In coronatijd draaiden de doodgravers overuren

In zijn gedicht ‘een verspilling van tijd en van lucht, waarom fluister ik’ schrijft Alfred Schaffer over de angst en beklemming van de eerste coronamaanden. Van over de hele wereld kwamen angstaanjagende beelden van overvolle mortuaria en files voor begraafplaatsen onze kant op: ‘elke dag dit gehannes met aarde kadavers / en tijd, gejammer van niet meer dan vijftien bedroefden / op wettige afstand, wat moet ik ermee’.

Tags

Corona Dood Poëzie

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Naar onderstaand gedicht kun je ook luisteren: klik op de afspeelknop hieronder om Alfred Schaffer ‘een verspilling van tijd en van lucht, waarom fluister ik’ te horen voordragen.

een verspilling van tijd en van lucht, waarom fluister ik

  

op mijn duin achter talrijke duinen 

graaf ik een gat van 2 bij 1 meter, de gruizige aarde 

schept slecht ik zweet als een otter. 

 

de dag begint nog voor de nacht begint nog voor de dag begint. 

één graf leeg, of duizend graven om te gaan. 

daar heb ik mij bij neergelegd, om langzaam op te drogen. 

 

lang geleden dat ik hier een vlinder zag, een lichaam 

gewassen met water en desinfecterende zeep 

daar plak ik een nummertje op – 

 

liever spaar ik mijn krachten, ik graaf 

en ik graaf en ik graaf ik beloof u 

en mij een plechtige dienst, zonder bevelen. 

 

maximaal twintig minuten, dan is het gedaan. 

alsof u wat praat of wat lacht om iets doms 

dat ik zei of vergat en plotseling stopt u met praten of lachen. 

 

was ik uw dierbare, stevig in plastic verpakt 

dan mocht u mij komen bezichtigen, zoals in een kluis – 

verboden te kussen of strelen, ik moet u 

  

verbieden te kussen of strelen, ik denk aan de uren 

verdeeld in seconden waarin ik pal naast iemand lag

die niet langer ontwaakte misschien. 

 

was het nu winter of zomer, kletsnatte ramen, ik was 

nog niet bruin nog niet wit nog niet zwart 

en juist had ik het winnende doelpunt gescoord 

 

in de laatste minuut, mijn mooiste goal ooit. 

bal over links, dubbele schaar, buitenkant voet, binnenkant 

paal, mijn controller trilde ervan, de volle tribunes 

 

de natie alles barstte uiteen, de euforie 

dreunde na tot in de uitgestorven parkeergarages 

en de lege catacomben. 

 

of ik stond voor de klas en ik schreef op het bord 

wat heb ik gedaan dat u afkeurt? als ik schrijf 

want ik weet niet wat recht wezen zal, vergeeft u mijn zonden? 

 

elke dag dit gehannes met aarde kadavers 

en tijd, gejammer van niet meer dan vijftien bedroefden 

op wettige afstand, wat moet ik ermee – 

 

wie koopt straks mijn graf, wie balsemt mijn lichaam. 

wie gooit mij in zee want het land is verzadigd. 

een gat in de golven, stormvogels hangen erboven. 

 

deze kuil kan niet dieper, dit moet het zijn. 

voorzichtig pak ik u vast en rol u erin, achter mij 

zeven figuren, vier grote drie kleine, schaduwen zijn het 

 

geduldig zoals in een versje, ik wil ze niet horen of zien 

mijn huilen is kwijt. slaap, om uzelf te verlichten. 

slaap, om steeds dieper te slapen. 

 

winkels kantoren hotels, alles staat als het stond 

met galle en moeite omringd en alles is weg, ik deed niets. 

gelooft u mij toch ik deed niets. 

  

hoe ging het vandaag vraagt een stem van metaal 

vanaf ergens, het riedeltje ken ik nu wel – 

het is niets persoonlijks, geen bergen door wolken bedekt: 

 

‘blijf als u koorts heeft of bijna geen adem in bed.’ 

‘beweeg elke dag ten minste een uur.’ 

‘uw handen goed wassen met water en zeep 

 

en stop nu met graven, de zon gaat al onder. 

kom veilig thuis en blijf uit de buurt 

van braakliggend terrein, wij houden u scherp in de gaten. 

 

wij beschermen de spaarzame grond tegen lieden 

als u, waan u onzichtbaar, wat was uw functie 

u bent het vergeten, roep voor de vorm als u thuiskomt 

 

aan tafel, tijd om te eten. 

beloof om er morgen een prachtige dag van te maken. 

schrijft u maar snel een gedicht 


of een brief, gericht aan uzelf, gewoon om het schrijven. 

bij de zomereik in het plantsoen om de hoek 

lijkt het net of er kinderen spelen onder de sterren 

 

en staand voor het raam ziet u hoe het verkeerslicht 

op groen springt, op rood springt, op groen 

springt, op rood springt, en dan weer op groen.’ 

   


(Alfred Schaffer schreef dit gedicht voor het project '50 Stories for tomorrow', ILFU 2020).