, hangt het gebedssnoer om de pook van de automatische versnelling, duwt de cd in de gleuf, drukt op een knop die felroze oplicht en draait zijn raam omlaag. Tussen de stoelen door drukt hij het hoesje in mijn hand. Het artwork komt duidelijk uit een goedkope printer, het is geen officiële uitgave maar een gebrande cd.
‘Digitaal niet verkrijgbaar,’ bromt hij. ‘Van vinyl geript. En,’ voegt hij er dwingend aan toe, alsof hij in mij een medepurist herkent: ‘Met goede apparatuur, hè? Kwaliteit.’ Bij een kruispunt wachten we op groen, hij skipt naar het derde nummer op de cd. Als het stoplicht verspringt hoor ik de synthesizer die ik 21 jaar lang nog een keer of duizend zal horen, voor het eerst. Precies op de eerste tel van het nummer trekt de Mercedes op. Ik zak zo diep mogelijk in mijn stoel en draai mijn oor naar de subwoofer op de hoedenplank. Drie minuten en vijfenvijftig seconden luisteren we in stilte naar Adler und Raketen. Naar de synthesizer die door de compositie dartelt, naar de bas die daaronder loom en qua toonhoogte in tegengestelde richting kronkelt, naar de snaredrum die de doos Kleenex op het dashboard laat trillen, naar de pauken die met gepast gevoel voor drama uit de speakers in de zijdeur roffelen, naar de Duitse zangeres, vleesgeworden accordeon; alsof ze haar adem met een strijkstok van paardenhaar langs haar stembanden laat glijden, soms staccato - het soort dictie dat we tegenwoordig van MF Doom of Lana del Rey kennen, snedig en to-the-point - dan weer lang en golvend. ‘Ganz alleine möcht ich fliegeeeeeen.’ De chauffeur bouncet zo hard met zijn hoofd dat het lijkt alsof het ieder moment tegen de voorruit kan knallen.
Beluister 'Adler und Raketen' van Else Nabu
‘Und?’ vraagt hij als de basgitaar langzaam wegsterft.
Ik heb een paar tellen nodig. Ik wil iets heel slims antwoorden. Iets waardoor deze briljante chauffeur, die overduidelijk snapt dat David Guetta niet de maat der dingen is, denkt: zo, die jongen heeft er kijk op. Maar ik kom niet verder dan: ‘Dit is denk ik het mooiste nummer dat ik ooit heb gehoord.’
Hij knikt en vertrekt verder geen spier.
‘Wat is het?’
‘Else Nabu. 1982. Neue Deutsche Welle. Zegt dat je iets?’ Zonder het antwoord af te wachten geeft hij college. ‘Lang voordat die schijtclubs hier stonden was Berlijn een punkstad. Dikke vinger voor de gevestigde orde, ruimte maken voor iets nieuws. Duitse muzikanten begonnen elektronische muziek te maken, te zingen in hun moerstaal. Maatschappijkritische muziek. DAF, Einstürzende Neubauten, Gudrun Gut. Spreek je Duits? Waar kom je vandaan? Je ziet er niet Duits uit. Spaans? Italiaans?’
‘Holländisch.’
‘Holland?’
‘Lang verhaal.’
Weer een uitdrukkingsloos knikje. ‘De adelaar,’ hij wijst naar de hemel, alsof er op dit moment één boven de Mercedes fladdert, ‘het nationale symbool van Duitsland.’ Hij lacht een lach vol minachting. In ‘82 stond de muur hier nog. Veel mensen wilden weg. Dat gevoel herken ik. Mijn ouders wilden ook weg uit Turkije. Eind jaren zestig kwamen ze hier. In Kreuzberg tussen de ratten en krakers. Die werden door de Duitsers wel geaccepteerd. Ze zingt dat ze wil vliegen.’
We rijden mijn straat in. ‘Mag ik het nog een keer horen?’ vraag ik. ‘Stop hier maar, het is nummer 95.’ Hij parkeert, zet de motor af en Else Nabu weer aan. Het is grijs en bewolkt, mijn chauffeur doet een zonnebril op. Als Else is uitgezongen, bedank ik hem in mijn beste Duits. In de binnenspiegel zie ik door de donkere brillenglazen zijn ogen niet, maar zijn glimlach wel.