Er wonen zeker duizend rappers in mijn hoofd. Dat vind ik niet erg. Sterker: een hoop heb ik zelf uitgenodigd. Niet alle rappers hebben even grote kamers. Er zijn er ook aardig wat die ik al lang vergeten was totdat ze uit onverwachte hoek weer de kop opsteken. Helemaal bovenin, in wat pronkerige penthouses, daar woont de handvol hiphopartiesten aan wie ik élke dag wel een keer moet denken. Een select keurkorps van rappers wiens stem ik hoor bij de meest uiteenlopende handelingen. Een citaat, een aansporing, een grap, een metafoor.
Een meesterverteller die al zeker dertig jaar in een van die penthouses woont, is Nasir ‘Nas’ Jones uit Queensbridge, New York. Een MC die verhalende rap al drie decennia aanjaagt, optilt en van frisse energie voorziet. Kendrick Lamar - de eerste rapper en popartiest die een Pulitzer won - vertelde me ooit in een interview dat Nas zijn belangrijkste inspiratiebron is.
Wanneer Nas rapt, gaan generaties liefhebbers en artiesten daar goed voor zitten. Dat was al zo toen hij in de vroege jaren 90 – als jongen van 17 – op zijn eerste verse op plaat, met een superieur spervuur aan absurd overtrokken statements zijn naam vestigde. En dat is nog steeds zo: zijn King’s Disease III was deze week bij de uitreiking van de Grammy Awards een van de vijf genomineerde albums voor beste rapalbum van het jaar.
Nas is een rapper die voortdurend de creatieve uitdaging zoekt. Hij boetseert met rijmschema’s, flow, cadans en dramatische dynamiek; met driedubbele bodems, betekenissen en stilistische acrobatiek. Zijn oeuvre krioelt van literaire vergelijkingen en verhalende concepten, ijzersterke scènes en prikkelende details, onvergetelijke beelden en kleurrijke karakters.
Hij geeft in veel van zijn nummers hart en ziel aan een wereld die door media, muziekindustrie - en veel rappers zelf – vaak plat en karikaturaal wordt gepresenteerd. Een wereld die kampt met armoede, institutioneel racisme, roofkapitalisme, criminaliteit en extreem vuurwapen- en politiegeweld. Zoals het woningbouwproject Queensbridge waar hij opgroeide, en die hij met zijn muziek internationaal op de kaart zette.
Beluister 'Every ghetto'
'Every ghetto' verscheen in 2001 op het album Stillmatic.
In het refrein van ‘Every Ghetto’ zingt Blitz, die in hetzelfde woonproject opgroeide, de vaak achteloos tot ‘achterbuurten’ en ‘getto’s’ bestempelde wijken toe. De mannen die er met ‘zwaar metaal’ rondlopen – wapens – torsen bij hem in één ademzucht een innerlijke pijn mee die hen heeft getekend.
Nas maakt met zijn werk weer mensen van langdurig en structureel gedehumaniseerde karakters. Hij doet dat vaak door de emoties en achtergrond te beschrijven van mensen die worden weggezet als thugs – ‘tuig’ – en te benadrukken hoe dicht ze bij hem en zijn leven staan, ook al is hij inmiddels een wereldster. Tegelijkertijd is de afstand tussen hen inmiddels groot en in sommige situaties levensbedreigend.
In de eerste verse van ‘Every Ghetto’ waarschuwt een mythische oude zwarte man ‘met bloeddoorlopen ogen en zilveren haar in een rolstoel’ hem voor afgunstige mensen die hem willen vernietigen.
De rapper is zo populair dat hij nu een aantrekkelijke prooi is voor dezelfde mensen bij wie hij zich thuis voelt; in de wereld waar hij geworteld is. En omdat hij die wereld kent, weet hij dat hij, nu hij ‘aan de top’ staat, meedogenloos moet zijn tegenover de eerste de beste die hem uitdaagt.
Voor de protagonist, in zijn toppositie, heeft het materiële geen ziel: het is plastic. Hij stapt onaangedaan uit zijn wagen na een ongeluk – ‘wat die ook gekost heeft’ – hij leeft immers nog. Hij haalt een nieuwe auto en parkeert die, bam, voor zijn vijanden. Het is een uitdagend beeld, vol bravoure, maar evengoed afgestompt en levenloos. Hij rapt erna dat er geen hemel of hel is.
‘Dood is dood, fuckers,’ rapt Nas. ‘Je ziel is bij God - terwijl je geest blijft terugkeren naar de aarde om je eigen moord opnieuw te zien gebeuren.’
Blitz is in het volgende verse aardser. Hij verbeeldt gebarricadeerde woonwijken met ‘één miljoen manieren om te sterven’, waar de bewoners high blijven om hun pijn te verzachten en hij nippend aan zijn drankje drugsdealers gadeslaat, en zich afvraagt: ‘Waarom wonen we hier?’
In de derde verse zoomt Nas direct weer uit. Hij noemt zijn huid een ‘kunstgalerie’, met tatoeages van crucifixen die hem tegen gevaar zouden moeten beschermen. En hij vult het spanningsveld verder in tussen wie hij is, waar hij vandaan komt, en zijn huidige status.
Nas maakt het verhaal persoonlijker – evenals het gevaar. Hij vertelt dat hij met zijn dochter op pad is, en het haat in haar aanwezigheid te moeten vertrouwen op de gewelddadige uitstraling waarmee hij gewend is potentiële vijanden af te schrikken. ‘Zwarte prinses, het is een lelijke wereld.’
Aan het eind van zijn laatste verse stuurt Nas ons de nacht in. Zijn schaduw is jaloers, rapt hij - zijn huid is woedend op zijn vlees, zijn vlees haat zijn eigen botten, zijn hersenpan haat zijn hart. Het is een treffend beklemmende beschrijving van giftige zelfhaat, zelfvernietiging en paranoia - op individueel niveau, maar ook binnen een gemeenschap. Van mentale en fysieke neergang; van lichaam en geest voelen verschrompelen onder te veel druk en afgunst. Maar evengoed van de voor de hand liggende, gewelddadige climax wanneer een hiphopmiljonair denkt met een dikke wagen in zijn oude buurt rond te kunnen rijden. Hij wordt geschaduwd, zijn huid en vlees worden van zijn botten geschoten, en in het laatste moment haat zijn brein zijn roekeloze hart: hoe kon hij zó onvoorzichtig zijn.
Mans Weghorst
Mans is een visueel/narratief maker. Hij beweegt zich op het vlak van Illustratie en animatie. In zijn werk laat hij zich inspireren door comics, occult, symboliek, Science fiction, clowns, early film, vroege renaissance, Japanse ukiyo-e, paddestoelen, biowetenschappen en kunst, in al z’n algemeenheid. Het maken van werk voelt voor hem als het constant opzoeken en verleggen van de grenzen van zijn beleving en realiteit. Het resultaat, de ruimte om een blik te werpen in een andere werkelijkheid.
Meer over Mans Weghorst